Mijn jeugd
(1987)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermdNatuurfilosofie; Francis BaconOok gunde mijn vader mij een kort vertier in het schone gebied van de natuurfilosofie (daarvan hadden wij al een voorproefje gehad in een korte cursus van Eglisham, aan de hand van het werk van Titelmans;oaant. dat vergat ik hierboven te vertellen). Hij vond dat wij hiervan niet veel hoefden te weten, omdat wij toch niet voor een medisch beroep bestemd waren. De liefde die ik opvatte voor deze zeer edele discipline, waarvoor niemand zich te goed hoeft te voelen, heeft mij nooit meer verlaten. Ik heb het er tenslotte zo ver in gebracht dat ik in de fysica niet gauw iets tegenkom en mij ook niet gauw iets voorgelegd wordt, waarvan ik de oorzaak niet min of meer kan achterhalen. Met die prachtig opgepoetste, duur klinkende en generaliserende terminologie, waarmee de scholen onmiskenbaar hun onkunde | |
[pagina 124]
| |
proberen te verhullen, heb ik mij nooit ingelaten. Ik heb mij de vrijheid voorbehouden overal rond te kijken en alles te onderzoeken. Nooit heb ik mij in die mate gehecht aan de woorden van Plato of Aristoteles, dat ik niet onmiddellijk open stond voor een tegengestelde bewering van de kant van zelfs de meest recente onderzoekers, mits zij hun bewering maar proefondervindelijk konden bewijzen. Ik sprak over de inhoudsloze begrippen, theorieën en axioma's der antieken. De belangrijkste kritiek daarop is in mijn tijd geleverd door twee mensen, tegen wie ik hoog heb opgezien. Dat zijn Francis Bacon, tot voor kort kanselier van Engeland, en een Hollander van heel andere stand, maar van dezelfde geniale aanleg, Cornelis Drebbel. Voor de eerste heb ik altijd een soort heilig ontzag bezeten. Daarbij kwam dat de kritiek van een aantal grote mannen mij hier nogal overhaast voorkwam of gewoon ernaast zat. Bij de heel groten kwam de kritiek misschien zelfs voort uit afgunst en was het een kwestie van broodnijd. Ik geef toe, dat het programma dat de man presenteerde behoorlijk ambitieus was en dat de titel Instauratio Magna, ‘Het grote herstel’,oaant. ook wel iets bescheidener had gekund. Maar als iemand wil weten hoe verdienstelijk en hoe bewonderenswaardig de onderneming was, waaruit hij door het noodlot werd weggerukt, dan moet hij de prachtige inleiding op dat werk eens ter hand nemen. Ik ben er zeker van dat hij het gevoel krijgt een denker voor zich te hebben, die qua diepgang en scherpzinnigheid ver boven zijn tijdgenoten uittorent. Ik heb nooit genoeg kunnen krijgen van de lectuur van dat wonderbaarlijke voorwoord en ik twijfel er geen moment aan dat het iedere intelligente en aandachtige lezer zo vergaat. Maar dan moet hij wel zijn serviele en op vooroordelen gefundeerde trouw aan de antieke inzichten opgeven. Het is inderdaad zo, als de auteur in dat voorwoord betoogt: ‘dat proces om de wetenschappen onveranderd van generatie op generatie door te geven is louter het gevolg van de brutaliteit van een handjevol | |
[pagina 125]
| |
personen en de achteloosheid en traagheid van de rest’.oaant. In een andere passage stelt hij de vooruitgang in de mechanische wetenschappen en de vitale factoren die daarvoor verantwoordelijk zijn tegenover de stilstand van de hogere wetenschappen, die lijken op levenloze voorwerpen, waar geen beweging in zit. Heel fijntjes merkt hij daar op, ‘dat de filosofie en de geesteswetenschappen’ (hoe levendig is zijn formulering!) ‘als standbeelden worden aanbeden en geëerd, maar dat alle vooruitgang eruit verdwenen is.’oaant. Bovendien, zo schrijft hij even verderop, ‘zijn wij onder de indruk van een van oudsher overgeleverde consensus, alsof die door de tijd zelf gesanctioneerd was. Wij baseren ons op een bedrieglijke en ongefundeerde gedachtengang, want het ontgaat ons wanneer en waar allerlei onderdelen in de wetenschappen en kunsten tot ontwikkeling gekomen zijn en gemeengoed geworden. Nog veel minder weten wij wat er allemaal door individuele geleerden beproefd en in stilte bedacht is. De annalen van de geschiedenis vertellen dan ook niet welke pogingen wel en welke niet gelukt zijn.’oaant. Als ik mij hier naar hartelust in zijn gulden axioma's kon verdiepen, kwam er geen einde aan mijn citaten. Beter kan ik die volzinnen voor zichzelf laten spreken in hun eigen context en de lectuur aanbevelen aan de onbevangen lezers die de inhoud koel en kritisch benaderen (deze stelregel huldig ik altijd, behalve wanneer het om godsdienstige kwesties gaat). Ik ga voorbij aan de bijval, die zijn Vooruitgang van de wetenschap,oaant. door de auteur veel eerder gepubliceerd dan de Instauratio, maar reeds met dezelfde intentie, allerwegen ten deel viel. Het is overbekend en men zal niet snel iemand vinden die dat enthousiasme niet deelde. Eenstemmig werd het gerekend tot de wonderen van onze tijd. Het boek verdiende dat ten volle en Bacons naam werd er onsterfelijk mee. Nog eerder waren van hem Ethische karakterschetsen verschenen en enkele ethische traktaten, een soort mengelwerk in de trant van Michel de Montaigne en anderen, onder de titel Voorbeelden of Essays.oaant. Ik | |
[pagina 126]
| |
herinner mij een geestige opmerking die Willem Boreel, de burgemeester van Amsterdam en een goede vriend van mij, zich een keer liet ontvallen tijdens ons gezamenlijk verblijf in Engeland: de afzonderlijke essays zijn van dien aard, dat je aarzelt met de lectuur te beginnen, omdat je het zonde vindt ze uit te hebben. Men zou Bacon ervan kunnen verdenken, dat hij zich liet drijven door een ijdele hoop op het onmogelijke en door drogbeelden, toen hij het plan bedacht voor zijn gigantisch opgezette Bijzondere en experimentele geschiedenis van het heelal. Wie deze verdenking koestert, zou echter de kort nadien verschenen werkjes Over leven en dood en Over de winden eens moeten lezen. Ook zou ik hem willen verwijzen naar Bacons postuum verschenen Natuurlijke historie.oaant. Het is weliswaar een verzamelwerk, een allegaartje dat van alle ordening en methode gespeend lijkt, maar het zit boordevol met kostbare, diep doordachte observaties van groot belang. Alles bijeengenomen heb ik het gevoel dat ik het niet over een gewone sterveling heb, wanneer ik met heilig ontzag, zoals ik zei, de verheven geleerdheid van Bacon aan een beschouwing onderwerp. Echter (en ook daarover zult u zich met mij verbazen, lezer, wie u ook bent), als men acht sloeg op het voorkomen en de houding van deze formidabele geleerde, dan was zijn arrogante verwaandheid en geaffecteerdheid niet te overtreffen. Toen hij het staatsambt bekleedde waarover ik sprak, ben ik enkele keren in audiëntie ontvangen. Ik had toen een taak in een gezantschap uit mijn vaderland.oaant. Meer dan eens was ik misselijk van zijn absurde manier van voortschrijden, spreken en gesticuleren, het ene al erger dan het andere. Ik geloof niet dat een persoonlijke kennismaking iemands grote naam meer kwaad gedaan heeft. Toch bleef ik de man hoogachten en wat het nog gemakkelijker maakte hem te excuseren, was de verzekering van zijn omgeving, dat hij in de omgang met zijn vrienden zijn hooghartigheid volledig vergat. Dan was hij voor alle | |
[pagina 127]
| |
soorten van conversatie te vinden en had hij een natuurlijke aanleg voor kwinkslagen en geestigheden. Dat wordt ook bevestigd door een afzonderlijk verschenen keuze van Apoftegmata.oaant. Dat hij daarvoor bij wijze van ontspanning tijd wilde vrijmaken, is naar mijn mening minder vreemd dan dat hij die kon vrijmaken. Als ik zie hoe versnipperd zijn tijd was, vanaf zijn vroegste jeugd, toen hij zich wijdde aan de immens moeilijke studie van het Engelse recht; als ik zie hoe hij vervolgens bedolven werd onder een opeenhoping van allerlei functies in het staatsbestuur en tenslotte verstrikt raakte in het geharrewar van de rechtspraak, de politiek en het hof, dan sta ik weer perplex. Vol verbazing vraag ik mij af hoe de beperkte tijd van een betrekkelijk kort leven voor die goddelijke Proteusoaant. toereikend is geweest om zulke gigantische prestaties te leveren. De geschiedenis van Hendrik vii, een zeer geprezen boek,oaant. die van Hendrik viii, die al in een gevorderd stadium was, en ik weet niet wat voor andere werken: wie zou denken dat die allemaal uit dezelfde pen gevloeid zijn? Toch zijn ze dat en als ik een voorspelling kan doen: door hun eeuwigheidswaarde zullen zij elke tand des tijds doorstaan. |
|