Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 1. Teksten(2001)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 30] [p. 30] [9a] Sonnet. Aen de sang-goddinnen.(aant.) Helaes! voochdinnen van mijn eerbaer zoete lusten Ick moet, aijme! ick moet gedwongen vanden noot U selschap laten, ach! door dien de leijde doot Mijn schielijck heeft ontruckt daer hert en sin op rusten. 5[regelnummer] U aengenaem gequeel, dat mij zoo lieflijck susten In goet-vernoegens slaep daervoor wert in mijn schoot De Huijs-sorch nu gestort, die swaerder weecht als loot, Wie had doch dat gedacht doe ick u laestmael custen? Maer zoo u goedicheijt melijen heeft met mijn, 10[regelnummer] Beveelt dan ernstelijck u brave Constantijn U Liefste Voetster-kindt dat hij mijn tijng laet weten Ten minsten eens ter maent wat deuntjgens dat ghij neurt, En wat op Helicon al soets en nieuws gebeurt Soo zal ick dencken dat ick noch niet ben vergeten. Anna Roemers. 7.o Mart. 1619. Vorige Volgende