Nationale poëzy(1844)–Augustijn d' Huygelaere– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 134] [p. 134] Liever sterven dan trouwen. 'k Heb in een ouden boek gelezen, Bedekt met stof en rag: Als iemand is ter dood verwezen, Dat hy nog trouwen mag. De zwitsersche kronykebladen Bevestigen deez' wet: Dat veel, doodpligtig voor misdaden, Door trouwen zyn gered. Men vergt slechts, dat, in 's regters zalen, Verschyne een' jonge vrouw, Die al de kosten wil betalen, En biedt haer hand tot trouw. Eens moest een frissche jongling sterven: Hy ging bedaerd ter dood; Hy scheen nog schoon, wyl doodsche verwen Bedekten 't jeudig rood. Een' schele maegd, met hem bewogen, Loopt, wat zy loopen kan; Tot ze eindlyk is den drom doortogen, En roept: ‘'k Wil hem voor man!’ [pagina 135] [p. 135] Hy, by dit onverwacht verklaren, Terwyl hy haer beziet, Spreekt tot den beul: ‘Wil voort maer varen, Ze is scheel, ik wil haer niet! Jonker Krulkop en Juffer Isabel. Een jonker, geil van hart en mond, Die zich by eene vryster vond, Geteisterd door zyn' minnevlagen, Dorst 't pand van hare deugd afvragen. Maer Juffer, dezen vuilklap moê, Byt vinnig, barsch en bitsig toe, Om vroom haer' onschuld te verweren. - ‘He, Juffer! - zegt onz' Krullekop, - Oh! wil my toch niet eten op, De spys waer hard om te verteeren!’ - ‘Het heeft geen nood, - sprak Isabel, - Het ware strydig met 't geweten: 'k Ben van de wet van Israël: Ik mag geen vleesch van verkens eten Vorige Volgende