Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 1. Teksten
(2001)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |
[19] Op't clachdicht Van Anna Roemer Visschers aen D'heere Grotius.(aant.)Swijcht Rijm-beroemde tongh, still over-vrouw verstandt,
{ Wacht } letter-rijcke pen, Rust ruste-loose handt,
{ Beijdt } letter-rijcke pen, Rust ruste-loose handt,
En ghij medooghend Oogh, spaert U geleerde tranen.
De rechte schreijens-tijdt zal selver sijn's vermanen;
5[regelnummer]
Wanneer haer (Och! off noijt) een { Reden-loose } Doodt
5[regelnummer]
Wanneer haer (Och! off noijt) een { altijdt-wrede } Doodt
Zal roemen t'onser spijt den overgrooten Groot
Te hebben doen betreen de veer-schuijt aller zielen.
Wat segh ick, schreijens tijdt? Noch zalmen dan de wielen,
Noch de Victorie-Coetz van 'swerelts Wonder-faem
10[regelnummer]
Zien voeren d'eere-vracht van sijnen trotsen naem.
Hoe zouden van nu aff drij wallen en drij grachten
Dien meer als Dedal-geest besluijten en versmachten,
Daer van bekennen zal d'oijt onverwonnen Doodt
Op sulcken harden stael is mijne Zeijssem loodt?
Constanter. 17o. Novembris. 1619.
Terras licet, inquit, et undas Obstruat, at certè, coelum patet, ibimus illac. |
|