Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar
(2001)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd[117] Aen J. van Brosterhuijsen op sijn verlangCommentaarHuygens schrijft in het najaar van 1624 aan Hooft dat hij ‘een vergaderingh van oude ende niewe rammelingh’ - oude en nieuwe beuzelpraat (zijn gedichten) - uit gaat geven. Hij verzoekt hem om toestemming daarbij ook hun discussie over de ‘maet van de Nederlandsche dichten’ op te nemen. En hoewel de drukkers nog niet zo ver zijn, vraagt Huygens hem haast te willen maken.Ga naar eindnoot1 Hooft weigert, maar biedt wel aan, als hij daartoe weer in staat is, een lofdicht op de nieuwe bundel te schrijven.Ga naar eindnoot2 Waarschijnlijk is dit het gedicht Om 't wtkomen der Gedichten van den Heere Constantin Huygens geworden dat Huygens in het voorwerk van zijn bundel opnam met de ondertekening ‘n.n.’. Het opent met de regel: ‘Nieuw, en niet herboore rijmen’.Ga naar eindnoot3 Hooft heeft zijn vers ingeschreven in zijn Rijmkladboek. Later heeft hij echter de datering nagenoeg onleesbaar gemaakt. In de literatuur rond dit gedicht, worden als tijd van ontstaan genoemd december 1624 of maart of mei 1625.Ga naar eindnoot4 Gezien Hoofts bovenvermelde aanbod ben ik geneigd dit gedicht eerder in december 1624 te plaatsen dan in maart 1625. Huygens kende in ieder geval in maart 1625 het begin ervan. Linksboven het handschrift van gedicht [117] zette hij namelijk eerst abusievelijk; ‘Antwoord aen Brosterhuisen beghinnende Niew en niet herboren Rijmen’. Huygens vergiste zich hier. Bij de kopijvoorbereiding van zijn bundel herstelde hij zijn vergissing door het eerdere opschrift te vervangen door ‘Aen J. van Brosterhuisen, op sijn verlang naer 't uijtkomen mijner Dichten’. Hellinga en Tuynman hebben in een uitvoerig artikel geprobeerd voor de contemporaine lezer (Huygens incluis) de historische contekst te reconstrueren van het gedicht Om 't wtkomen.. dat als ‘n.n.-gedicht’ in het voorwerk van de Otia voorkomt. Zij zijn er daarbij vanuit gegaan dat gedicht [117] beschouwd kan worden als een reactie op dit ‘n.n.-gedicht’ en dat Huygens een ‘spel’ speelt met de ‘anonieme’ maker ervan.Ga naar eindnoot5 Dit nu lijkt mij een misvatting. Gedicht [117] is een reactie op een brief van Brosterhuijsen die Huygens op 28 januari 1625 ontving. Dit schrijven begeleidt een gedicht van Jacob vander Burgh, [115A]. Brosterhuijsen deelt erin mee dat hij de prachtige verzen van zijn vriend wel vergezeld zou willen hebben laten gaan van wat mindere regels van zijn makelij, al was het alleen maar om door de schaduw daarvan des te meer het licht van de perfectie van die verzen te laten uitkomen. Maar waarom zou hij eigenlijk? De zon schijnt voldoende door zijn eigen helderheid, nietwaar? Ik praat slechts | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 755]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als een echo, alleen op verzoek; voor de rest zwijg ik totdat ik openbarst, zegt hij, en juist de volgende passage heeft Huygens voor zijn reactie aangegrepen. Brosterhuijsen vervolgt: Als de welwillendheid van uw Musen zich verwaardigde enkel de geringste druppel van uw Hippocrene te sprenkelen op de Tantalidische lippen van mijn dorstige hart, zou ik niet aarzelen om alles op te drinken wat er zich aan poëtische wateren bevindt van hier dwars over de de toppen van de grote Atlas, die hemeldrager, sterren-lichter, de zonne-val, sneeuwverzuiger, stromengieter etc, tot aan Hoxocoquacmolit, dat verschrikkelijke verblijf van de grote Patagoniër Priester Jan. Maar helaas, de antiperistaltiek van de hielen van onze antipoden van daarginds maakt het onmogelijk ooit zichtbaar te kunnen binnendringen in de dikte van de ruimte van atomen, tierlantijntjes, hippocentaurs en weet ik veel welke schimmen. Maar, vooruit, ik breng u niet in verwarring en stop hiermee. Maar, even iets anders, als u mij laat weten hoe het u vergaat en mij al was het maar een heel klein beetje van uw poëzie stuurt, dan hebt u er ogenbikkelijk een dichter bij.Ga naar eindnoot6
Op 13 maart 1625 voltooit Huygens gedicht [117] dat in de openingszin meteen refereert aan de hierboven geciteerde brief van Brosterhuisen: ‘Waarom, Brosterhuisen, sta je, als de sluizen in Waterland, open voor een vingerhoedje vocht, alsof er zomaar een zee vol kostelijks uit mijn dorre pen zou neerstorten? Hij maakt de vreugde van het drinken korter die zijn wangen zo wijd oprekt dat hij nooit eens de begeerte drinkt, maar het bittere inslikt zonder het aan te raken en het zoete zonder te proeven, net als een fuik voor grote vissen een klein visje.’ (r. 1-12)
Huygens geeft hem vervolgens de raad met dichtere lippen op hem te wachten. Zijn anders dove netels zullen dan zijn mondholte kittelen en zijn anders niet gehoord geluid zijn oren. Hij zal intussen zijn zetter en zijn drukker tot spoed aanmanen. Hij zal de binder flink laten opschieten en de voerman op Leiden met dubbele zwepen zijn paard als een Phaeton laten besturen. Hij zal van het pakket snelpost maken en de brievenbesteller zo aan zijn bel laten rukken en trekken dat de meid zal zeggen: ‘wat is er nu met de klepel?’. Daarop zal de bode boerend vanuit zijn bierkeel melden dat ze moet opschieten met het geld omdat Brosterhuisen op het pakje wacht. Aan het slot van het gedicht (r. 49-58) belooft Huygens zijn wensen in te slikken en te beamen dat zijn vermoedens vals waren, als Brosterhuisen onmiddellijk nadat hij het zegel van het pakje losgemaakt en de vellen doorgekeken zou hebben, klagen zou; ‘Wat een laffe kost! De bergen hebben belachelijke muizen gebaard’.Ga naar eindnoot7 In dat geval zal Huygens niet meer zeggen dan: ‘Waarom gaap je. Brosterhuisen?’.
Brosterhuisen beantwoordt dit gedicht met een poëem op dezelfde rijmwoorden, [117A].Ga naar eindnoot8 Juist nu er hoop is dat Huygens' ‘sluisen’ net zoveel vocht uit zullen braken, als de Hengste-bron ooit uitstortte, ‘gaapt’ Brosterhuisen wijder. Het vervolg van het gedicht is een uiterst positieve ontvangst van wat Huygens beloofde in zijn gedicht. Er moeten meer zetters aan het werk. Binder, voerman, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 756]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
besteller maken allemaal haast. Brosterhuisen zal de besteller meteen volgieten met bier, zijn geld geven en hem opdragen, nadat hij weer aan het dichten geslagen is (‘nae 't breecken van mijn vasten’ r. 46) dit gedicht of iets soortgelijks bij Huygens te bezorgen. In de laatste regels zegt Brosterhuisen dat hij meteen bij het doorkijken van de regels en de vellen van Huygens' gedichten, uitroept: ‘Wat een stevige kost!’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
UitgavenWorp Gedichten ii, p. 113-115. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LiteratuurJorissen 1871, p. 188-189; Worp Gedichten ii, p. 334, ix, p. 22; Hellinga en Tuynman 1971; Smit 1980, p. 124-125; Van Tricht 1976, nr. 215. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overlevering
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
DateringHuygens dateerde H:13.a Mart. 25 [= 13 maart 1625]. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 757]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Varianten
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 758]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 759]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|