91 ±01 01 1613 Ged., dl. 1 p. 44
Constantijn Huygens wenst zijn zeer geachte vader een goed begin van dit jaar.
1613aant.
Lieve vader, zo vaak bezongen door onze Muzen, uitzonderlijk sieraad en toeverlaat voor mijn studiën, uitzonderlijke Maecenas - nergens waar Phoebus komt en zijn licht verspreidt, is er iemand die mij dierbaarder is: [5] ontvang, maar nú ook in de juiste stemming, aangezien uw rust niet wordt verstoord door traag makende jicht, kwelling voor de voeten, aangezien evenmin netelige staatszaken, rivalen van onze aardigheden, van alle kanten uw aandacht opeisen, [9] ontvang de versjes die we aan u opdragen, die op dit moment nu eens niet ongelegen, maar juist zeer gelegen komen.
[11] De korte, koude winterdagen hebben weer volgens gewoonte de bij hen horende nieuwjaarsdag meegebracht, tijd van het jaar eens gewijd aan de god met de twee aangezichten. Die dag, zo vaak bezongen door vroeger dichters, die dag, die u zo vaak door mijn wensen geluk voorspelde, zie, keert weer - en meteen beproeft Apollo, die uitvinder van de lier en de poëzie, meteen beproeft hij mijn krachten. Hij beproeft, en ook bemoedigt hij met zijn aansporingen en gebiedt hij mij. Ach! Laat hij toch ook de benodigde kracht geven! Maar ik ben aan het dralen en gehoorzaam laat de goddelijke bevelen. Zulk lang uitstel duldt onze Apollo niet.