Latijnse gedichten 1607-1620
(2004)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd97 ←04 09 1613 Ged., dl. 1 p. 53aant.Illustere sieraden van uw volk, na allerlei lotgevallen is dan het verlangen opgekomen het vaderland te aanschouwen. Maar er is geen manier het nu te bereiken zonder de golven te doorkruisen en terug de weg over zee af te leggen. Dat zou makkelijk zijn, als de schipper genoegen zou nemen met onze koopwaar - liederen - als vaarloon. Maar wat voor hoop is er dat onze lier mensen kan vermurwen die de bedreven Arion niet met liederen heeft kunnen vermurwen? Vandaar dat ik naar uw huis ben gekomen als smekeling met gebogen knieën; dat hinderlijk volkje zal immers vaarloon vragen. Als hun geest in gelijke mate de armoede van een pover bestaan kende, dat moet u geloven, ik zou gulden geschenken geven. Aangezien de hemel in al zijn onverbiddelijkheid dit in het verleden niet heeft willen toestaan, zal ik doen wat althans nog rest: bidden en smeken.
Uw nederige dienaar, John Coprario uit Engeland.
Een flauw gedicht in ruil voor een leuk, een klein voor een groot: dat is (denk ik) niet naar uw smaak, Coprario. Maar dit wel: ‘Ontvang drie munten in ruil voor één lied.’ Wat vindt u? Sla ik de spijker niet op de kop? Dit weet ik zeker, dat u liever drie liederen zou willen verkopen voor een drietal munten, dan drie liederen voor zes gedichten!
16 jaar. |
|