[8] Oudt-vader Amstel-stroom
Commentaar
Vijf dagen na gedicht [7] roept Huygens de eerbiedwaardige Amstelstroom te hulp bij zijn poging om van Anna Roemers schriftelijke bewijzen van haar mondelinge lof aan zijn adres te verkrijgen. Anders accepteert men in Den Haag niet dat hem werkelijk een welkom is bereid: ‘te Hooff en looft men niet (Dat weet ghij emmers wel) dan datmen tast en siet.’ (r. 33-34).
Eerdere pogingen bleken ‘verloren praet’ (r. 55). Anna had ‘uijt last’ (r. 59) gesproken en wil dus ook alleen in opdracht schrijven. Huygens verzoekt daarop de Amstel aan Anna ‘den voorgewenden last’ (r. 75) te geven dat ze haar mooie handen moet gebruiken. ‘Uit duizenden heeft u haar als woordvoerder (“Tolck” r. 79) gekozen, waarom zou zij ook niet uw secretaris kunnen zijn?’, luidt het einde van zijn pleidooi.