Oeuvres complètes. Tome VIII. Correspondance 1676-1684
(1899)–Christiaan Huygens– Auteursrecht onbekendNo 2124.
| |
[pagina 74]
| |
5 mael grooter als die van 't semen no. 2 quam mij voor als een slackie, 't welk langhs het glas henen kroop. no. 3 vertoonde sich eerst geheel dun en langh, en begaf sich eijndelijk in verscheyde bochten gelijk no. 4 uytbeeld no. 5 en 6 waren veel kleijnder als die van 't semen. Alle dese en noch verscheijde van andere figuren dewelke ik soo naeuw niet heb konnen observeren hebben gemeenlijk een veel snelder bewegingh als die in semine behalven no. 1 en 2; de wateren van gengber, caneel etc: waren uijtgedroogt toen ik deselve nu nader meijnde te observeren. Het groote gewemel 't geen uwe Ed: in de pijpkens met peperwater gevult schrijft gesien te hebben, twijfel ik of dit niet verscheijde veselkens en stofiens sijn, die met een groote menighte door het bewegen van't water in 't selve heen en weder schijnen te dwalen, gelijk ik dit in de wateren van gengber caneel etc: ook geobserveert heb, waar in ik buijten dat maar hier en daar eenige dierkens sie, dewelke nochtans ten opsicht van het geheele pijpken konnen geseijt worden van een oneijndige menighte te sijn. Het klemmen van 't obiect tusschen Moscovisch en spiegelglas bevind ik sonder wederga te sijn maar 't is wat ongemackelyck dat de tusschen geklemde vochtigheijd soo snel opdroogt, 't welk sij in de pijpiens gesloten sijnde soo niet onderworpen is. 't Gene ik in mijnen voorgaenden geschreven heb, te weten, dat men om de grootste openingh van 't microscopium na 't obiect toe te hebben, de wijte van 't microscopium of wel de wijte van de openingh van 't microscopium (gelijk ik in mijn schrift lees 't geen ik gehouden heb) met de wijte van de pupilla moet sienovereenkomen, expliceer ik aldus. Indien het microscopium SABI ten naestenbij op een stroobreedte na tegen de pupilla CD aengebracht word, soo moet men maken dat AB de grootste wijte van de openingh van 't microscopium even groot in fundo oculi GH geschildert word als de wijte van de pupilla CD wanneer het eene oogh gesloten is, want het selve schielijk openende, soo siet men dat de pupilla CD tot EF vernaeuwt word, en de wijte OP met de wijte van de pupilla EF overeenkomen sonder A en B de kanten van 't koper te konnen sien, indien men maar het microscopium of het oogh niet eengsints en verdrayt. Dese openingh AB examinerende bevind ik deselve ontrent de 30 gr. te bedragen, 't welk de grootste is die een curieus en middelmatigh kleijn bolleken sonder veel verwarringh van stralen kan verdragen, maar als ik deselve maek van 23 gr. seer nabij gelijk aen ⅕ van den diameter, ook van 20 en noch minder, soo bevind ik het selve niet als te beter te sijn. indien men een koper plaetken met een seer kleijne openingh voor het oog houd, soo siet men ook met het eene oogh open en | |
[pagina 75]
| |
toe te doen de pupilla heel aerdigh vernawen en verwijden, door dien men de eene reijs veel meerder van 't obiect siet als de andere. 't Is ontrent drie iaren geleden, dat ik in de algebra besigh sijnde verscheyde problemata bedacht om de selve te solveren, en onder anderen dit navolgende. Gegeven sijnde een diameter ∞ a en daarop een cirkel ∞ bGa naar einda) een linie ∞ x te vinden waar op 2, 3, 4 of meer cirkels konnen beschreven worden die te samen gelijk sijn aen b, en vond alsoo in mijn laetste vergelijkingh dat ab was ∞ bx en alsoo a ∞ x waar uijt blijkt dat eene cirkel ∞ is aen alle cirkels te samen die op sijn diameter beschreven konnen wordenGa naar voetnoot2). Hier uijt viel mij in gedachten dat alsoo de aardkloots vloed tusschen twee cirkels bewogen word, waarvan, door het gesolveerde problema, de buijtenste twee aardkloots vloeden grooter is als de binnenste, deselve ontrent eens om sijn as moest omgevoert worden of noch wel eenige graden meerder, omdat de materie in de binnenste cirkel veel snelder loopt als in de buijtenste soodra sij eenen omloop gedaen had met het gevolgh der teykens, alsoo dat dit uijt mij alle verwonderingh weghnam, waarom het drakenhooft en drakenstaert van de maenGa naar voetnoot3) tegen 't gevolgh der teijkenen schijnt te loopen, daar alle doorsnijpunten der planeten met het gevolgh der teijkenen voortgaen, want hier uijt bleek dat de aardkloots vloed met des maens verste en naeste punt, als ook des selfs drakenhooft en drakenstaert eenige graden meerder als 360 tegen 't vervolgh der teijkenen moet omgerolt worden, ondertusschen dat het verste en naeste punt en het ☊ en ☋ met het gevolg der teykenen loopen, te weten het verste en naeste punt soo veel dat het 360 graden in 56 dagen min als 9 iaer schijnt te loopen en het drakenhooft en drakenstaert 360 gr: in 18 iaren 32 weken tegen 't gevolgh der teijkenen. Den aardkloot word maar een weijnich meerder als 360 gr: in een iaer omgedragen, omdat sij in het midden van haar vloed deselve als een primum mobile soo wel niet volgen kan, en dese omvoeringh is de gene welke Copernicus de derde loop van den aardkloot noemt, en die Des Cartes in 't 3 deel het 155 lid van zijn principia philosophiae door sijn particulas striatas tracht uijt te leggen. Soo bij aldien uwe Ed. de moeite gelieft te nemen een tobbe met water door een stok om te roeren, soo sal deselve sien, dat de bol die daarin drijft, geduerigh met al sijn deelen na de selve oorden des werelts ten naesten bij gestrekt sal blijven, 't welk hier door geen particulas striatas etc. kan geschieden, maar alleen om dat de bol tusschen twee cirkels bewogen word, waar van de buijtenste twee van die bollen grooter is als de binnenste. Ik wenschte wel soo geluckig te sijn dat ik uwe Ed. oordeel door een letterken schrifts hier over mocht hooren. In- | |
[pagina 76]
| |
dien uwe Ed: een wijdloopiger verhael van het seluige begeert, sal ik het met den eersten oversendenGa naar voetnoot4), en ondertusschen blijven
Mijnheer Uwe Ede oodmoedige dienaer Nicolaes Hartsoeker.
Uijt Rotterdam den 7 Meij 1678. |
|