Oeuvres complètes. Tome III. Correspondance 1660-1661
(1890)–Christiaan Huygens– Auteursrecht onbekend
[pagina 77]
| |
No 749.
| |
[pagina 78]
| |
deselve linie AC, om C naer D te drucken. Waer uyt volght dat A dalen sal nae D en C rysen tot dat de linie ABC over een kome met DB. het welck men oock in 't kleyn lichtelijck beproeven kan, als men de koorden ADF, CDE, van de
balance ABC door een ringh D laet hangen met gelycke gewichten daer aen, F, E, in plaets van de klooten A en C. Want D sal dan des EerclootsGa naar voetnoot4) middelpunt representeren. ende de eynden A en C even sterck daer nae toe getrocken worden. maer om de scheeve stellingh der balance sal voorseecker A neerdalen. Indien ick dacht den sin wel te vatten van het geen VE voorstelt onder den naem van Wonderlyck geschil, ick soude te vryelycker daer op antwoorden. Soo mij nu dunckt is het bynae dusdanigen vraegh als dese. Gegeven sijnde een vierkant (wiens diagonael men weet incommensurabel te sijn met des vierkants sijde) men begeert te weten hoeveel men soude tot den diagonael moeten by doen, op dat hij met de sijde commensurabel wierde. Ick soude antwoorden, dat het met het toedoen van een kleynder linie als eenighe voorgestelde soude konnen geschieden, doch evenwel niet sonder iets daer bij te doen. Ende van gelycken als men maer eenighe de minste daelende gewelden tot VE 2 uyterste gewichten voeghde hoe kleijn die souden mogen sijn soo sal het middelste gewicht daer door ietwes moeten rijsen. Soo ick VE voorstel te recht verstaen, geloove datter anders geen antwoort op kan passen. Waer mede eyndigende om VE niet te langh op te houden blyve |
|