Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 1. Teksten
(2001)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 211]
| |
[58] Een Koning.(aant.) (aant.)Hij is een Menighte besloten in een' Kroon;
Een ijeders Opper-knecht; een Slave sonder loon;
Het hooge dack van 't Rijck dat all den hagel uijtstaet;
Het groote reken-boeck van all dat in en uijt gaet;
5[regelnummer]
Een Penning van 'tmetael daer wij af sijn gemaeckt,
Maer op de reken-rij der Dusenden geraeckt;
Een Vrij-heer inde boeij; een eewighe gevanghen;
Een bidder met gebied; een slot-rijm van Gesanghen;
Een Blixem die door 'tstael van allen weer-stand breeckt,
10[regelnummer]
En all dat toegeeft, spaert; een' wolck die donder spreeckt;
Een' Sonn die noch gelijck, noch duijsteringh kan lijden,
Of onweer volchter op, en warrelwind van tijden;
Een noodigh onder-God; een stadigh man te roer;
Een doel van ondancks pijl, en achterklappers roer;
15[regelnummer]
Een aller voorspoets eer en schades schande dragher;
Een uijtgemaeckte Mann; een schepsel van sijn laegher;
'Svolckx will is dat sijn will voor aller willen will';
Sijn will is ijeders wett, sijn wett is ijeders will;
Sijn adem stickt in 'tnauw van lieffelicke lieghers,Ga naar voetnoot1
20[regelnummer]
Van treffelick geboeft, en heerlijcke bedrieghers;
Die waeijen waerheits lucht sorghvuldich van sijn oor;
Is 't dat Sij onversiens door haer' besetting boor,
Sij scheppen haer geweld, en door de kromme fluijten
Van hunn' vercieringen ontwringen hem haer stuijten;
25[regelnummer]
De Vrientschapp kent hij niet, dat's wedergaden vreughd;
Dier heeft hij binnen geen, en buyten is 'tgeen deughd,
Maer eigen baets bejagh; de Vorsten zijn geen' vrinden
Dan om versekertheit in veel verbonds te vinden;
Soo is de vreese meest de kopp'lers van sijn' trouw,
30[regelnummer]
En schrickt hij voorden Oom hij maeckt de Nicht sijn' Vrouw;
Dan is sijn voordeel min dan vande minste slaven,
Hij haelt de Meer op stall en heeftse niet sien draven;
Sijn' vrienden zijn hem vreemd tot inden hoogsten nood,
Dan raeckt hun 'svaderlands bederven in sijn' dood:
35[regelnummer]
Soo lang hem lang geluck de deughd doet wareloosen
| |
[pagina 212]
| |
Vermengen sij haer eer niet garen met de boosen,
Veel liever stortten sij haer' tranen inden stroom
Daer tegen all haer kracht onkrachtigh is en loom.
Sijn' daghen zijn niet sijn', de Dachraed en de sorghen
40[regelnummer]
Bekruijpen hem gelijck; van Avond aff tot Morghen
Geniet hij nauw de rust die Vaeck ontstelen kan,Ga naar voetnoot2
Soo lang hij niet en leeft, leeft hij sijn eighen mann;
Sijn' sieckten seggen hem dat groote bloemen welcken,
Dat doet hem sitteren voor't schuijmen vande kelcken,
45[regelnummer]
Voor 't daglix gerecht, al diende 't hem sijn soon,
Die moglick staende voets kan reicken inde kroon.
Vergulde distelen, wie kan men uw' verblijden
Door soo veel Aloës bedachtelick benijden?
Wie wensche na de hooghd daer 't soo gestadich waeijt,
50[regelnummer]
Daer 't soo dier slapen is en 'thooft soo goe'koop draeijt?Ga naar voetnoot3
|
|