Oeuvres complètes. Tome IX. Correspondance 1685-1690

N^o 2629.
W. van Lith à Christiaan Huygens.
16 octobre 1690.

La lettre se trouve à Leiden, coll. Huygens.

Wel Geb. Heer

Na dat soo hier als te hoof alle behoorlijcke solemnitijten waeren gepleeght, hebbe ick voorleden maendagh de stucken vant proces¹⁾ na stijl, aen den Wel Ed. hoove van Gelderlant overgesonden, daer op de heer Advocaet Johan Op ten Oort die voor desen over het jncidenteel proces d'heeren oock heeft gedient schrijft dat hij de Citatie aen partijen binnen den gepresigeerden termijn sal besorgen om daer mede de saeck in staet van wijse te brengen, hoopende op eenen goeden uijtslag, en dat seer nodigh soude wesen dat den Wel Geb: Heer van Zuylichem eenige brieven van recommandatie tot acceleratie van d. expeditie ten hooghste nodigh sijn, en op dat sulcx op sijn pas mochte geschieden ben ick jn secretesse met d'heer Griffier Johan van Eck²⁾, die soo ick gelooff d'heer van Zuijlichem wel sal kennen, tot Arnhem sijnde, afgesproocken, mijn te sullen waerschouwen als

1) Voir la Lettre N^o. 2631, note 2.

2) Johan van Eck, substitut du grefsier de la Cour de Gueldre depuis le 6 septembre 1686. Il fut nommé greffier le 18 mai 1693, et mourut en 1706.

[p. 528]

het tijt is, om de Expeditie te bevorderen die daer en boven soo mondelingh als gisteren met eenen brief mijn heeft belooft jn dese saeck alles te sullen doen, wat men van een eerlijck man soude konnen vorderen en dat ick U: wel geb: al t'samen daer van soude konnen verseecken, te meer om dat ick sijn Ed: een kort sommier van de saeck hebbende verhaelt, oordeelde niet duijsterlijck, dat ons door het Geright van Zuylichem ongelijck was gedaen, waer mede afbreeke en u wel Geb: al t'same bevolen hebbende jn de hoede des aller hoogste blijve

Wel Geb: Heer

u WelGeb: verpl: Dienaer W: V: Lith.

Bommel den 16 octb. 1690.