Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 1. Teksten
(2001)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 232]
| |
[68] Characterista oft Een Print-schrijver.(aant.) (aant.)Hij is een spiegel-ruijt die elck sijn selven toont;
Een weerschijn aller verw; een viller van Gewoont;
Een katt die nagels heeft en krabblen moet daer 't rouw is,
Maer glijen over 'tgladd; een tong die nergens schouw isGa naar voetnoot1
5[regelnummer]
Dan daer de waerheit feilt; een deuchdelicke Spie;
Een all-om Waersegger, al waeght hij Waer noch Wie;
Een schilder mette pen, al ruijckt sij nae sterck-water;
Een all dat ijemand is; een ernstigh kluchten-prater;
Sijn opper oogh-merck is profijtelick vermaeck;
10[regelnummer]
D'een treck'er voetsel af, een ander niet dan smaeck,
Hij heefter twee voldaen, doch beide maer ten halven:
Maer 'tspertelende been is moeijelick om salven.
Wie dan noch vrucht noch vreught will vinden in zijn dicht,
Stopt Oor en Ooghen toe in spijt van klock en licht:
15[regelnummer]
De Waerheit stelt sich schoon voor diese will begrijpen;
Wie tegen haer verhardt en laet sij niet te nijpen;
Hoe wel-voordachtelick omhelsden elck sijn roe,
En roemde sich van schaemt, Die plaester hoort mij toe!
Hij wandelt bijder wegh met slechte, sluijcke treden,
20[regelnummer]
Maer wacht u, die hem moet, voor 'tooge van sijn' Reden,
Hij straelt'er sterling met door 'tbuffel-leder heen:
Hij stroopt de schaduw-deughd de spieren van het been,
En van soo menigh' bleijn, soo veelderhande pocken
Als duijcken onder 'tdack van Broecken en van Rocken
25[regelnummer]
Versamelt hij een klomp, en print daer af een beeld
Daer 'trechte wesens-kroost der moeder-vorm in speelt.
Soo tracht hij ijeder een sijn bulleback te maken,
En door sijn' eijgen Door de Deughd te doen genaken.
Die voor sijn selven schrickt ontloopt sich ruggeling,
30[regelnummer]
En raeckt doch daer hij hoort onwillens, blindeling.
Maer 't groot schort schort hem oock; de kennis van sijn selven,
Dien dicken dampen-dijck en kan hij niet doordelven;
Sijn kaers en licht hem niet, sijn heel lijf staet'er voor,
| |
[pagina 233]
| |
Sijn oogen sien hem niet, hij sluijpter tuschen door,
35[regelnummer]
En seght hij wat hij is, hij gist maer soo te wesen,
Sijn boeck leght averechts; Ô die het rechts kont lesen
En hebt uw aengesicht nae 't sijne toegewent,
Wascht sijn' met uwe hand, en maeckt hem sich bekent.
O oogen die van 'tsand van vuijle laeck-sucht vrij zijt
40[regelnummer]
Beloont sijn trouw', hij is, met een medoogend' ghij zijt;
Dat heeft de redens-kracht verkreghen op sijn bloedt,
Koel seggen wat hij siet, koel hooren wat hij doet.
|
|