Oeuvres complètes. Tome III. Correspondance 1660-1661
(1890)–Christiaan Huygens– Auteursrecht onbekendNo 750.
| |
[pagina 79]
| |
dacht, die niet uijt sake mijns voorstels volcommentlick van een Ewich roersel despereert, sonder redelick bescheijt tot lochening vande 17 tr.Ga naar voetnoot1) bij te brengen. Ick sie dat VEd: inde dwaling angaende der dingen swaerheijts midpunt die mijn Vader over 74 Jaren inde 5 begeerte vant 1 boeck der WeechconstGa naar voetnoot2) ter baen gebracht heeft, noch blijft. Hebbende ick mij, na lang dreijgen, sint lest nieu Jaer, eenige maenden, heel en al, met uijtsluijting van meest alle tijdelicke omstandingen tot resumtie van mijne 5 a 6 jarige gansch geabandonneerde wisconstighe reliquien, begeven; daer ick al vrij wat misconst in vont, ben eijntlick, behalven die op het gedruckte blat staen, tot verscheijden onfeijlbare waerheden gecomen, alles (hoewel bij anderen dergelijcke invallen mochten bevonden werden) meest uijt eijgen oirspronckelicke gronden; waer van sommige tegen algemeen angenome wisconstigheijt strijen: Soo dat VEd: kleijne prouf der balance, volgens sijn meijning, mette waerheijt der sake niet over een en comt; Ende sijn antwoort opt geschil (soo wisconstich die oock schijnt te leggen), verre vande warachtige is: Sijnde die antwoort mijn vorige verstant, daerom ick het Gheschil wonderlick hete; ende om meer dergelijcke wonder, neem ick mijn speculatie int verkeren des spreeckwoorts mijns VadersGa naar voetnoot3). Dese ijdelheijt wilmen mij ten goede duijden, dat ick mij niet wijder en sal openbaren, voor ick mijn werckGa naar voetnoot4) totter persse gereet hebbe. Het voorstel vant swaerheijts midpunt met het geschil, heb ick bij gelegentheijt vant uijtgeven der Lochening, goet gevonden te divulgeren, om daer deur te merken of oock anderen tot mijn of dergelijcke invallen gecomen sijn. VEd: geestige toeeijgening des slingerwichts aent Vijr werck heeft mij oock tot dat spel getrocken, ende tot eenige aenteijkeningen gebracht, die ick sal durven aen den dach geven, om dat ick vertrou datter ijet merckweerdichs in bevonden sal worden, en VEd: niet mishagen en sal; en mogelick metten eersten. De oirsake waerom ick nu niet goet en vinde particuliere communicatie van eijgen vonden, | |
[pagina 80]
| |
is om dat die somtijts wel in sodanige ander handen geraken, dieder haer eijgen werck af maken. bovendien dunckt mij den lesers behagelicker te sijn, in een nieu boeck, wat ongehoorts te vinden, als dingen te voren met stucken en brocken gedivulgeert. Alsoo den Geleerden aen weijnich, veel geseijt is, soo geloof ick dat VEd: sijn misverstant, indien het hem lust daer nader om te dencken, noch selver sal uijt vinden. blijve midlerwijle
Mijn Heer
VEd: dienaer Hendric Stevin. In Alphen den 4en Maij 1660.
Mijn Heer Mijn Heer Christiaen Hugens van Sulichem Groot mathematicus inde Hage. met vrundt |
|