Oeuvres complètes. Tome V. Correspondance 1664-1665
(1893)–Christiaan Huygens– Auteursrecht onbekendNo 1220.
| |
[pagina 45]
| |
haer Residentie tegenwoordich te PatijnenburgGa naar voetnoot5), om dat sij geen besoeck verwachten wil, haer trouwen sal oock sonder enige ceremonien te werck gaen, sij sullen binnen weynich tijts eens een reijsie nae Vranrijck doen en koomen dan voort hier in den Haeg Huijs houwen. Moey van DorpGa naar voetnoot6) geloof ick dat haest soo blij is als den Bruijgom selfs, omdat nu endelijck die sotte Amitié van Juffrouw AnneGa naar voetnoot7) eens uijt sal sijn. ick denck niet dat het van noode sal sijn UE pertinent relaes te doen van het enleverenGa naar voetnoot8) van de arme Juffrouw OrleansGa naar voetnoot9). de Broers sullen het sonder twijffel al gedaen hebben, soo veel isser van, datter Tijding is dat sij gevonden is te Culenburg in een HerbergGa naar voetnoot10), denckt eens wat een Dollen en desperaeten desseijn dit geweest is van MortaigneGa naar voetnoot11). niemant kan begrijpen wat hijder mee voor heeft, hadt sij al haer goet aen Jueelen in haer sack gehadt, dan hadt hij noch enich voordeel daer van kunnen hebben, maer met sulck een gewelt een Juffrouw te enleveren, daer was ommers geen apparentie toe, dat hij daer ooijt mee door sou raecken. sij heeft sulcken schrickelijcken misbaerGa naar voetnoot12) gemaekt, datter al de luij van weeten te spreecken, daer sij maer voorbij gereeden is. alle menschen sijnder mee bekommert geweest en nu is elck verblijdt dat sij gevonden is. Arme Jan van VlaerdingenGa naar voetnoot13) die heeft haer altoos nu wel verdient, dewijl hij de eerste is die haer gevonden heeft. van nae middach sijnder een hoop soldaeten nae toe. denckt eens hoe sagt Mortaigne die speelreijs bekoomen sal. de voermanGa naar voetnoot14) die se gevoert heeft tot | |
[pagina 46]
| |
Alffen toe, is oock gevangen. het is een Broer van Maertie Corneelis man, die naest Hofwijck woonde. m'en meent niet dat hijder oock soo ligt af sal raecken. met ons arme kintGa naar voetnoot15) is 't noch al heel quaelijck dat mijn wel heel verdrietich valt, onlangs heeft sij een overval gehadt dat m'en 2 uren aen malkander meenden dat sij niet weer bekommen sou. want m'en voelde noch Pols noch aessem meer en evenwel bequam sij, tot groote verwondering van den Docter die daer bij sat. van vijstich kinderen, seij hij, soude m'en niet een vinden die dat uijtstaen souden. Godt de Heer wil ons eens een uijtkomst geeven, het is niet te seggen soo Ellendich als het arme kint is, en Ghij kunt dencken Broer hoe verdrietich mij dat te sien valt. en evenwel isser niet toe te doen als de uijtkomst met passientie te verwachten, en doen ondertusschen al wat m'en kan. het bedroeft mij datje segt datter noch soo weijnich apparentie is voor Papa van thuijs koomen, ick wou datter eens een uijtkomst van die reijs was, en dat wij weer al te mael hier bij malkander waeren, die Tijt sal eens koomen hoop ick. Adieu lieve Broer Adieu. al de vrinden doen UE vrindelijck salueren. |
|