| |
53 xx 04 1609 Ged., dl. 1 p. 15
Toelichting
Een ethopoeia, een stijloefening bekend uit het retorica-onderwijs, is een monoloog die een personage in de mond wordt gelegd, met als doel uitbeelding van karakter of emoties (vgl. Ter Meer, ‘In dies meliora’, p. 389-393, waarvan deze toelichting een hervatting is). Louise de Coligny wordt door Huygens getekend als iemand die vertrouwend op God haar verdriet weet te overwinnen.
De prinses kon uitstekend dienst doen als sprekende persoon in een ethopoeia, bekend als ze was door haar betrokkenheid bij historische gebeurtenissen en door haar rol in de literatuur (zie Van Gemert, ‘Hoe dreef ick in myn sweet’). Huygens kende haar bovendien persoonlijk (Mijn jeugd, p. 30-33, in samenhang met een passage over het muziekonderwijs in 1604; De vita propria 1,267-281; Dagb., p. 7, aantekening bij het jaar 1604: ‘près de la Princesse souvent’). Toen Constantijn aan zijn ethopoeia werkte, hebben Christiaan Huygens sr. en Louise de Coligny elkaar naar alle waarschijnlijkheid ontmoet in Bergen op Zoom, waar besprekingen werden gevoerd over de bezittingen en inkomsten van de Oranjes (vgl. Ter Meer, ‘Huygens' eerste pennevruchten’, p. 328).
Volgens de Griekse auteur Aphthonius dient het personage in een ethopoeia zich achtereenvolgens te richten op het heden, het verleden en de toekomst (Aphthonius, Progymnasmata, p. 250; vgl. Smits-Veldt, Samuel Coster, p. 282). Ook Huygens houdt min of meer deze driedeling aan. Het gedeelte dat de toekomst betreft, begint met enkele retorische vragen. De voorbeelden opgenomen in de door mij geraadpleegde editie van Aphthonius hebben soortge- | |
| |
lijke frasen ter introductie van het slot: Verum enimvero quid ista queror, ac deploro [...]? (p. 251); Sed quid istorum recordor, quae magis refricant memorata, quam dolorem minuunt? (p. 262); Sed quid lamentor? (p. 265); Caeterum quid prodest fletibus indulgere? (p. 266); Sed cur me luctu macero? (p. 268).
Voor zijn ethopoeia heeft Huygens gebruik gemaakt van het toneelstuk Auriacus, sive Libertas saucia van Daniël Heinsius uit 1602 (vgl. Heinsius, Auriacus ed. Bloemendal, dl. 1 p. 173 en dl. 2 p. 318-319). De jonge dichter heeft niet alleen ontleend aan de tekst die Heinsius het personage Loisa in de mond heeft gelegd, maar ook aan andere gedeelten (voor de parallellen zie comm.). Een groot deel van het gedicht is gewijd aan de - in het bijzonder in de spelen over dit onderwerp tot traditie geworden - voorspellende droom uit het vierde bedrijf (Strengholt, ‘Dromen in Vondels drama's’, p. 30-31).
Een andere niet-klassieke tekst die Huygens lijkt te hebben gebruikt is een ethopoeia van Johannes Stigelius (zie nr. 21), getiteld ‘Andromache interfecto Hectore’ (Poemata 1577, f. 499v-500r; voor de parallellen zie comm.). De stof die Stigelius koos, zal conventioneel zijn geweest (vgl. Lausberg, Handbuch der literarischen Rhetorik, par. 820 (p. 408)).
| |
Metrum
Dactylische hexameter.
| |
Datering
Huygens noteerde alleen jaartal en leeftijd. Op grond van Br., dl. 1 nrs. 5 en 6 kan worden aangenomen dat het gedicht in april 1609 is ontstaan (vgl. Ter Meer, ‘Huygens' eerste pennevruchten’, p. 328).
| |
Overlevering
H |
K.A. XLIIIa-1, 1609/4r-5r. |
| |
Commentaar
|
interfecto marito: Willem i, prins van Oranje, vermoord in 1584. |
1-2 |
Stigelius, Poemata 1577, f. 499v: Ergo dies venit, venit lachrymabile tempus, / Quod mihi laetiferi caussa doloris erit? / Accidit eventus quem semper moesta timebam (aanhef van de ethopoeia ‘Andromache interfecto Hectore’). |
1 |
Pro dolor infelix: een van de gedichten die volgen op de Auriacus in de uitgave uit 1602, begint met dezelfde woorden (Heinsius, Auriacus 1602, p. 107). Vgl. nr. 65 vs. 4. |
4 |
scurrae ... dextra: Heinsius, Auriacus ed. Bloemendal, vs. 1959 (zie onder bij vss. 34-35). |
6-7 |
huc tellus - Rhene: a.w., vss. 1912-1915: |
Tellus et aequor, languidique fluminum
Cursus et amnes: quique per Batavos pater
Trepidante multus Rhene prorumpis vado
(Libertas saucia spreekt, slot act. 5).
| |
| |
7 |
leni fluis agmine: Verg. Aen. 2,782; zie aant. bij nr. 65 vss. 40-41. |
8 |
lacrimis - nostris: Heinsius, Auriacus ed. Bloemendal, vss. 1918-1919: ... Lachrymas caelum tuas / Adiunge nostris ... (Libertas saucia spreekt, slot act. 5). Huygens had aanvankelijk eveneens lacrimas (zie opgave varianten). |
10-11 |
Stigelius, Poemata 1577, f. 499v: Desinat ah si quis temeraria somnia dicit: / Esse meo didici somnia vera malo. |
12, 14 |
a.w., f. 499v-500r: Ah quoties [...] / Ah quoties, parcas tibi, vir charissime, dixi. Ook bij Stigelius is ‘Ah quoties’ tweemaal het begin van een distichon. |
14 |
nostros - visus: Heinisus, Auriacus ed. Bloemendal, vs. 1545: Somnia nostros terrent visus (Loisa spreekt, act. 4 sc. 2). |
15 |
Nox - habebat: Verg. Aen. 3,147. |
16 |
In somnis - adesse: Verg. Aen. 2,270-271: in somnis, ecce, ante oculos maestissimus Hector / uisus adesse mihi ... |
17-20 |
et subiti - umbras: Heinsius, Auriacus ed. Bloemendal, vss. 1558-1569: |
Vidi trepidum maesta maritum,
Subiti largos distillantem
Sanguinis imbres; vidi attonitos
Ceu vicinae necis adventu
Tendere vultus. Terque ingenti
Gemitu ducto concidit, inque
Pectore nostro late effusis
Proruit ulnis. Ultimaque (inquit)
Munera coniux, coniux coniux
Ultima nobis munera solve:
Trahor immensas retro coniux
(Loisa spreekt, act. 4 sc. 2).
18 |
quater: dit zal betrekking hebben op het viervoudige coniunx. |
22-23 |
Quid - credis: a.w., vs. 1576: fidem sopori nescia asscribis tuo (act. 4 sc. 2). De lopende tekst in de editie 1602 (p. 65) vermeldt de prins als sprekende persoon, wat een zetfout is. Bedoeld is de voedster (zie de opgave van drukfouten, ook weergegeven in ed. Bloemendal, dl. 1 p. 228). Bij Huygens is het de prins die deze woorden zegt. |
24-25 |
nunc credor ... Quam - fides: a.w., vs. 1858: Nunc nempe credor. Sera quam fides mihi est? (Loisa spreekt, act. 5). |
25-26 |
Ah quantos - spectas: a.w., vss. 1899-1902: |
Hei mihi quantos aethere vectus
Circum iugales Phoebus auratos agens
Casus tuetur, quotque scelerum nomina,
Dolosque caelo spectat, et fraudes suo
(chorus spreekt, act. 5).
| |
| |
27-28 |
Bis - viduor: a.w., vss. 1825-1827: |
... perdidi patrem semel,
At bis maritum: vidit eadem nos dies
Viduas et orbas: vidua nunc rursus feror
|
(Loisa spreekt, act. 5). Gaspard de Coligny, vader van Louise, en Charles de Téligny, haar echtgenoot, zijn vermoord in de Bartholomeusnacht (1572). |
28-29 |
Quid demens - flere: a.w., vss. 1855-1856: Quid prisca refero? Sufficit nunc ut gemam / Quod nunc peractum est ... (Loisa spreekt, act. 5). |
30 |
quis - dolores: Verg. Aen. 2, 361-362: quis cladem illius noctis, quis funera fando / explicet aut possit lacrimis aequare labores? |
32 |
Ardua ... Victoria: Ov. Met. 14,453: ... diuque / ardua sollicitis victoria quaeritur armis. |
34-35 |
Heinsius, Auriacus ed. Bloemendal, vss. 1958-1961: |
... Funus hoc funus iacet,
Fateor Philippe, dextera scurrae tamen;
Non potuit alia, teque vincendo male
(Libertas saucia spreekt, act. 5).
36-37 |
Quid ... indulgere iuvat: Verg. Aen. 2,776: quid tantum insano iuuat indulgere dolori; zie ook toel. |
37-38 |
pectora pugnis foedare: Verg. Aen. 11,86: pectora nunc foedans pugnis ... |
39-40 |
Scilicet - via: vgl. misschien Hor. Carm. 1,28,15-16: ... sed omnis una manet nox / et calcanda semel via leti, of Prop. 3,18,22: est mala, sed cunctis ista terenda viast. |
41 |
Dabit - finem: Verg. Aen. 1,198-199: O socii neque enim ignari sumus ante malorum, / o passi grauiora, dabit deus his quoque finem. |
|
|