Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 1. Teksten(2001)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 31] [p. 31] [9] Sonnet De Sang-goddinnen aen Anna Roemers(aant.) Neen, Anna, dat's gheen deegh; het most u beter lusten, Wij smaecken u verdriet, wij kennen uwen noot Maer daer en is't niet al: een moeders rijpe doot Laet stracx gheen dochter toe in leecheijt luij te rusten. 5[regelnummer] Noijt wasser druck die tijdt en reden niet en susten. Zoudt ghij u soo terstondt uijt onsen Voester-schoot Vervoeren onder schijn van Huijs-sorghs wichtich loot? Dat was de meeningh niet doen wij u laestmael custen. Wij gheven U een maent maer langher gheen termijn, 10[regelnummer] Dan roepen wij u thuijs: Wat aengaet Constantijn, Die was hier noijt bekent; veel min dat hij zou weten Wat men op Helicon speelt, veelt, springt, singt of neurt: Comt en besiet het self wat datter nieuws gebeurt, Die selden wordt gesien wordt lichtelijck vergeten. Constanter. Vorige Volgende