Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 1. Teksten
(2001)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 229]
| |
[67] Een onwetend Medicijn.(aant.) (aant.)Hij is een onder-beul; een Buffel met een' Rinck;
Een vuijst in 'tsweerigh oogh; een Oorband op een' klinck;
Een' Vroedvrouw met een baerd; een konstigh Menschen-moorder;
Een' dobble kerckhoff-ploegh; een Boeren borsen-boorder;
5[regelnummer]
Een Raetseer met een' P. voor 'tmidden of voor aen;
Een' onbetrouwbaer' brugg daer elck will over gaen
En vallen inde gracht daer door hij mochte treden,
Een zeijssem vande Dood; een Besem vande Steden:
Een onbegrijplick vat, dat min begrijpt dan 'tgeeft,
10[regelnummer]
Een mild-mond van een man die geeft en niet en heeft.
Soo haest hem 'tknevel-spits komt luijsteren in d'ooren
Dat Leidens laffe less sijn lang-bewandelt hooren
Niet langer waerd en is, die nu den waerden trapp
Soo waerdigh heeft betreên van 'thooge Meester-schapp,
15[regelnummer]
Met wordt hem 'tSchool te bang, met berst hij uijt sijn' muren,
Als waer hij nu de Mensch die Menschen souw doen duren
Van d'een in d'ander eew, en kroppen 'tAerdrijck op;
'Twaer vrij wat sonderlings, vermocht hij 't sonder schopp;
Maer, Koster, haelt hem in met karren vol vereering,
20[regelnummer]
Hij brenght u 'twoecker-loon van wagenen vol neeringGa naar voetnoot1
Dien handel vangt hij aen met opsett van gewinn;
Hoe raeck aen 'tgrabbelen, dat kost hem geen versinn;
Een Tandsucht onverhoeds van uijt haer plaets bewogen
Soo konsteloos geheelt als gonstelick belogen
25[regelnummer]
Slaet sloten voor hem op daer grijse ervarenheit
Geen grijpen, geen besien, geen dencken naer en heit.
Dat kan het lecker niew, en vreemdicheits verkleeden.
De spijs' en is maer een, niet meer en is 'tbereeden,
Maar niewe schotelen ontsteken niew begeertGa naar voetnoot2
30[regelnummer]
En onder Heiligen zijn d'oude minst geëert.
Die malle menschen-buij beleidt hem bij der ooren
(Daer is hij vattelickst) tot door de ronde dooren
Daer wiel en paerd door gaet, de ruijme trappen op
| |
[pagina 230]
| |
Daer rijcke weelde woont: Daer leght een' siecke popGa naar voetnoot3
35[regelnummer]
Gewentelt in 'tfluweel van over-zeesche dekens;
Hoe is u, schoon' Me vrouw? Mij lust te weinigh sprekens.
Beswaert u duijseling? Mij dunckt de kamer sackt.
Met herssen-knagingen? Als werdense gehackt.
Hoe doet de maegh haer werck? Foeij! lieve, swijgt van eten.
40[regelnummer]
Wat doet het onder-lijff? Ick heb het schier vergeten
Soo lang vergeet het mijns. Geen nepen in de Zij?
Bij poosen onversiens, met rommeling daerbij.
Met oorlof reijckt den Arm: hem, hem, daer is onsteltheitGa naar voetnoot4
Festinat languidè. Maer dat u meest gequelt heit
45[regelnummer]
Is flatuosus est vapor ventriculi,
Gestegen uijt haer' poel, quod est periculi,
Die stopt in cerebro spirituum meatus,
Et hos circumagit vi proprij conatus,
Daer komt vertigo van, die dan sympathicè
50[regelnummer]
Superiora roert et ima satis mè.
Maer quam est prouidi in tijds te vigileren!
Tollamus itàque de causam deser seeren
Soo volgt effectus nae. Maeckt mannen-moet, Mevrouw,
'Twaer' onvermeesterlick dat mij vermeestren souw;
55[regelnummer]
Met dese regelen besweer ick uw' gesontheit;
Walgt voor het swelgen niet, dat bitterst inde mond leit
Werckt werckelixt om 'thert, noch geeft mijn Recipe
Verr minder nauseam dan emmer ijemands dé,
Sij weten 't all niet all: betrouwt u negen dagen
60[regelnummer]
Tbeleiden van mijn' hand, den Thienden sult gij vragen,
Hoe mach't den mensche gaen die sonder honger eet;
Die waer sijn' milte leght, en waer sijn longer, weet.
De thiende dagh is om; de siecke heeft ontbeten,
Dat heeft sij lang gekost, maer derft het nu eerst weten.
65[regelnummer]
Nu, Borgeren, siet toe, met dese kinder-slagh
Wordt menigh krancke veegh, die beter buijten lagh
Versloft, verwaerdeloost in ongeleerde handen,
Dan onder 'tscherp Latijn van meesterlicke tanden.
| |
[pagina 231]
| |
Ervaren, segt men mij, is Dochter vanden tijd,
70[regelnummer]
En langsaem aengewass is menschelick verwijt,
In 't vallen leert men gaen, al stamelende spreken,
En die sich 'tglas geneert moet somtijds ruijten brekenGa naar voetnoot5
Ick hebb geen wederlegh. Doch heijligh Hencker dan,
Die op een appel-kloot, die op een' stroijen man
75[regelnummer]
Den ongewissen arm ten swaerde leert bestieren,
En kostelicker vleesch aen minderkoop quartieren:
Maer menschen-moorderij te leeren in haer bloed,
God troost' hem hier die 'tlijdt, hier naemaels die het doet.
|
|