Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 1. Teksten
(2001)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |
[57] Een rijcke Vrijster.(aant.) (aant.)Sij is een' Kermiss Gans, die menigh' Boer ontslipt;
Een' korsele Goddinn, die 'tmeerendeel belipt
Van hare Priesteren; een been van dusend rekels;
Soo menigh' jonghen bill een bolster-bedd van hekels;Ga naar voetnoot1
5[regelnummer]
Een gulde pijl van 'tkind dat Venus Moeder heet;
Een sonderling gediert, dat Amber-droppen sweet,
En roosewater pist; een' duijv' voor alle tillen;
Sij kan all wat sij will, behalven ijet te willen;
Sij is een' Vrijer-wann; een schuijm-spaen vande Jeughd;
10[regelnummer]
Sij quelt sich in de keur, en 'tis haer meeste vreughd;
Sij kan van dusend een den Maskerlapp ontbeeren,
Elck Vrijer is een' Moll, en 'tvleesch gelt nae de veeren;
Haer sproete-plecken sijn onsichtbaer of van goud;
Tijd, die de vellen ploeght, en maeckt haer nemmer oud;
15[regelnummer]
Men vrijdse bij Gesant, haer bij-zijn is te derven
Vermits haer' schilderij, de Grondkaert van haer erven;
Hoe haer' bors grooter gaet, hoe Sij meer Maeghdoms heeft,
Die erger dencken derft verdient niet dat hij leeft;
Sij is het Venus-beeld der Parisen van heden,
20[regelnummer]
Daer Juno noch om lacht, waer' Pallas maer te vreden;
Haer ooghe spreeckt Schiedams, sijn uijtgestraelde geest
Betoovert Menschen-vlees, maer Beesten onnae meest;
Haer wapen is een Koeij in klaverveld ter weiden,
Die overgeten schijnt, en vande melck will scheiden.
25[regelnummer]
Den Helm is d' opperhuijv van Landvrouws Koren-tass,
Een stock-bors inde Kroon geswollen van 'tgewass,
Het loofwerck om end om sijn leckere pampieren,
En liever parckement, daer Segelen aen swieren;
Haer' Boomen van geslacht sijn Bogaerds sonder endt,
30[regelnummer]
Dat's van het oudste Eêl, of Eva is ontkent;
Al is sij kladdpapier sij heeft vergulde kanten,
En die de hand mishaeght die kustse door de wanten;
Sij haeckt nae Trouwens nacht, en vreest hem bet en bet;
De Bruijdt en 't Vrijster-rijck gaen t' eener uer te bedd;Ga naar voetnoot2
| |
[pagina 210]
| |
35[regelnummer]
Dus valt haer 't Jae-woord hard, en 't Neen niet min, om 'twachten;Ga naar voetnoot3
Daer's onraed voor haer Door, men trommelter bij nachten;
Haer' bell is affgeluijdt, de klepel roept gena'
Van soo veel geesselings, de Dorpel, Mannen sta,
Mijn rugg-been gaet ter plett; haer' stoele-sporten schreewen
40[regelnummer]
Van onverduldicheit als hongherighe spreewen;
D'een heetse Roos of Sterr, en d' ander Sonn of Maen;
Maer meeste van gevoel, wanneer van waer-raeck-aen.
|