Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 1. Teksten
(2001)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd[30c] Door Joff. Tesselschade Roemer Visscher, Noch opden selven trant.(aant.)Hoewel ick noijt en sooch pit wt der Leeuwen schoncken,
Soo voel ick evenwel mijn geesten werden rap,
gemoedicht door u Rijm hun krachten stellen schrap
om kanten teghen 'tluij dat d'ijver hield versoncken.
5[regelnummer]
U suijglinck als vermindt lagh overstallig droncken
in weeldens vette schoot, En sooch het suchtich sap
wt Coppers boesem daer de quickxe vrijerschap
wt blusten met hun vier als water uwe voncken.
Noch hielt ghij d'overhant, dies stel ick u gedicht
10[regelnummer]
veer boven helterij Ten oorloch affgericht.
die dwingen met gewelt, ghij met beleefde seeden.
Moetblasers alle beij vant luckich Nederlant
al wat van voeten weet moet dansen nae u Trant,
en wel getroffen galm op sleutel vande Reeden.
|
|