Briefwisseling. Deel 4: 1644-1649
(1915)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend3867. Aan P.C. HooftGa naar voetnoot4). (L.A.)*aant.Ick en kan niet ontgaen U.E. te bemoeijen met een' boodschapp, die over sooveel schijven loopt, dat ick se met moeijte naertelle. S. Hooch.t is mijn meester; de weduwvrouw van wijlen graaf Wilhem van NassauGa naar voetnoot5) S. Hooch.ts goede nicht ende vriendinne; U.E. naerverwant van den heere wachtmeester HasselaerGa naar voetnoot6); dese in welverdient aensien bij de overicheid van Amsterdam; dese laeste tot noch toe wat afkeerigh van 't versoeck bij welgem.te gravinne tot voorgaende vergaderinghen van Holland gedaenGa naar voetnoot7), by de naestaenstaende te verniewen, mits sij de genegentheit van ettelicke voorneme leden heeft bekuijpt. Dus werd ick gelast U.E. te bidden, voornoemden II.e Hasselaer daerhenen te beredenen, dat hem gelieve, gemeltes overheids gemoederen ten voordeele van de gravinne te verkneden, soodat sij sich met eene versekeren moghe van de Noord Hollandsche stemmen, die geern napijpen wat Amsterdam haer voorsinght. Als ick van last spreke, gelieve U.E. te gedencken, dat ick maer eenen meester in de wereld hebbe, die mij daerneffens bevolen heeft, U.E. te doen verstaen, dat hij dese tuschenspraeck tot een besonder welgevallen sal duijden, ende tegens U.E., mitsgaders den H.e Hasselaer, vollveerdigh zijn te verschulden. Ick duchte, oft U.E. de moeijte in sijne swackheid te lastigh vallen mocht, sed habe negotium pro solatio, soo, mij dunckt, van Tiberius geschreven staetGa naar voetnoot8). Besigheid is geen quaed behulp tegens slepende qualen. Ick hope, U.E. dese haest te boven sal stijgen met het rijsen van de sonne, en bidder God soo ernstelick om, als ick oprechtelick ben ..... Haghe, 10en Jan. 1645. |
|