89 04 09 1612 Ged., dl. 1 p. 42
Grafschrift voor een ferm krijgsman, die tijdens het oefenen van zijn manschappen plotseling verlamd raakte en kort daarna overleedaant.
Soldaat, u die, met al te opgeheven hoofd, denkt dat alles aan uw macht onderworpen kan worden, en uw voet zet op dit graf alsof dat niet uw deel zal zijn, en (als dat kan) de macht van de dood zelf verwerpt, [5] vraag toch wie, nu evenwel een lichaam in ontbinding, hier in de aarde ligt. Iemand die pas nog een waardig lid van uw gezelschap was.
[7] Niemand was uitmuntender dan hij in de wrede strijd, niemand was dapperder of beter dan hij. En toch, zie, hoe makkelijk bezwijkt hij, zo nietig, voor de macht van de dood, de enige die sterker is dan allen. Waarachtig, juist toen hij zijn manschappen oefende, heeft de dood deze held onverwachts weggerukt uit het volle leven; niet anders dan wanneer een herder een prooi van de wolven zou zijn temidden van zijn kudde, terwijl hijzelf vreesde voor zijn vee.
[15] Leer zo, u die al te veel vertrouwt op uw moed, leer zo hoeveel de onverwacht komende dood in menselijke zaken vermag.