| |
| |
| |
3 Noten bij Hofwijck
1-32: De dichter ziet het eind van zijn loopbaan naderen. Tegelijk neemt hij de eerste verschijnselen van ouderdom bij zichzelf waar en beseft hij dat hij mogelijk nog maar kort te leven heeft. Hij moet nu doen wat iedereen van een dichter als hij verwacht: ‘zijn eigen maakseltje sieren met een lied’. Hij neemt zich dan ook voor Hofwijck op papier te vereeuwigen, voor zover dat in zijn macht is.
1 |
De groote [...] beschreven: De opeenvolgende versies in de autograaf laten een verschuiving in het perspectief zien. Waar eerst het initiatief van de dichter lijkt uit te gaan (‘Wijck Hof, 'tis Hofwijcks beurt...’), is er in de definitieve versie eerder sprake van onderwerping aan de feiten: ‘Het grote web is af, en het hof genoeg beschreven.’ De precieze betekenis van deze regel is al vaak onderwerp van discussie geweest. Eymael (p. 132) verklaart ‘het grote web’ als ‘zijne loopbaan aan het hof’. Zwaan acht deze opvatting ‘in strijd met de feiten’: immers, aldus Zwaan, Huygens was, toen hij aan Hofwijck begon, nog ‘in volle functie als Raad en Rekenmeester (...).’ Zwaan vat ‘webb’ dan ook op in de klassieke betekenis van ‘dichtwerk’ (textus), en denkt aan Costelick Mall, Een wijs hoveling en Een sot hoveling, fragmenten uit Dagh-werck en diverse kleinere gedichten. Daarin zou het hof ‘beschreven’ zijn, en die beschrijvingen zouden te zamen ‘het grote web’ hebben opgeleverd. M.i. terecht stelt Verkuyl 1978, p. 308, hierbij de vraag of men bij zulke verschillende fragmenten wel van een ‘web’ kan spreken. Hij geeft, met Strengholt en anderen (zie Verkuyls lit. opg.), dan ook de voorkeur aan de visie van Eymael, en wijst erop dat Huygens' werk aan het hof weliswaar nog lang niet ten einde wás, maar dat Huygens dat destijds wel zo gevoeld kan hebben. Dat klinkt plausibel: daar valt nog bij te bedenken dat Huygens zichzelf in de volgende regels vergelijkt met een snaar die nog ‘helder klinkt’. Hij is nog volop actief. Maar hij weet dat daar ineens een eind aan kan komen, want hij ziet de verschijnselen van slijtage.
Een derde lezing van de regel is voorgesteld door Klein (2003): die vat ‘de groote webb’ op als een verwijzing naar de buitenplaats Hofwijck. Er staat dan in r. 1-2a: de tuin (met de gebouwen enz.) is af, over het hof is genoeg geschreven, eens moet Hofwijck aan de beurt komen (het gedicht namelijk). Klein voert hiervoor aan (tegen Eymael) dat dat het woord ‘web’ zeer ongebruikelijk is om iemands loopbaan mee aan te duiden; aansluitend bij Zwaan verbindt hij ‘webb’ met het Latijnse texere (‘weven’, textus is ‘tekst’), maar dan in de betekenis ‘bouwen’ (textum: ‘bouwsel’). Hier valt wel tegen in te brengen dat ‘web’ in het Nederlands even ongewoon is als aanduiding voor ‘bouwsel’ als voor ‘loopbaan’. Ook ligt het m.i. voor de hand om regel 1b inhoudelijk te laten aansluiten op het voorgaande: ‘het grote web is af, en het |
| |
| |
|
hof (waar ik aan dat “web” werkte) is genoeg beschreven...’ Zo'n aanhef, met een afwijzing van stad en hof, past ook het beste in het genre (vgl. de inleiding van De Vries). Maar ik geef toe dat dit geen doorslaggevende argumenten tegen Kleins visie zijn. Verder ben ik het met hem eens dat er niet staat dat ‘de grote web’ heeft bestaan in het ‘beschrijven’ van het hof. Huygens zegt niet anders dan: a) ‘het grote web is af’ (wat het ook moge betekenen); en b) het hof is genoeg beschreven. Door anderen, of door zichzelf, dat laat hij in het midden. Maar als er per se aan zijn eigen gedichten gedacht moet worden, komen van de door Zwaan genoemde teksten in feite slechts de ‘hovelingprinten’ in aanmerking en verder misschien wat Latijnse en Franse versjes uit de jaren dertig en veertig. Zou het hof daarmee volgens Huygens ‘genoeg’ zijn beschreven? Het is waar, in het perspectief van iemand die niets liever wil dan het hof en alle hoofse zaken van zich afschudden, was het ongetwijfeld meer dan genoeg.
Er is nog een verklaring denkbaar bij r. 1b. ‘Het hof beschrijven’ kan ook betekenen: een vergadering van de leden van het hof bijeenroepen (wnt beschrijven, bet. 4). Huygens zal dat dikwijls hebben moeten doen, en wel met name in de tijd dat de ‘voogdijkwestie’ speelde. Dat suggereert meteen een andere lezing van r. 1a, althans de definitieve lezing daarvan, waarbij ik er dan wel van uitga dat die niet uit mei 1650, maar pas uit augustus 1651 stamt. Zoals uiteengezet in het hoofdstuk over de tekstgeschiedenis (deel 2, par. 2.1.1) kwam er op 13 augustus 1651 een overeenkomst tot stand inzake de voogdijkwestie, waarvoor Huygens al zijn diplomatieke vernuft had ingezet. Was dat niet een ‘web’ van overeenkomsten en afspraken? Op 13 augustus 1651 was dat af, op 14 augustus nam Huygens het schrijven van Hofwijck weer op (bij r. 253). Ik stel me zo voor dat op die dag ook nog eens naar r. 1 heeft gekeken. |
2 |
Eens [...] zijn: 1. eens zal Hofwijck beschreven moeten worden; 2: eens zal ik van het hof moeten scheiden. Het moeten wordt nader toegelicht in de volgende regels: Huygens' ouderdom en zijn reputatie als dichter zullen hem dwingen allebei te doen. |
2-3 |
wie [...] taeij: Hoewel de gedachte die hier wordt verwoord niet uitgesproken duister is, blijft de zinsstructuur mij (net als Zwaan) onduidelijk. Er lijkt sprake te zijn van een niet geheel regelmatige samentrekking: ‘Wie kent de draad van het leven, wie kent [=weet? - deze betekenis niet in het wnt] hoe kort, hoe taai [=sterk] hij is?’ Met andere woorden: wie weet of hij nog tijd en kracht genoeg heeft? |
3 |
die [...] luijdt: die het helderst, luidst klinkt |
4 |
Scheidt [...] Luijt: 1. scheidt vaak als eerste uit het leven en van het instrument; 2. houdt vaak als eerste op met ‘leven’ (lawaai) en geluid maken |
5 |
Verkracht: geforceerd, te strak gespannen |
6 |
bend'er [...] gebeten: heb mij erdoorheen gebeten |
7 |
Op [...] aen: het wordt een kwestie van slijten (nu het ‘over-rekken’ niet fataal is geworden) |
| |
| |
8 |
Of [...] wouw: al zou ik het willen ontkennen |
9 |
ves'len: rafelen |
10 |
Soo [...] verhuijsen: dan staat ze veelal op het punt om ineens ‘heen te gaan’. Zodra een snaar tekenen van ouderdom begint te vertonen, is ze meestal ook heel snel kapot. Vergelijk het citaat van Seneca: ouderdom duurt maar kort. |
12 |
En [...] beviel: en als het God inderdaad zo behaagde (dat mijn ziel ‘verhuisde’) |
14 |
En [...] Voorhout: en een mindere positie innemen dan het Voorhout (dat Huygens zoals bekend wel bezongen had, in Batava Tempe, uit 1621). |
14-15 |
en [...] geleent: en zou ik, die mijn pen in (jeugdige) overmoed aan anderen heb geleend, mijzelf in de steek laten |
16 |
eischte [...] gebeent: zou men mijn stoffelijk overschot alsnog in gebreke stellen |
18 |
meende [...] met: meende genoeg te doen met |
19 |
slechte: eenvoudige |
|
moght de moeijte niet: bracht de moeite niet op om |
22 |
keeren: voorkomen |
23-24 |
singhen [...] rijmen: bezingen [...] berijmen. Over de aan versus rapportati herinnerende zinsconstructie zie Strengholt 1976, 107-111. |
25-26 |
'K will [...] lesen: Net als over de beginregels is er al het nodige over deze verzen te doen geweest, waarbij de discussie zich heeft toegespitst op de betekenis van r. 26a: ‘Den Vreemdelingh doen sien.’ Zonder de discussie in zijn geheel te willen releveren meld ik slechts dat ik (ondanks de kritiek door Leerintveld 1999, p. 282) nog steeds het meest voel voor de opvatting die verdedigd is in De Vries 1983 (met lit.), mede met behulp van een vergelijkbare regel in Westerbaens Ockenburgh. De Vries maakt aannemelijk dat Huygens hier doelt op de plaat die bij het gedicht is gevoegd. Die opvatting past het best in de context. Huygens zegt (de syntaxis doet denken aan die van r. 23-24): ‘Ik wil Hofwijck zoals het is aan de vreemdeling doen zien, ik wil Hofwijck zoals het zal wezen aan de Hollander doen lezen.’ Met andere woorden: de vreemdeling, die geen Hollands kent, ziet Hofwijck zoals het is; de Hollander, die het gedicht kan lezen, ziet het zoals het zal zijn. Wat Huygens met dat laatste bedoelt maakt hij verderop duidelijk, in r. 129-130: hij zal Hofwijck beschrijven ‘zoals het er over honderd jaar uit zal zien’. Die fictie houdt hij in het gedicht, althans in de beschrijvende passages, ook vol. De plaat met de plattegrond enz. daarentegen toont Hofwijck ‘zoals het is’, zij het dat de bomen op de kleine afbeeldingen er ook al iets ‘geidealiseerd’ uitzien voor een bos van net tien jaar oud. We mogen er hoe dan ook wel van uit gaan dat Huygens in een vroeg stadium van het schrijven al wist dat hij zijn gedicht geïllustreerd zou laten uitgeven (vgl. De Vries 1983, p. 298). |
27 |
duert [...] als: is minder duurzaam dan |
29-30 |
Hier, Hier: De herhaling is niet onfunctioneel: ‘Hier, nee, kijk goed, hier...’ |
29 |
Queeck: onkruid (eig. een soort gras) |
| |
| |
30 |
in sijn' waerde: in volle glorie |
31-32 |
sooder [...] vermant: Twee mogelijkheden: mijn gedicht zal recht doen aan zijn onderwerp, als dat tenminste in mijn vermogen als dichter ligt. Of: als ik íets waardigs zal hebben nagelaten, dan zal in elk geval Hofwijck daartoe horen. De dichter wil ‘het grafschrift keren’ (r. 17-20) en belooft meer dan men vroeg: niet zomaar ‘een lied’, maar het beste van zichzelf. |
32 |
vermant: overwonnen heeft |
33-64: Met steeds kleinere cirkels op de kaart wordt aangegeven waar Hofwijck ligt. Vervolgens gaat Huygens in op de gesteldheid van het terrein zoals hij het aantrof: een deel klei, een deel zandgrond. Daarmee lag het toekomstige gebruik vast: de klei leende zich voor een boomgaard, het zand voor een bos. Zo, zegt Huygens - de eerste moralisatie van vele - moeten ouders ook letten op de natuurlijke aanleg van hun zonen. Die moet de doorslag geven als men een beroep voor ze kiest.
33-37 |
In [...] lagh: ‘Huygens onderbreekt de [...] beschrijving telkens door enthousiaste [...] uitroepen’ (Zwaan). Dus: ‘In Holland (wat een land!) - om preciezer te zijn: in Noord-Holland (wat een landje!) - om nog preciezer te zijn: in Delfland (wat een klei!) [...] daar lag’ etc. Vgl. bij deze regels De Vries 1978, p. 308-309: ‘Enerzijds laat de dichter zien dat zijn Hofwijck aan de voorwaarden met betrekking tot verscheidenheid van grondsoorten en bereikbaarheid voldoet, anderzijds ironiseert hij deze traditie door de manier van opsommen met veel exclamaties en verkleinwoorden.’ |
33 |
Noordholland: Huygens schreef eerst ‘Zuijd-holland’. Bake 1921, p. 194 citeert ter toelichting o.m. uit de Hedendaagsche Historie, of Tegenwoordige Staat van alle Volkeren (1742): ‘[...] Onder Noordholland werden [eertyds] de Heemraadschappen van Rijnland, Delfland, Schieland en Woerden, benevens de Steden Delft, Leiden, Gouda, Rotterdam, Schiedam, Oudewater, Woerden, Den Haage en Vlaardingen begreepen [...].’ Met Zuidholland werden globaal de eilanden bedoeld. Intussen moet deze indeling rond 1650 al volkomen achterhaald zijn geweest, ze werd alleen nog gehanteerd in oudheidkundige literatuur, zoals Oudt-Hollandt (1654) van Jacob van Oudenhoven, waar Huygens een lofdichtje voor schreef (Ged. V, p. 127). Mogelijk heeft hij zich door de inzichten van deze kennis laten (mis)leiden (Smit 1923, p. 115-116). |
34 |
Delfland: KA en KB hebben ‘Rhynland’. Beide aanduidingen zijn correct. Voorburg en omstreken vielen, wat de waterstaat betreft, onder het hoogheemraadschap Delfland, maar justitieel vielen ze onder de jurisdictie van het baljuwschap Rijnland (Gorris e.a. 1977, p. 34; ook Smit 1923, p. 110-111). Waarom Huygens deze verandering heeft doorgevoerd is onduidelijk. |
35 |
't Coets-pad: De letter A in de marge. Op de plattegrond is dat ‘de groote |
| |
| |
|
Heerwegh met Abeelen besett’ die dwars door Hofwijck loopt, in r. 40 door Huygens ‘het groote spoor’ genoemd (tegenwoordig het Westeinde). Het is strikt genomen niet (zoals Zwaan zegt) ‘de rijweg van den Haag naar Voorburg’. Om naar Den Haag te komen moest men eerst naar de Achterweg (teg. Prinses Mariannelaan), daarover naar de Geestbrug en vandaar naar de Haagseweg (teg. Haagweg en Rijswijkseweg). Zie ook de aantekening bij r. 932. |
|
Vlied: de letter L in de marge. Stroom, die bovendien ook ‘Vliet’ héét. Een typisch Huygensiaanse ‘omkering’ - men verwacht eerder: ‘aan de Vliet (wat een water!).’ |
36 |
Aen [...] siet: (kortom) aan plaatsen die puur liefelijk ruiken en vrolijk ogen, m.a.w. opgewekt stemmen |
37 |
een [...] vets: een stukje vette grond (klei) |
|
een [...] magers: een stukje ‘magere’, arme grond (zand) |
38 |
beetje: hapje |
|
treedje: stapje (plaats om te lopen) |
39 |
dat [...] aen een: een stuk land dat prima één geheel had kunnen vormen |
40 |
Maer [...] verscheiden: maar dat door het ‘grote spoor’ (vgl. r. 35) verdeeld was |
41 |
verstonden [...] anderen: waren hier met elkaar in overeenstemming. De weg lag op een plek die door de Natuur als het ware was aangewezen, nl. precies op de grens tussen zand- en kleigrond. |
42-43 |
op't [...] Kroft: op de plaats (in het noorden) waar de weide veranderde in hoge zandgrond |
43 |
het scheel: de verschillende gronden |
44 |
op en onder-deel: boven- en onderkant |
45 |
In [...] Wambas: in ‘broek’ en ‘hemd’ (metonymisch voor onder- en bovenkant) |
45-46 |
hoefde [...] gebruijck: was geen nadenken nodig over de manier waarop de beide delen gebruikt moesten worden |
46 |
te wencken: een wenk, advies te geven |
47 |
stommelingh: zonder te spreken |
48 |
Mits [...] geschutt: mits voorzien van een muur van ‘wilde’ (niet-vruchtdragende) gewassen als ‘mantel’ en beschutting |
49 |
niet als: uitsluitend |
50 |
Die [...] Zoomen: waar zij pas gereed voor zou zijn als ze goed omzoomd was met elzen (snel en dicht groeiende bomen als windkering) |
51 |
Elck [...] voldaen: elk stuk grond heeft gekregen wat het koos (letterlijk: ‘zijn voorkeur voldaan gekregen’) |
52 |
En [...] onder nam: en ieder stuk grond heeft de taak volbracht die het op zich had genomen (nl. resp. ‘wilde’ en ‘tamme’ bomen laten groeien). Met andere woorden: het bos en de boomgaard zijn ook inderdaad goed opgegroeid. De nu volgende moralisatie sluit hier op aan: ik heb succes gehad, omdat ik goed op mijn ‘gronden’ gelet heb. |
| |
| |
53 |
lett [...] gronden: besteed veel aandacht aan het onderzoeken van uw ‘gronden’ - d.w.z. aan de aanleg van de kinderen waar u iets goeds uit wilt laten groeien. |
54-55 |
Veel' [...] getucht: velen hebben vergeefs geprobeerd om onverstandig getraind verstand van kinderen te ‘overwinnen’ (d.w.z. nog tot iets goeds te dwingen?). Niet geheel duidelijk, vgl. de volgende aantekening. |
56-57 |
Veel' [...] vernuften: Velen hebben op wrede wijze geesten, die zeker geschikt waren om iets goeds voort te brengen, in eeuwige ellende gekluisterd en geboeid. Zoals ik deze passage lees, is er in r. 54 en r. 56 dus sprake van twee groepen: ‘velen’ die vergeefs nog iets van verkeerd opgevoede kinderen trachten te maken, en ‘velen’ die kinderen verkeerd opvoeden. Erg logisch lijkt deze volgorde niet. Anderzijds bevredigt de verklaring van Zwaan mij evenmin: ‘Velen hebben vruchteloos zich ertoe gezet het verstand van hun kinderen, dat zij met onverstand leidden, geweld aan te doen.’ In die lezing is ‘met onverstand getucht’ nagenoeg pleonastisch. |
58 |
ondraghbaerlick: onvruchtbaar |
|
versuften: verspilden |
59 |
haer' [...] onbevoeght: niet passend bij hun neigingen |
60 |
Haer' [...] ongelijck: niet overeenstemmend met hun krachten (te licht of te zwaar) |
60-61 |
sich [...] verschaeft: zich uitgeput met ploegen, weven of schaven (als boer, wever, timmerman) |
|
en [...] allen: en niet één van allen is succesvol (tussenzin) |
62-64 |
Die [...] gemeen: die ambtenaren of geleerden of krijgslieden hadden kunnen worden, en het met succes hadden kunnen zijn, en het hadden kunnen zijn tot eer en baat van zichzelf en van de gemeenschap |
65-112: Voordat ik met de aanleg van Hofwijck begon, vervolgt de dichter, nam ik ruim de tijd om een plan te maken. Zo hoort het. Ook schaamde ik mij niet om hulp van een deskundige in te roepen, maar ik bleef de baas. Uiteindelijk stond er iets op papier dat handen en voeten had. Op basis daarvan ging ik aan het werk: té lang nadenken en overleggen is ook weer niet goed.
65 |
Het scheel [...] gedeelt: 1. nadat het ‘geschil’ zo was ‘bijgelegd’; 2. nadat de verschillende ‘gronden’ (zand en klei) elk hun deel hadden gekregen |
66 |
Quam't [...] aen: waren de spa's (schoppen) aan de beurt |
|
delven: graven |
67 |
Noch [...] maer: Nee toch, het was pas mijn tweede zorg |
|
had [...] in: was belangrijker |
68 |
Tot [...] versinn: bij werk hoort overleg, voor goed werk is goed nadenken nodig |
69 |
licht: gemakkelijk |
70 |
bleef's [...] genoegh: en er bleef genoeg van over om peper en vijgen in te |
| |
| |
|
verpakken. Die ‘dagelijkse’ luxe kwam niet eens in de knel! Een eerste, nog mild-ironische buiging in de richting van de mensen die Hofwijck als pure verkwisting zouden willen afdoen. Ze komen in Hofwijck nog uitgebreid aan het woord. |
71 |
Of [...] hingh: ook al zou ik er een heel pak van verkladden en aan mijn dromen besteden |
72 |
misverstand: ‘vergissing’ (hier als aanduiding voor huizen, tuinen enz. die zonder nadenken zijn gebouwd of aangelegd) |
|
redenloosigh dingh: geïmproviseerd geval |
73 |
onteeren: te schande maken |
74 |
verbrodde: verknoeide |
75 |
bij gevall: willekeurig |
76-77 |
niewen [...] gerijmt: ik vond overal nieuwe misère van nog kostbaarder dwaasheden dan waar ik zo'n ellenlang gedicht over heb geschreven (de satire 't Costelick Mall uit 1622). Ook (woorspelend): ‘ik zag herdruk op herdruk verschijnen van een scherpere versie van mijn Costelick Mall.’ |
77 |
of [...] leven: Een spelletje met de ‘letterlijke’ betekenis van ‘dood rijmen’: ‘ik heb die dwaasheden door mijn gedicht uitgeroeid - of misschien wel vereeuwigd.’ Het klinkt misschien bescheiden: ‘Misschien heeft mijn satire wel een volkomen averechts effect gehad.’ Tot men beseft dat beide mogelijkheden tot roem van de dichter Huygens strekken: zowel voor effectief ‘dood rijmen’ als voor ‘vereeuwigen’ is een dichter van formaat nodig. |
78 |
ongevall: kwaad |
79 |
'T hiet Na-docht: het heette ‘Na-denken’ (achteraf denken) |
|
gespaert papier: sparen van, zuinigheid met papier. Zwaan spreekt van een latinistische constructie, maar vgl. bijv. ‘weggegooid geld’, dat ook vaak ‘geld weggooien’ betekent. |
80 |
oolickers: kwalijkers |
|
een [...] fier: Lett. een onkundige koppigheid, een koppigheid die zich niet wil laten beleren (nagenoeg synoniem met het volgende, chiastisch geplaatste ‘een' stout' onwetenheid’). |
81 |
stout': arrogante |
|
die [...] waghen: die geen andere keus had dan het erop wagen |
82 |
liever [...] vraghen: de voorkeur gaf aan ‘niet twijfelen’ boven vragen |
83-85 |
leij [...] keuren: legde mijn ‘onbewerkte stof’ voor aan ogen waarvan ik wist dat ze tot volle tevredenheid en met lof zulke stof als die van mij hadden helpen beoordelen. Het beeld is dat van een kleermaker die een lap stof, alvorens ermee aan de gang te gaan, voorlegt aan ervaren keurmeesters die kunnen zien wat ervan te maken is en wat niet. Huygens doelt op Pieter Post en Jacob van Campen; vgl. verder r. 616-617. |
86 |
oorbaerlick [...] scheuren: (en waarvan ik wist dat ze hadden geholpen, zulke stof) op voordelige wijze te versnijden, niet te versnipperen of aan flarden te scheuren |
| |
| |
87 |
Maer [...] mijn: maar ik gaf mijn rechten niet uit handen |
|
ick [...] vat: ik hield een stem in het kapittel |
88 |
had [...] wills: kreeg een beetje zijn zin |
89 |
De [...] geweld: de regels van de (bouw)kunst werden niet overtreden. Vgl. hierna, r. 1005-1008 en r. 1165-1170. |
|
recken: oprekken, ruim interpreteren |
90 |
Ter [...] lust: om mijn verlangens tegemoet te komen |
90-91 |
En [...] vast: en zo (terwijl ik voorstellen deed en de deskundige zijn oordeel gaf) bleven een paar potloodstrepen uit duizenden staan (op schetspapier: het beeld van de kleermaker is losgelaten) |
91-92 |
en [...] staen: en van al dat doorstrepen en toevoegen bleef uiteindelijk iets concreets over, zwart op wit op papier |
93-94 |
Een [...] Teenen: M.a.w. ‘een goed gebouwd lichaam’. Huygens zegt dat de schetsen op zeker moment iets opleverden dat ‘iets reëels voorstelde’. In het begin waren het slechts ‘droomen’ (r. 71). Pas toen ze iets herkenbaars opleverden, was het goed. |
94 |
redelick gestell: geheel dat aan de eisen van de rede voldeed |
95 |
Soo [...] moght: voor zover ik kon zien - d.w.z. voor zover ik in staat was dat te beoordelen. Wat ‘redelijk’ is (een sleutelwoord in Hofwijck en in het denken van Huygens), ligt vast en dat is ook de norm, maar Huygens claimt niet dat Hofwijck daar ook geheel en al aan voldoet. Hij heeft er slechts naar gestreefd. |
|
stond: nl. op papier. |
96 |
sou staen: nl. in werkelijkheid. |
96-97 |
nu [...] bescheid: nu liep ik in het gareel van plannen en afspraken (nu zat ik vast aan mijn plan) |
97 |
hoe [...] schicken: hoe het later (in de praktijk) ook zou uitvallen |
98 |
Ick [...] micken: ik vond dat ik mijn plicht vervuld had met schatten en zo goed mogelijk berekenen. De onzekerheid blijft, zoals in de volgende regels wordt uiteengezet. |
99 |
in [...] belang: in allerlei dingen die de mens aangaan |
100 |
overslaen: overleggen |
|
sijn' [...] lang: alle tijd die daarvoor nodig is |
101 |
maer [...] maten: maar lange tijd is ook beperkte tijd |
104 |
siet [...] uijt: kijkt zichzelf dood |
|
doorsiet: dóór kijkt |
105 |
in 't werck [...] geswommen: in de dingen waar het zich moe in heeft gekeken (zich zozeer in verdiept heeft dat het is uitgeput) |
106 |
vernuft beswijmt: verstand duizelt |
|
gelijck die: zoals de mensen duizelen die |
107 |
waer heen: waar ze heen moeten |
108 |
Om [...] bene'en: om hun nek en botten intact naar beneden te krijgen |
109 |
bijster 's weegs: verdwaald |
| |
| |
110 |
stadigh: voortdurend |
111 |
en [...] gedaen: zijn nooit klaar |
112 |
'T schael-tongesken [...] staen: de wijzer van de weegschaal moet eens recht omhoog wijzen. Kortom: de afweging moet eens zijn gemaakt. Dat Huygens juist deze gedachte met zoveel omslag formuleert (twaalf regels) heeft iets humoristisch, en het is niet uitgesloten dat daar ook opzet achter zit. Hij blijkt zichzelf ook heel goed op dit soort paradoxen te kunnen betrappen en er de grap van in te zien (vgl. r. 850-851 en 877-884 en ook 2755-2757). Aan de andere kant gold copia (het retorische principe van ‘veelheid’) voor hem toch ook nog onverkort als een deugd: vaak zeggen is duidelijk zeggen. |
113-136: Met het verhaal van de aanleg en de eerste jaren van Hofwijck zal ik de lezer niet vermoeien, zegt de dichter. Sterker nog: ik sla de hele eerste eeuw over en zal Hofwijck laten zien zoals het er over honderd jaar uitziet. Wat maakt het uit? Het heden is zo vluchtig dat de dingen die ik heb, of die ik hoop te hebben, beide toch alleen maar in mijn geest bestaan. Dus mijn fantasie is zo goed als de werkelijkheid.
113 |
Doe [...] luren: Hoe het, toen het kind geboren was (d.i.: toen Hofwijck volgens plan was aangelegd), ging met zijn luiers etc. ‘Het kind’ is niet, zoals Zwaan suggereert, het ontwerp van Hofwijck, maar Hofwijck zelf. Aan het ontwerp besteedt Huygens geen woord meer. |
114 |
swachtels: linnen stroken waarin een kind gewikkeld (ingebakerd) werd |
115 |
ijemand: wie dan ook |
116 |
En [...] vreughd: genieten meestal alleen de ouders |
117 |
Niewigheid: benieuwdheid |
|
doen leven: levend houden |
118-20 |
Die [...] draegh: (benieuwdheid en hoop) die (echter) zelfs de ouders tegen het einde van hun taak verlaten, waarop men het geluk niet meer voelt - de droevige afstomping die het erfdeel van alle mensen is en waaronder ik zelf ook gebukt ga. Huygens zegt dus ongeveer het volgende: het geluk dat ouders aan kleine kinderen beleven wordt levend gehouden door het perspectief van ‘later’ - een klein kind dat altijd een klein kind blijft, schenkt op den duur geen geluk. Maar zelfs ouders voelen hun geluk op zeker moment niet meer, want (zie ook de citaten uit Claudianus en Gregorius van Nazianze): ‘Verzadiging went, zo zijn mensen, en zo ben ook ik.’ De aantekening ‘puerile’ in de marge bij het woord ‘kindsch’ lijkt wat overbodig: wat zou met ‘kindsch gedeelte’ anders bedoeld kunnen zijn dan pars puerile, ‘kindsdeel’? Huygens ziet zichzelf als ‘mensenkind’, dat zijn ‘wettelijk erfdeel’ heeft ontvangen van alle gebreken van de voorouders. Dat lijkt zonder de aantekening ook wel duidelijk. Dat Huygens tenslotte met deze korte uitweiding (r. 117-120) al heel ver van zijn onderwerp is afgedwaald, is iets wat we in Hofwijck vaker zullen beleven. |
121 |
't kind: Hofwijck |
| |
| |
122 |
'K hebb' [...] bemoeijen: ik behoor niemand lastig te vallen |
123 |
Met [...] gekost: met wat er tien jaar lang nodig is geweest (aan kosten en moeite) om het op te laten groeien |
124 |
De [...] kost: spreekwoordelijke uitdrukking met ongeveer de betekenis: de gekken zorgen voor het eten en de wijzen schuiven aan (lett. ‘eten mee’). |
125 |
u [...] beswaren: uw maag niet belasten |
126 |
Als: dan |
127 |
of't te nacht: alsof het vannacht |
128 |
Duijvels-brood: paddestoelen |
130 |
Als [...] geleden: alsof dat wat wij ‘gisteren’ noemen een hele eeuw geleden was |
131 |
met [...] goed: in de bezittingen van (mijn) kleinkinderen |
132 |
Als [...] groot: alsof ik grootvader was en zelfs twee à drie maal zo ‘groot’ als een gewone grootvader (m.a.w. alsof ik als over- en over-overgrootvader nog in leven was) |
133 |
Het [...] droomen: het bezit van de dingen van deze wereld is toch niets anders dan dromen (net zo vluchtig en bedrieglijk) |
134-36 |
En [...] geheugheniss: en of het (‘het wereldsche besitt’) al gekomen is of misschien nog moet komen: wat het schijnt te zijn (als we het nog niet hebben), of wat het is (als we het hebben) bestaat alleen maar in ons gemoed: ofwel als verwachting, ofwel als herinnering. Huygens wil zeggen (zie ook de citaten; het is trouwens een van zijn favoriete gedachten, vgl. bijv. Ged. V, 216) dat het moment van ‘hebben’ zo vluchtig is dat het feitelijk niet uitmaakt of men de dingen heeft of nog niet heeft. Een duurzaam bestaan hebben ze alleen in onze geest. Het is duidelijk waar hij heen wil: een beschrijving van het ‘heden’ is even veel waard als een van de toekomst. Ze komt immers in beide gevallen uit de geest van de dichter voort. En hij kiest nu voor de tweede mogelijkheid. |
137-152: Nadere beschrijving van Hofwijck (zoals het zijn zal): ten Noorden van de weg naar Voorburg zien wij een aanzienlijk bos van vrij opgroeiende bomen, ordelijk gerangschikt: een tamme wildernis. Er is gestreefd naar orde en afwisseling, om het ideaal van evenwicht te bereiken.
137 |
Dus: zo |
138 |
naer: na |
139 |
Noorden: eigenlijk noordwesten, vgl. ook r. 1974-1975 |
|
't groot spoor: de grote weg |
140 |
of [...] voor: of noem het een stadje |
141 |
in [...] gesneden: verdeeld in kleinere stukken |
142 |
bij [...] Treden: in roeden en treden. Een Rijnlandse roede is een lengtemaat van ong. 3.75 m; een trede is ong. 75 cm. Huygens wil zeggen: vraag niet hoe |
| |
| |
|
lang het precies is (want dat zal tegenvallen); maar het is groot genoeg. Zie het vervolg. |
143 |
Die [...] niet: wie aan de ingang staat ziet de uitgang niet. Het zicht door de hoofdas van het bos wordt immers onderbroken door de ‘berg’, vgl. de plattegrond. |
144 |
En [...] siet: Een fraai gevonden gelegenheidsargument van Huygens. Het ideaal van de tuinarchitectuur van die tijd is een grote tuin aan weerszijden van een zichtas, die het mogelijk maakt de hele tuin in één rechte lijn te doorzien (vgl. De Jong 1993). Het einde ligt dan, ‘onzichtbaar’, in het verdwijnpunt. Huygens draait de zaak hier om: het einde is onzichtbaar dus de tuin is groot (genoeg). |
145 |
tamme [...] schicklickheden: tamme wildernis bestaande uit ‘geordende woestheden’. In de laatste woordgroep een typisch huygensiaanse omkering van kern en bepaling (er staat eig. ‘woeste ordeningen’), zodat de regel een chiastische structuur krijgt en de paradox in het volle licht wordt geplaatst: het bos is opgebouwd uit ordelijk gerangschikte wildernissen. De bomen in de vakken groeien vrij uit (en zijn misschien ook niet op rijen geplant, dat valt uit de plattegrond niet op te maken), maar de vakken staan exact in het gelid. |
146 |
|
146-47 |
Soo [...] vertreck: zo heet deze plaats |
|
ter [...] middelmaet: terwille van de rede en van de ‘gulden middelmaat’. De rede schrijft ordening voor, het ideaal van de ‘gulden middelmaat’ voorkomt dat de ordening te ver wordt doorgevoerd |
148 |
die [...[ houw: die ik (beide) zo hoog schat |
|
waer: zou (...) zijn |
149-50 |
rouw: ruw, grof |
|
dat ...] wild: dat aan tweeërlei verlangen kan voldoen, tam en wild (zowel aan het verlangen maar het tamme als dat naar het wilde). Huygens schreef een komma na voldoen, die door de kopiist is vergeten. |
150 |
|
|
en [...] vermeeren: en dat (zelfs) het ene genot (de voldoening van de ene begeerte) kan doen groeien door het andere genot (de voldoening van de andere begeerte). Huygens wil m.a.w. zeggen dat de voldoening van het verlangen naar ‘tam’ wordt vergroot door de gelijktijdige voldoening van het verlangen naar ‘wild’. Het contrast vergroot het genot, varietas delectat, ook in de tuinarchitectuur een belangrijk principe (De Jong 1993, p. 134). De vergelijkingen in de volgende regels sluiten hier echter niet geheel bij aan. De gedachte die daar achter zit is veeleer: de voldoening van het verlangen naar ‘tam’ wekt het verlangen op naar ‘wild’, en andersom: zoals wat eten dorst maakt, etc. Dat is eigenlijk iets anders dan wat in deze regel staat. |
152 |
vervaeckt: slaap doet krijgen |
| |
| |
153-200: Vier lanen van hoog opgroeiende eiken zorgen voor een ordelijke indeling van het bos. De eiken zijn onschendbaar. Slechts drie situaties onderscheidt de dichter waarin zijn nakomelingen ze mogen laten omhakken: als ze buiten hun eigen schuld in behoeftige omstandigheden zijn komen te verkeren, als de bomen ziek en oud zijn, of als het vaderland erom vraagt.
153 |
Den [...] lust: aan het verlangen naar het tamme |
|
wonderlicke dreven: indrukwekkende lanen |
154 |
Van [...] hout: van zaagbaar eikenhout |
|
streven: met elkaar wedijveren |
156 |
onder weegh: daartussen in (tussen aarde en lucht) |
|
groen [...] gerucht: groen en verkoelend geruis (ruisend lover, abstractum pro concreto) |
157 |
'K hebb [...] genoemt: ik had het over ‘zaagbaar hout’ |
158 |
Trouw-verlaet: Door Huygens gevormd purisme, in de marge door hemzelf geannoteerd met ‘Fideicommissum’, een juridische term (uit fides=vertrouwen en committere=overlaten) voor een (deel van een) erfenis waar een bepaalde verplichting aan verbonden is. In casu: wie Hofwijck erft, verbindt zich de eikenbomen intact te laten. In Huygens' laatste testament, uit 1682, worden deze bomen ook speciaal genoemd: het bos op Hofwijck, ‘ende insonderheyt de Eicken Boomen’ dient men ‘sorgvuldigh [...] te cultiveren ende onderhouden, ende tot haeren volkomen perfectie [te] laten opwassen’. Verkopen van Hofwijck of een deel daarvan is verboden, behalve ‘bij gemeene toestemminge’, ‘ende sulx nog niet anders als uyt gebreck van levens middelen, daer voor ick hope dat God haer alle [nl. zijn kinderen] genadighlyck sal beschermen’ (gecit. via Schinkel 1851, p. 40-42). |
|
t' ontdoen: te niet te doen |
159 |
Daer's [...] aen: er bestaat iets wat men ‘potgeld’ (opgepot geld, waar men niet aankomt) noemt, beschouw dit als ‘pootgeld’ (de bomen hebben een zekere geldswaarde, ook daar moet men niet aankomen) |
160 |
Ick [...] eew: Geen bekende uitdrukking. Huygens zal iets bedoelen als ‘ik zeg het voor de ene en de andere eeuw’, voor nu en voor altijd. De uitleg van Zwaan (‘kindskinderen, laat het eeuw voor eeuw staan’) levert m.i. een al te wonderlijke zinsbouw op en bevredigt ook logisch niet helemaal. |
161 |
hiet waschen: zei te groeien (waarvan ik zei dat het groeien moest) |
162 |
Ondanckbaer erfeniss: AU heeft een (onduidelijke) apostrof na ‘ondanckbaer’, die in AP en in de drukken ontbreekt. Mogelijk vatte de kopiist ‘erffeniss’ op als synoniem voor ‘erven’ (werkwoord) en las hij iets als: ondankbaar erven is niet te verontschuldigen, werpt een blijvende smet. Het zou wel een ongewone opvatting van ‘erfenis’ zijn (niet in het wnt). Aannemelijker is toch dat ‘ondanckbaer’ als bijvoeglijk naamwoord moet worden gelezen, en dan hebben we een woordgroep als in r. 166: ‘onschuldigh Brood-gebreck’ - Zwaan spreekt |
| |
| |
|
van ‘een soort indirect gebruik van het adjectief’. De betekenis is wel duidelijk: mensen behoren erfenissen dankbaar te genieten, in de geest van de erflater. Ik heb de indruk dat dit voor Huygens een belangrijk thema was, vgl. ook de bezwerende toon van het testament (Schinkel 1851). |
163-64 |
Ten minsten [...] geniet: wie het leven van de overledene heeft ontvangen en geniet van diens zweet, moet op zijn minst doen wat deze heeft verordend |
165 |
Twee [...] dulden: Zoveel als: over twee situaties heb ik het niet, in een derde geval laat ik andere belangen zwaarder wegen. |
166 |
Onschuldigh Brood-gebreck: ‘broodgebrek waaraan u geen schuld heeft’ (vgl. voor de constructie r. 162: ‘ondanckbaer erffeniss’). |
|
ontschulden: verontschuldigen (voor het kappen van de eiken) |
167 |
Den [...] wett: Vgl. nood breekt wet: in uiterste nood (honger) geldt geen enkele wet. |
168 |
Gods [...] ontsett: Huygens demonstreert de geldigheid van het zojuist geformuleerde principe met een verwijzing naar het verhaal van David, de door God aangewezen koning van Israel, die de gewijde broden van de tempel nam (1 Samuel 21:1-7) Het verhaal wordt al in deze zin geïnterpreteerd in Mattheüs 12:4-7, Marcus 2:25-26 en Lucas 6:3-4. Zie ook de annotatie in de Statenvertaling bij het Samuel-hoofdstuk: ‘Daarom, naar den regel en de wet der liefde, zoo mogen ook wel anderen (dan de priesters) in den tijd van nood en bij gebrek aan andere spijs, daarvan eten, gelijk Christus deze wet heeft uitgelegd.’ |
|
ontsett: bevrijd (van honger) |
169 |
welvaert [...] gespilt: lichtzinnig verspillen van welvaart (voor de constructie zie r. 79) |
170 |
dooghen: deugen |
171 |
Daer [...] volght: daarop volgt (de tweede uitzondering is) |
173 |
ontstaet: ophoudt met staan. Huygens gebruikt on(t)- vaak in deze zin, vgl. ook in r. 813 ‘ontblinden’ en in r. 1133 ‘ontsterven’ enz. De betekenis van een woord wordt er a.h.w. mee in zijn tegendeel verkeerd. |
|
haest: gauw (met de bijbetekenis: makkelijk) |
174 |
Soo: daarom, dat bedenkend |
|
schoon [...] bedonge: ook al zou ik het niet bedingen (dat spreekt immers vanzelf) |
175 |
een [...] vechten: de eiken vergeleken met ‘krijgers’. |
176 |
werdt herstelt: in de plaats wordt gesteld |
177 |
staet: blijft (...) in stand |
|
die [...] drijven: die weegschaal (de wereld) moet in evenwicht hangen |
178 |
Pas soo veel: precies evenveel |
|
ontlijven: sterven. ‘Huygens vergist zich hier,’ zegt Eymael: ‘er worden meer menschen geboren dan er sterven, anders zou immers de bevolking der aarde niet toenemen.’ Huygens' opmerking doet wat denken aan een regel uit het grote scheppingsgedicht van Du Bartas (La Sepmaine), dat leven en sterven |
| |
| |
|
altijd in evenwicht zijn. Vgl. Du Bartas 1981, deel 1 p. 46 (2. jour, r. 201): ‘Un corps naistre ne peut, qu'un autre corps ne meure’; in de vertaling van Wessel vanden Boetseler (Vanden Boetseler 1612, p. 40): ‘Geen lichaem en wiert oyt op aerden hier gebrocht // Of t'ander wederom is vande doodt besocht.’ De context is overigens geheel anders. |
180 |
Of [...] overkropt: of reeds lang zou ze (de wereld) overstelpt (met schepselen) zijn. De interpunctie in AU verdient vermoedelijk de voorkeur: ‘...of reeds lang zou ze, overstelpt met schepselen, gebarsten zijn.’ |
|
pijn: benauwdheid |
181 |
'Tlest: het laatste ‘ding’ (vgl. r. 165) |
|
moet: Lees: móét (vgl. r. 165) |
181-82 |
is [...] verderf: is het gemeenschappelijke leed van de ondergang van het vaderland |
183 |
In [...] voorsienigheid: in de eeuwige beschikking van Gods plan met de wereld - m.a.w. ‘staat het in Gods plan dat die bloedige tijden terug komen.’ De wereldgeschiedenis verloopt, in deze visie (die in de 17e eeuw nagenoeg algemeen gedeeld werd) volgens een goddelijk plan, alles is al beschikt. |
184 |
niet [...] zijn: niet bestaan, anders gezegd, Niets zijn. De formulering vraagt extra aandacht voor de mogelijkheid dat het ondenkbare toch realiteit wordt: het kan gebeuren dat Holland inderdaad helemaal niets meer is! |
184-86 |
is't [...] punt: is het gezegd door Degene Wiens zien zeggen is, en Wiens zeggen doen is, en voor Wie gisteren en morgen hetzelfde moment zijn. Vgl. ook hierna, r. 749-75, 841-843, en bijv. ook ‘Niew Jaer’ in de Heilighe Daghen (met een verwijzing naar Psalm 90:4). Over de natuur van God spreekt Huygens graag in dit soort paradoxale bewoordingen, met een sterke nadruk op Zijn positie ‘buiten de tijd’. Wat God zal zeggen, heeft Hij al gezegd, en het is voor Hem al gebeurd: Hij ziet het gehele verloop van de geschiedenis voor zich. Huygens suggereert dan ook dat de ondergang van Holland mogelijk al ‘gezegd’, en dus gebeurd, ís, ook al heeft die nog niet plaatsgevonden. Zo benadrukt hij de onontkoombaarheid van Gods besluit. De paradoxen roepen de lezer bovendien op tot meditatie over het onbegrijpelijke wezen van God. |
186 |
bestreden: beoorlogd |
187 |
overstreden zij: overwonnen moet zijn. Misschien ook: ‘dat de strijd weer op Hollands grondgebied gevoerd moet worden’ |
|
werdde soo: moet worden zoals |
188 |
Doe: toen (in de eerste jaren van de Opstand) |
|
kolen: verkoolde resten |
|
smoorden: verstikte |
189 |
Moet [...] om: moet dat wiel nog eens rond, d.w.z. moet die geschiedenis zich nog eens afspelen. Te denken valt aan het rad van Fortuna, het bekende symbool van de wisselvalligheid van het menselijk lot (wie boven is, kan het volgende moment weer beneden zijn). |
| |
| |
|
broeijt [...] toelegh: broedt Spanje op een nieuw plan |
191 |
hervatt': De kans op een nieuwe Spaanse aanval was anno 1651 weinig reëel en dat wist Huygens natuurlijk. Het ging hem erom een herkenbaar beeld te schetsen van de ellende die (ondanks de schijnbaar onaantastbare positie van Holland in die tijd) nog kon komen. |
192-93 |
En [...] gevoelen: en ons kan drijven tot de keuze tussen brandstapel en rad enerzijds en trouwbreuk en verloochening van onze overtuiging anderzijds (opnieuw een constructie als in r. 79) |
194 |
dat [...] koelen: De Spanjaard gold o.m. als trots, wreed, wellustig, opvliegend: aanwijzingen van een ‘vurig’ temperament. Voor de Hollander daarentegen gold dat flegma (vocht) het temperament voor een belangrijk deel bepaalde. Zie over deze denkwijze Meijer Drees 1997, m.n. hoofdstuk 4: ‘De beeldvorming Holland-Spanje.’ De correctie in de autograaf: ‘heete’ i.p.v. ‘maraensche’, leverde zo een mooie antithese op (vgl. al de noot van Eymael). |
195 |
weer' [...] dagh: moge de droeve dag (waarop dat weer zou gebeuren) ver van ons houden. Eerst: ‘die droeve dagh’, waarschijnlijk veranderd omdat dat naar een concrete dag lijkt te verwijzen (Zwaan). |
196 |
Dan [...] will: 1. Dan heb ik niets te willen; 2. Dan is mijn testament krachteloos. |
198 |
Van nu af: vanaf dit moment (dat ik beschreven heb). Strikt genomen verwacht men ‘dan’ i.p.v. ‘nu’ (vanaf dat moment), maar het onverwachte woord en de tegenwoordige tijdsvorm draagt bij aan het emotionele effect en werkt ‘aanschouwelijker’. Het is alsof de dichter zich geheel in de situatie heeft ingeleefd. |
199 |
uijt: passé, irrelevant |
200 |
'Tis reden: het is passend |
201-225: Het zijn lanen die Hofwijck doen wedijveren met het Voorhout in Den Haag en met het Mast- en Liesbos bij Breda. Slechts op één punt moet de dichter Breda de eer geven: zijn sparren komen uit het Mastbos. Maar anders dan daar hebben ze op Hofwijck de ruimte en worden ze niet overwoekerd door jonge aanwas. Gasten die alleen komen, voegt de dichter eraan toe, heb ik het liefst.
201-02 |
en [...] geven: Huygens wil zeggen: waar men ook staat, dichtbij of veraf, het zijn de eikenlanen die het bos zijn grootste allure geven. En dat zal ‘altijd weer’ zo zijn: de eiken zullen zonodig immers altijd weer worden vervangen door nieuwe. Zo sluit hij aan bij de voorgaande passage, alvorens het bos nader te gaan beschrijven. |
203-04 |
Als [...] Liesen Hout: Het bos met zijn vier lanen lijkt van dichtbij, als men er doorheen loopt, viermaal het Haagse Voorhout (dat is maar één laan met bomen), en van veraf lijkt het op het Mastbos en Liesbos bij Breda, met hun hoge kruinen van respectievelijk naald- en loofbomen. |
| |
| |
205 |
roemen: opscheppen |
206 |
Hier [...] noemen: wat Den Haag betreft: ik durf eiken wel in één adem met linden te noemen (eiken zijn niet minder dan linden) |
207 |
Daer: en wat Breda betreft (het Mast- en Liesbos) |
208 |
Tot [...] werck: hier op mijn Hofwijck zie ik hetzelfde groen, en (zelfs) precies dezelfde ‘substantie’. Huygens licht het toe in de volgende regels: op Hofwijck staan niet alleen dezelfde sóórt bomen als in de bossen bij Breda, het zijn dezelfde bomen. Want ze komen daar vandaan. |
209 |
Hier: op dit punt (namelijk) |
|
buijg [...] Breda: moet ik Breda de eer geven die het toekomt |
210 |
Frederick: stadhouder Frederik Hendrik, overl. 1647, Huygens' werkgever en beschermheer; baron van Breda. |
211 |
Om [...] versien: Lett. ‘om het mijne (mijn houtgewas) te voorzien,’ om mijn bos te voorzien van bomen. |
|
Jofferen [...] Land: landjuffers, dames van het (platte)land. Huygens onderscheidt zijn mastbomen (=sparren) in ‘wijfjes’ (hier, in het bosgedeelte van Hofwijck) en ‘mannetjes’ (rond het plein voor het huis en om de boomgaard, vgl. r. 1338-1352 en 1483-1491). Ook Dodonaeus maakt het onderscheid tussen enerzijds ‘wijfkens’, de ‘ghemeyne witte dennebomen’ en anderzijds ‘mannekens’, de ‘andere witte dennebomen’. Blijkens de beschrijving gaat het daarbij respectievelijk om fijnspar (Picea) en zilverspar (Abies): bij het ‘wijfken’ hangen de vruchten omlaag en bij het ‘manneke’ staan ze omhoog. De benaming gaat volgens Dodonaeus al terug op Theophrastus (Dodonaeus 1644, p. 1352). Deze sparren hebben het overigens niet lang gemaakt, vgl. al Ged. V, p. 214 (5 december 1655): ‘Sparreboomen gebrandt, op Hofwijck’ - met de beginregel ‘Klegg all mijn' wijfjens op het vier’). |
212 |
Mijns [...] Vaderland: Christiaan Huygens sr. (1551-1524) was afkomstig uit Ter Heide bij Breda. Huygens speelt met twee betekenissen van ‘land’. |
|
voortgeplant: overgeplant |
213-14 |
'K segg [...] jae: ik noem ze nog eens ‘joffrouwen’ (dames van stand - een sparreboom is niet de eerste de beste boom); en ik zou zelfs wel ‘edelvrouwen’ kunnen zeggen. Ze komen immers uit de baronie van Breda en zijn dus van adel. Huygens laat er meteen op volgen dat dat natuurlijk slechts provinciale adel is: ‘toegegeven, edele wijfjes uit Breda...’ |
214-15 |
maer [...] Hof-wijs: maar van wie ik durf op te scheppen dat ik ze op Hofwijck Haags heb gemaakt en ‘hofwijs’, d.i. bekend met de hoofse zeden: ze staan op hun plaats en kennen hun plaats. Allicht ook weer een voorbeeld van de typische ironie van dit gedicht: zelfs de bomen op Hofwijck zijn hoofs! |
216 |
Daer [...] rijs: daar groeien ze ordeloos door elkaar heen als uit hun krachten groeiende takken |
217 |
staen [...] proncken: hier staan ze ingetogen mooi te zijn |
217-18 |
daer [...] gronden: ‘op dezelfde plaats als waar ze stonden toen ze voor het eerst in het huwelijk traden met het “zand-schap” (de “zandige hoedanig- |
| |
| |
|
heid”) van mijn gronden’ - toen ze voor het eerst met mijn zandig land werden verenigd. De bomen, die (anders dan in hun oorspronkelijke groeiplaats) elk afzonderlijk te zien zijn, worden vergeleken met wilde meisjes die getrouwd zijn en sedertdien hun plaats kennen. Met de omslachtige formulering ‘Sand-schap mijner gronden’ wil hij misschien zeggen dat hij in plaats van een baronie geen graafschap (of zoiets), maar alleen een ‘zandschap’ te bieden had (en dat hij ze desondanks toch manieren geleerd heeft). |
219-20 |
Daer [...] getier: daar staan ze temidden van het wild geraas van hun kleinkinderen (spruiten), hier staan ze als maagden, zonder het gedoe van meiden en kinderen |
221 |
overslaen [...] gasten: bij zichzelf bepalen wat voor gasten hij het liefste heeft |
222 |
Gevolgde of ongevolgd': gasten met of zonder gevolg (van kinderen en personeel) |
|
ondertasten: (het vraagstuk) aan te snijden |
223 |
sulck' en sulck': van beide soorten |
|
houdt [...] vre'en: doet alsof men er heel blij mee is |
224 |
Maer [...] geen: maar ik zou zeggen, als uw gast geen groot gezelschap heeft, vraag er dan ook niet om |
226-248: Nader over het ‘temmen’ van de mastbomen: twee vergelijkingen. Stel, zegt Huygens, dat ik wilde dieren in een park onderbreng: dan combineer ik twee werelden op de best mogelijke wijze. Of dat ik indianen uit Brazilië in dienst neem: dan zien ze er nog wel wild uit, maar zijn ze helemaal van en voor mij. Zo is het met mijn eertijds wilde mastbomen: nu buigen ze zich voor mij en bieden mij bescherming tegen zomerhitte en winterkou.
225 |
kale wichten: arme kinderen |
226 |
vander [...] swichten: van jongsaf opgevoed en mij leren gehoorzamen |
227 |
Neemt: stel |
|
Hind: hinde, eig. wijfjeshert, ook wel hertekalf; maar Huygens kan ook wel ‘hert’ zonder meer bedoelen. Het wnt (hinde, bet. 1) geeft een citaat waar eveneens ‘ree of hind’ in één adem worden genoemd. |
|
wald: Misschien gebruikt Huygens de oostelijke vorm om aan te geven dat hij ‘groot, wild bos’ bedoelt (zoals op de Veluwe en bij Nijmegen) |
228 |
En [...] gestalt: en dat ik die een ruime en aangename plaats in mijn wildbaan (afgesloten jachtterrein) heb gegeven. |
229 |
Soo [...] Dieren: op die manier ben ik altijd zowel thuis (in een door mij gecontroleerde omgeving) als bij de (wilde) dieren. Zo geven ook de sparren het genot van ‘natuur onder controle’. Vgl. al hiervoor, r. 145 en 214. En de natuur gaat er, blijkens Huygens' formuleringen, niet op achteruit. |
230 |
Die [...] vieren: die in hun eigen domein mens noch dier ontzien, maar mij op mijn eigen land tot eer strekken, status geven. De gedachte aan ‘ree of hinde’ is hier kennelijk al verdrongen door die aan ‘wilde dieren’ in het algemeen. |
| |
| |
231 |
Neemt: Stel (een ander vergelijking) |
|
Tapouijers: Tapoejers of Tarairiu-indianen, die woonden rond het door de wic geclaimde gebied aan de kust van Brazilië; zij hadden een reputatie van wreedheid en bloeddorstigheid, ‘geen kennisse hebbende vanden waren Godt ofte sijnen geboden, maar integendeel dienen den Duyvel ofte eenigerhande boose geesten [...]’ (Van den Boogaert 1979, p. 253). |
|
ontleent: (tijdelijk) gehaald. ‘Johan Maurits van Nassau had Tapoejers uit Brazilië mede gebracht’ (Eymael). |
232 |
met [...] gespeent: Eymael wijst op de uitdrukking ‘spenen van vis’: vis een tijdlang in schoon water laten zwemmen om een grondsmaak kwijt te raken (vgl. ook wnt spenen, bet. 3). Zo raken de ‘blinde heidenen’ ‘van hun wangeloof genezen’ door gedrenkt te worden in de melk van het christendom (vgl. 1 Petrus 2:2). |
234 |
mijns gelijck: gelijk aan mezelf |
|
dienstbaer [...] sinnen: dienstbaar met een zuiver gemoed. Met een soort ‘hersenspoeling’ wordt gezorgd dat het zwarte volk zijn wilde aard vergeet en zich onderwerpt. |
235 |
Soo [...] houdt: zo zorgen ze voor het comfort van degene die hen voedt en onderhoudt. Huygens schreef ‘gerack’: ‘levensonderhoud’. De uitdrukking ‘gerak en gemak’ staat voor ‘het nodige en het gerieflijke’. De kopiist las een woord dat ook paste; de vergissing is door Huygens niet meer ongedaan gemaakt. |
236 |
Soo [...] oock: precies als die ‘zwartjes’ doen mijn ‘bruintjes’, mijn wilde, donkere sparrebomen. Ook de ‘mannetjesmastbomen’ in het tuingedeelte van Hofwijck worden door Huygens ‘bruin’ genoemd (r. 1337 e.v.). Dat is niet in tegenspraak met r. 238 ‘groene pluijmen’, vgl. wnt bruin I (‘bruin’=‘donker’) |
237 |
sij [...] beluijmen: ze naar mij staan te lonken |
239 |
keeren [...] dagh: houden de last (drukkende hitte) van de dag voor u op een afstand |
240 |
nijpen: kwellen |
241 |
hanght [...] Jaer-getijden: is niet afhankelijk van seizoenen |
242 |
Daer [...] Maend: sommig personeel heeft een maandcontract |
|
wij: wij daarentegen |
|
doen en lijden: een taak vervullen en een last verduren |
243 |
Het [...] gelaet: het hele jaar door, jaar in jaar uit, zonder een krimp te geven (zonder van uiterlijk te veranderen). Zie over deze regel De Bont 1971, die vertaalt: ‘het hele jaar onafgebroken’. Ik vraag me af of Huygens hier niet opzettelijk een haplologie maakt: ‘het rond jaar uit, jaar uit jaar in.’ Dan is het contrast op zijn scherpst: geen maandcontract, geen jaarcontract, maar een aanstelling zonder limiet. |
244 |
Wat [...] staet: (een taak etc.) waar eik (enkelvoud, als collectief), dat sterke blad, zelfs zomers nauwelijks tegen is opgewassen |
| |
| |
245 |
spant [...] krachten: zet haar beste krachten in |
246 |
In't [...] locht: zowel voor de betekenis ‘in de grootste hitte’ als ‘in de felste kou’ (De Bont 1971, Zwaan) is iets te zeggen. Ik voel toch het meest voor de tweede opvatting, waarbij de regel dus geen contrast bevat (‘hartje zomer en hartje winter’), maar een verdubbeling: ‘als het bitter koud is, als de nachten het langst zijn.’ Dit past m.i. het meest bij het voorafgaande: eikenblad geeft zelfs zomers nauwelijks voldoende beschutting, het mastbos doet het zelfs in de winter. |
247 |
die [...] gaen: die niet op voorspoed afkomen |
248 |
als [...] muren: bijbelse beeldspraak, vgl. Jeremia 1:18 en 15:20. |
249-258: Twee vakken van die mastbomen zijn er, niet naast elkaar, maar schuin tegenover elkaar geplaatst, zoals de gerechten op een goedgedekte tafel staan. Twee keer hetzelfde op een rij is altijd onaangenaam.
249 |
troppen: partijen |
|
sulcken tale: nl. als in de voorafgaande regels (r. 238-248) |
250 |
En [...] een: en kruiselings tegenover elkaar. Zie de plaat bij de letter S: twee vakken met ‘Mast Boskens’, schuin tegenover elkaar, maken dat de rechthoek rondom de hoofdas van het bos in vier stukken uiteenvalt. |
251-52 |
Soo [...] stock: zo moest de opstelling zijn: dat weet de minste kok en iedereen die ooit angst heeft gehad voor de stok (stokslagen) van een hofmeester (m.a.w. iedereen die wel eens in een keuken heeft gewerkt, ook in de laagste functie). In Franse hofkringen was men in de zeventiende eeuw veel belang gaan hechten aan een elegante tafelschikking: ‘A partir de la Renaissance, dans le même temps où s'imposent aux convives des normes plus contraignantes dans la façon de se tenir à table où se marque dorénavant la distinction, le déroulemant du repas lui-même fait l'objet des règles de plus en plus précises (Marenco 1992, p. 49). Al in 1604 is sprake van ‘la grande mode en matière d'ordonnancement de repas’, die zich manifesteerde niet alleen in de volgorde van opdienen, maar ook in de schikking van de schalen op tafel. ‘L'élégance commande la façon de disposer les plats: “qu'il y en est de forts et de faibles d'un coté et d'autres à distance égale (...) si bien qu'il semble qu'il n'y est point de plats doubles (c'est à dire de même sorte) par l'éloignement l'un et l'autre et par le changement de coté”’ (a.w., p. 50-51). Over de situatie aan het hof van Frederik Hendrik schijnt intussen niet veel bekend te zijn; zie Zijlmans 1997, p. 39: ‘De hofjonkers moesten ervoor zorgen dat “de spijse ordentelijck op de Tafel” werd gezet. Vermoedelijk werd hiermee bedoeld dat de gerechten naar grootte werden gerangschikt en groepsgewijs in een symmetrische ordening op tafel kwamen.’ |
| |
| |
253-54 |
Twee [...] verschricken: Twee schotels van hetzelfde gerecht op één rij zetten? Daar zou een zwangere vrouw, ja daar zouden zelfs bergen van schrikken (en een muis baren - dus zó erg zou het nou ook weer niet zijn). Huygens formuleert zoals wel vaker nogal compact. De zwangere vrouw gold als toonbeeld van begeerte, vgl. bijv. Cats' Houwelick, afdeling ‘Moeder’ (Cats 1712, deel I, 390-391): zélfs zij, suggereert Huygens, zou bij de aanblik van twee keer hetzelfde van haar stuk kunnen raken (laat staan anderen, die niet zo'n honger hebben). Dat het niet ernstig is bedoeld, blijkt uit de direct erop volgende zinspeling op Horatius' Ars poetica r. 139: ‘Bergen gaan zwanger van... een miezerige muis’ (Horatius 1990, p. 35) - m.a.w. veel herrie om niets. Huygens wil m.i. laten zien dat hij de modieuze aandacht voor een ‘juiste’ tafelschikking maar wat overdreven vindt. Niettemin hecht hij er een zeker belang aan, immers: varietas delectat; vgl. de volgende regel. |
255 |
Ten [...] neer: op zijn minst beneemt het (nl. twee keer hetzelfde) iemand de trek. Dat klinkt weer veel serieuzer, en ik vat deze regel dan ook op als een concessie: (zó erg is het nu ook weer niet maar) het is waar, op zijn minst beneemt het iemand de trek. Anders gezegd: die regels voor de tafelschikking zijn toch wel érgens goed voor (ze zorgen nl. voor de nodige afwisseling; vgl. weer de volgende regel). |
256 |
Soo [...] Heer: zo aanmatigend is zelfs het keelgat, zo speelt het ook de baas. De regel maakt op mij een on-huygensiaans redundante indruk, en ik vraag me af of Huygens tijdens het corrigeren van zijn oorspronkelijke tekst (zie het apparaat) niet een vergissing heeft gemaakt. In eerste instantie schreef hij ‘[...] soo maeckt (i.p.v. “speelt”) het oock den heer.’ Dat valt als volgt te lezen: ‘Zo aanmatigend is zelfs het keelgat (zulke pretenties heeft etc.), en zo aanmatigend maakt dat keelgat ook de heer (van dat keelgat).’ Anders gezegd: ‘Het is natuurlijk wel erg dat mensen zo afwijzend reageren op overvloed, maar de keel is nu eenmaal een lichaamsdeel met pretenties, en de “heer” van dat lichaamsdeel is daaraan onderworpen.’ Het past mooi in de mild-ironische visie op de mens waarvan Hofwijck doortrokken is. Maar later, bij het overzien van zijn tekst, ging Huygens de regel verkeerd lezen. Hij las ‘maeckt het [...] den heer’ als synoniem van ‘speelt het den heer’ en noteerde ‘speelt’ als open variant. De kopiist gaf vervolgens aan dat woord de voorkeur. Maar daarmee was de oorspronkelijke betekenis van de regel zoek en kwam er een zin die, zoals gezegd, wel ‘kan’, maar alle pregnantie mist. Terzijde merk ik op dat voor Huygens kennelijk de tafelschikking door de eisen van het ‘keelgat’ (zetel van de smaak) wordt gedicteerd, en niet door het oog. Erg duidelijk is de passage mij intussen niet, en de volgende regels maken dat er niet beter op. |
257-58 |
Ick [...] eten: laat staan andere ‘gaten’ (dan het keelgat), die ook ‘hun weetje weten’(?), en die vinden dat ze voor net zo kostbare zaken worden gebruikt als voedsel is. Ik vermoed dat Huygens bedoelt: ‘het keelgat is al zo kieskeurig en dwingerig, maar de andere zintuigen (i.c. het oog, dat ik hier op Hofwijck |
| |
| |
|
moet vergenoegen) zijn het nog veel meer. Ik moest bij de aanleg van het bos dus dubbel oppassen en niet de fouten maken die zelfs bij tafeldekken niet door de beugel kunnen.’ Maar wat zijn zintuigen die ‘hun weetje weten’? Zwaan vat ‘andere’ op als ‘andere mensen dan de hofmeesters’; dan is die vraag opgelost, maar klopt de aansluiting met de vorige zin niet (‘zelfs het keelgat, laat staan...’). |
259-320: Een van de andere vakken is beplant met eikenhakhout, dat mij voorziet van brandhout en door zijn dichte groei beschutting geeft tegen de elementen, waar anderen tegen moeten worstelen. Dat vind ik - al is het misschien niet mooi van mij - dubbel genieten: rustig de dag doorbrengen met mijmeren en lezen, terwijl anderen voor hun leven vechten. Maar zo werkt nu eenmaal de natuur: de gewaarwording wordt sterker bij contrast.
259 |
'K hebb [...] noemt: zo heb ik rekening gehouden met de vereiste kruiselingse opstelling - ‘op het kruis gepast’, zoals de tafelkunst (de kunst van het tafelschikken) het noemt. Als vaste uitdrukking niet in het wnt, net zomin trouwens als ‘dischkunst’. |
260 |
of [...] beroemt: of ik mij daar terecht op heb beroemd, of ik daar terecht zo trots over spreek - m.a.w. of ik de theorie ook op de juiste wijze in praktijk heb gebracht. |
261 |
overhoeck: de hoek van het bos aan de overkant van de eikenlaan. Zie de plattegrond: vanuit het linker (oostelijke) vak S wijst Huygens naar vak T, het ‘Eicken schaer-bosken’. |
|
naer [...] regel: volgens de regels van de kunst |
262 |
In [...] tegel: in gelijke proporties, zo vierkant als een tegel. Vak T, de ‘overhoek’, is even groot en even vierkant als vak S. |
263 |
Dat [...] block: daarvoor zorgt een ‘blok eiken’; een (per definitie vierkant) ‘blok’ eiken zorgt ervoor dat de overhoek vierkant is. |
|
verstaet: wel te verstaan (niet een dood blok, maar) een groen perk (van levende eiken) |
264 |
Nutt [...] voldoen: Nut, Vermaak en Aanzien verschaffen. De bekende lof-loci, vgl. ook r. 2062-2063: ‘Om Eer, om Nutt, om Lust, die drij beroemde saken // Daer all ons doen op loopt [...]’. Zie ook de inleiding van De Vries, par. 3.4.3. |
265 |
Hegh-houtje [...] kromm: (dat doet) recht en krom laag heggenhout (aan de grillig gevormde eikenstronken groeien telkens weer rechte loten; door hun dichte groei vormen ze een soort haag) |
|
om [...] jaren: eikenhakhout kon (en kan) om de zeven à twaalf jaar gekapt worden, afhankelijk van de groeiplaats. |
266 |
genieten en sparen: d.w.z. gebruiken én niet gebruiken. De stronken worden elke keer gespaard, zodat de loten na zeven jaar opnieuw kunnen worden geoogst. |
| |
| |
267 |
Elck [...] tijd: als het allebei (genieten en sparen) met mate gebeurt en op de juiste tijd. M.a.w. als men niet te veel en niet te weinig oogst, niet te laat en niet te vroeg. |
268 |
Hoe: (en dat zijn meester leert) hoe |
|
dient: wordt gedragen |
269 |
Dat [...] maken: (een kleed) dat als het ‘is’ (leeft), warmte en koelte kan verstrekken (door beschutting te geven tegen kou en hitte), en dat, als ‘niet is’ (dood is) warmte kan geven (als brandhout) |
270/71 |
Soo [...] Eikentjens: dat (beschutting geven tegen kou en hitte) doen mijn eikjes, daar zorgen mijn eikjes voor (‘eicken’ is enkelvoud, vgl. r. 244). Door een verlezing van de kopiist ontbreekt in AP de uitwerking van het motief ‘beschutting tegen hitte’. Huygens schreef: ‘Soo doen mijn Eickentjens; Ick laet den Honds-dagh blaken // Op 't steilste vanden noen; Ick laet het noorder guer // Sijn scherpste buijen toe’ etc., zo staat het ook weer in EP. De ‘Honds-dagh’ staat voor de ‘hondsdagen’, de warmste periode van het jaar (19 juli-18 augustus); het ‘steilste vanden noen’ is (met een metonymia) het uur waarop de zon op zijn hoogst staat, het middaguur. |
271 |
het [...] guer: abstractum pro concreto: de gure wind uit het noorden |
273 |
wederzijds: respectievelijk |
274-76 |
En [...] verdriet: en tot de werkelijk aangename zaken van dit leven, dat een gestadig sterven is, heb ik altijd gerekend het dubbele genot van iets vreugdevols vlak naast iets verdrietigs. In het hakhout zit de dichter niet alleen prettig beschut, zijn genot wordt verdubbeld door de wetenschap dat het buiten zo heet resp. guur is. Gewoon mooi weer geeft dat plezier dus niet! Niet voor niets spreekt hij in dit verband, in de geest van het gereformeerde doopformulier (Zwaan wijst er al op) van ‘dit staegh-stervend leven’. Hij laat zien dat hij wel weet dat het leven op zich niet veel waard is en dat ‘gewoon’ genot algauw teleurstelt; maar, zegt hij: dát, dubbele, genot weet ik te waarderen. In de volgende regels werkt hij de gedachte uitvoerig uit. |
277-78 |
Op [...] geraken: vlak naast iets verdrietigs zonder dat ik daar bang voor hoef te zijn; op zo'n manier, dat anderen steeds ervaren wat mij nadert en toch niet kan bereiken. De regels dienen om een mogelijk misverstand te voorkomen. Regel 276 kan opgevat worden als: ik geniet dubbel omdat ik elk moment door verdriet getroffen kan worden. Dat bedoel ik niet, zegt Huygens: ik geniet dubbel omdat de ellende vlakbij is zonder mij te kunnen raken.
De lange uitwerking die hierop volgt, en met name de nadruk die daarin wordt gelegd op het verdriet van anderen, dat de eigen voorspoed zou doen verdubbelen, roept vragen op. Op de achtergrond staat de bekende passage uit Lucretius' De rerum natura (II, 1-4), die onder de marginalia dan ook wordt aangehaald (in twee helften: bij r. 281 vs. 3-4 en bij r. 301 vs. 1-2). Bilderdijk (p. 236) reageert (bij r. 305) geheel afwijzend: ‘Neen, waarlijk niet. In tegendeel, 't neemt het gevoel voor die weelde gants weg [...].’ Eymael noteert bij dezelfde |
| |
| |
|
regel: ‘Dit klinkt liefdeloos; vgl. echter vs. 279 en 552.’ ‘Er zijn dingen die men zo niet zegt,’ concludeert Michels (1958, p. 313), na een zorgvuldige analyse van verwante plaatsen bij Huygens en anderen. Het is inderdaad of Huygens, in zijn streven om de gedachte van Lucretius aanschouwelijk te maken (we herkennen in de passage de figuur van de evidentia), iets is vergeten. Daar hoeven we uiteraard niet uit te concluderen dat een emotie als ‘medelijden’ bij hem minder sterk ontwikkeld was. De context is doorslaggevend. Hier accentueert Huygens zijn eigen welzijn, in r. 2138-2140 valt hij het kaartspel aan en hanteert hij een argument dat dáár effectief is: medelijden om andermans verlies. |
279 |
'T zij [...] sinn: terecht of ten onrechte (lett. ‘het moge een goede of een slechte gedachte zijn’). Huygens neemt enige afstand van zijn klassieke inspiratiebron, door de principiële betwistbaarheid ervan voorop te stellen. |
|
bet: beter |
280 |
nevens: naast |
283 |
In dat: in de omstandigheid dat |
284 |
als [...] vuijst: d.w.z. klein (vuistgroot). Gelet op het vervolg (r. 289) bedoelt Huygens overigens niet een piepklein eilandje, maar een dat groot genoeg is om hem te voeden en weelderig te huisvesten. Wat hij zeggen wil is: laat mij baden in luxe, ik voel mijn genot pas echt als anderen voor hun leven vechten. |
|
bezeet: door zee omringd |
285-86 |
van [...] stouwt: ‘bezeet’ door een diepte van het soort dat bij de minste wind zijn hoge golven opstuwt |
286 |
de [...] Dwasen: de dwaze reuzen. Toespeling op het verhaal van de Giganten, die bergen op elkaar stapelden om de Olympus, de zetel van Jupiter, te belegeren. Gelet op r. 288 lijkt Huygens bij ‘ten hemel gaan’ eerder aan de sterrenhemel te denken dan aan de berg Olympus, net als Ovidius trouwens (Metamorfosen I, 153): altaque congestos struxisse ad sidera montes - ‘[men zegt dat de Giganten] bergen opstapelden tot aan de hoge sterren’. |
289 |
rijck [...] Koren: rijk aan weide- en akkerland. Vgl. r. 284. |
290 |
om [...] bekoren: dat de weelde, de Luxe zelf kan bekoren. De eerste versie, ‘dat vorsten kan bekoren’, vond Huygens vermoedelijk niet sterk genoeg. Hij wil het beeld oproepen van een meer dan riante, overdadig ingerichte woning. |
291 |
steile strand: hoge (dus: veilige) kust |
292 |
Off [...] geplantt: Anders dan Zwaan denk ik hier niet aan een al of niet vanzelf gegroeid bos langs de kust. Bos heeft Huygens al genoemd. Het gaat hier m.i. om kustverdediging: veiligheid tegen stormen of vijanden, d.m.v. een houten schans van opgestapeld hout of een pallisade van hout dat ‘uit de kunst is geplant’, d.w.z. heel precies in het zand is ingegraven (wnt kunst bet. 9). Denk aan golfbrekers (destijds altijd van hout gemaakt), of aan de beroemde dubbele palissade in het IJ voor de havens van Amsterdam. |
296 |
Vertreden [...] gepeins: al wandelend mijn gedachten verwerken |
| |
| |
296-97 |
of [...] gepeins: [mijn gedachten,] of ook iets beters, een boek, de gedachten van een wijze man. Vgl. voor de (voor ons) wonderlijke constructie die Huygens hier gebruikt Weijnen z.j., p. 69, met andere voorbeelden als ‘een herberg of een ander bordeel’, ‘van de ene snijder of van de andere winkelier’: ‘De verhouding tussen de twee substantieven is [...] niet specialiserend zoals in modern een kerk of een ander gebouw.’ Ik geloof overigens niet dat Huygens het heeft over wandelend lezen (zo Zwaan): wandelend denkt hij na over wat hij gelezen heeft. |
298 |
Die [...] keilen: die door storm en holle (woeste) zee naar elkaar toe gesmeten worden |
299-300 |
Gedreight [...] klipp: bij elke golf bedreigd wordt met de ‘doodskrak’ op de klippen van mijn kust. ‘Gang op gang’ bet. ‘keer op keer’ (wnt gang bet. I AI, 2), maar hier denk ik aan ‘zeegang’: ‘golven’. ‘'s levens leste krack’ is onvertaalbaar: het is van een schip wat de ‘laatste snik’ is van een mens (cf. Zwaan). |
300 |
denckt [...] gemack: bedenk eens of ik mijn comfort niet |
303-05 |
de handen [...] streckt: de handen, kapot van het schuren van touwen en takels, met gebogen knieën (biddend) naar de duistere hemel opheft |
306 |
mijns gelijck: mijn gelijken, mijn medemensen |
|
tobbelt: ploetert |
307 |
dobbelt [...] lijf: zijn leven op het spel zet (de grootste risico's nemen om het er levend vanaf te brengen) |
307 |
allerweeghs: overal, altijd |
308 |
deeghs: plezier |
310 |
Het [...] verstercken: ‘het tegenstrijdige sterker worden door het strijdige’, d.w.z. tegenstrijdige dingen elkaar versterken. Toelichting in de volgende regels: de kelder lijkt extra koud als het buiten extra warm is, en omgekeerd. |
312 |
verheidt: verdort |
313 |
Kluijs: kluizenaarswoning (woninkje, voegt Huygens toe) |
314 |
In [...] huijsje: in de hoek die ik ‘uitgevonden’ (bedacht) heb, in mijn huisje dat ‘niet gevonden wordt’ (omdat het geen huis ís) |
315 |
Hoe [...] bangh: (zo zit ik) koeler en minder benauwd naarmate de hitte buiten benauwder is |
316 |
Hoe [...] louwer: beschutter naarmate het buiten harder waait |
316-17 |
inden [...] blaertjens: temidden van de massa blaadjes |
317 |
ruijschen: razen, lawaai maken |
318 |
Maer [...] bruijschen: maar die slechts tekeer gaan als de golven op mijn klippenkust (ongevaarlijk) |
319 |
dan [...] de'en: dan wanneer zij niet zo tekeer gingen |
320 |
ongemack [...] geen: onraad bemerk en niet ervaar (omdat ik de golven zo hoor bulderen ervaar ik minder leed, d.w.z. meer genot, dan wanneer ze het niet deden). |
| |
| |
321-340: Het is maar een klein bosje dat mij dat geluk brengt, maar een groot bos heb ik er niet voor nodig. Bovendien ben ik als mens belust op afwisseling, en hoe kleiner mijn bosjes, hoe beter. Want zodra ik genoeg heb van het eikenhakhout loop ik in een paar passen naar het berken- en vandaar naar het elzenbos.
321 |
een [...] doet: een klein of een groot bos deze ervaring geeft |
322 |
overschot: een teveel |
323 |
merghen: morgen (oppervlaktemaat, ca. 4 hectare) |
325 |
roeden: vgl. r. 142; hier als oppervlaktemaat (vierkante roeden, vgl. wnt roede bet. 5c). Duizend vierkante roeden zou ongeveer uitkomen op 1,5 ha. |
|
mij [...] strecken: niet meer voor mij betekenen |
326 |
Dan minder: dan het mindere aantal roeden. Huygens schreef eerst: ‘dan hondert’, wat nog altijd veel te veel was (het stuk eikenhakhout besloeg hooguit dertig à veertig roeden, ca. 500 m2. Het precieze aantal deed er ook niet toe. |
327-28 |
Kost [...] geleit: als iedereen dat begrijpen kon, wat zou de Hebzucht dan mooi een bit in haar holle (vraatzuchtige) kaken hebben gekregen (dan hadden we haar onder controle, als een getemd paard). De beeldspraak - niet aanschouwelijk, maar, volgens de bekende karakteristiek van Michels, ‘intellectief’ (Michels 1941, p. 24-28) - sluit niet aan bij de iconologische voorstellingen van Gierigheid, zoals te vinden in Ripa/Poot. |
329 |
Noch: bovendien |
|
mijn' [...] geboett: mijn kleinheid gecompenseerd |
330 |
neempt [...] oordeel: d.w.z. verstandig of onverstandig |
331 |
soo [...] zijn: met hoevelen wij ook zijn (en hoe verschillend onderling) |
332 |
verand'rens: Verschrijving van de kopiist voor ‘verand'ren’. |
333 |
Die vreughd: nl. van het veranderen |
|
schouwen: ontgaan |
334 |
Soo [...] berouwen: zodra ik genoeg lijk te gaan krijgen van mijn keuze (voor het eikenbosje) |
336 |
proeft: probeert |
336-37 |
en [...] gemack: Lett. ‘en ervaart dat het andere bed niet verschilt van het comfort van het eerste.’ Bekende uitdrukking? De zin lijkt niet helemaal te lopen; de (zelf)ironie is niettemin wel duidelijk. |
|
soo [...] eicken: op die manier (zo gemakkelijk) verruil ik (in dit bos) berk voor eik, en elzen- voor (opnieuw) berkenbos. Huygens spreekt in het algemeen (hij zegt niet: nu loop ik van de eiken naar de berken). |
338-39 |
Beij [...] verstreckt: beide (het berkenbos en het elzenbos, resp. V en W op de plattegrond) liggen zo binnen mijn bereik dat het een als onder- en het andere als bovenkleed dient (dat ze zijn als onder- en bovenkleed). De elzen vormen immers een singel (‘mantel’, vgl. ook r. 48) rondom het hele bos. |
340 |
ghen': laatstgenoemde (het elzenbos) |
|
Wambas: wambuis, een soort vest (vgl. r. 649). |
| |
| |
341-352: De berken tarten met hun natuurlijke schoonheid alle kunst. Zo is het bos mooier dan het rijkst gedecoreerde huis.
341 |
Toortsen: (witte) kaarsen |
342 |
Niet [...] Sercken: niet half zo nuttig staan te druipen op de zerken (de kerkvloer, merendeels bestaand uit grafstenen). De berken lijken op de grote kaarsen die in de kerken worden gebruikt, maar die geven weinig licht en besmeuren ook nog de vloer. Mijn berken geven puur genot. |
343-44 |
gelijck [...] onthaelt: (blank) zoals de was van de bij, zijn maker, wordt weggehaald (als verse bijenwas) |
|
noch [...] sie: en het is nog veel dat ik het zie |
345 |
Soo [...] duijster: zo'n schaduw werpen de bladeren, zoveel bladeren zijn hier in de schaduw (dat ik de stammen nauwelijks zie) |
346-48 |
Den [...] streckt: het donker (de schaduw) vergeleken waarmee de schitterendste pracht van de wandkleden in mijn huis nauwelijks voor een afschaduwing van zomergroen mag doorgaan. Huygens denkt kennelijk aan de wandtapijten met blad- en bloemmotieven in zijn huis aan het Plein (met ‘thuis’ doelt hij, blijkens het ‘Dagboek’, altijd daarop, nooit op Hofwijck). Daar schijnt verder niets over bekend te zijn (het testament zwijgt over de inboedel van het huis, vgl. Schinkel 1851, p. 57). Hoe dan ook: ook de mooiste tapijten halen het niet bij de ‘natuur’. Vgl. ook de inleiding van De Vries, par. 4. |
349 |
Wat [...] onderwinden: wat kan de dwaze kunst zichzelf toch aanmatigen, wat een pretenties houdt ze er toch op na (nl. in haar streven, hier als vanzelfsprekend aangenomen, een mimesis van de natuur te geven) |
350 |
Haer [...] geweld: haar grootste prestatie |
|
qualick: ternauwernood |
351 |
Bij: vergeleken bij |
352 |
Mijn' [...] dack: die hier mijn muurtapijten, plafond en dak vormen |
353-400: In dit wondermooie bos breng ik mijn schaarse vrije tijd ongestoord door. Hier doe ik waar ik in Den Haag niet aan toe kom: nadenken en lezen. Maar ik praat er ook met vrienden, en niet alleen in ernst. Zoals een parelvisser in de stilte onder water naar parels zoekt, maar soms met een lege schelp naar boven komt, zo zoeken wij in de stilte van dit bos naar ‘parels’ van deugd en wetenschap, maar we komen ook wel eens op onbelangrijke onderwerpen uit. Zo is de mens: we zijn belust op afwisseling.
353-54 |
bergh [...] tijd: breng ik de aangenaamste momenten van mijn ‘gestolen’ tijd door. Huygens zegt eigenlijk: ‘hier breng ik de zoete delen, d.i. de lekkerste stukken, van de tijd die ik van mijn werktijd afgesnoept heb, naar toe.’ |
354 |
spreeck [...] reden: spreek ik met de rede (denk ik na, bijv. over bepaalde beslisingen) |
| |
| |
355 |
met mij: (spreek ik) met mezelf (denk ik na) |
|
met d' eenigheid: met de eenzaamheid (laat ik de eenzaamheid op mij inwerken) |
355-56 |
met [...] verbij: (spreek ik) met verre vrienden en denk ik na over verleden en toekomst. Met ‘vrienden’ doelt Huygens in dit verband waarschijnlijk op boeken of brieven, vgl. De Vries 1998, p. 155 en Blom 2003, II, p. 423-427. |
357 |
't is [...] spreken: het is niet altijd ernst, ik hóór er ook wel spreken (door anderen). M.a.w.: er is hier niet alleen sprake van stille zelfinkeer (‘ernst’), er worden ook gesprekken gevoerd. En die zijn niet altijd ernstig, zoals Huygens in het vervolg omstandig toelicht. |
358 |
Soo: wanneer |
|
versteken: verbergen |
359 |
prate-banck van zoden: Niet aangegeven op de plattegrond. De Nederlandse hofdicht-literatuur kent verder geen zodenbanken; wel is al een afbeelding te zien op een miniatuur in het handschrift van Potters Der Minnen Loep uit 1486 (meded. W.B. de Vries). De oudste vermelding van zodenbank in het wnt (zode I, samenst.) stamt uit 1740. |
360 |
Sijn' [...] kant: zijn uren op het spel wil zetten. Toelichting in de volgende alinea: onze gesprekken lopen niet altijd op iets nuttigs uit (en kunnen dus, strikt genomen, verloren tijd zijn). |
361 |
Neemt [...] reden: laat me een vergelijking maken om mijn woorden toe te lichten |
362-64 |
tot [...] bouwt: totdat hij, voorspoedig helemaal beneden gekomen, ‘de bodem van de kuip die het zilte zeewater bevat’ (de zeebodem) betreedt en er zijn akkerbouw op bedrijft |
365-66 |
die [...] betalen: waarvan de schelpen (met het parelmoer) en datgene waar die ‘zwanger van zijn’ (de parels) de betaling vormen voor zijn levensgevaar. |
369 |
Als [...] draghen: als de opbrengst tegen de kosten opweegt en de een (de opbrengst) de ander (de kosten) komt te dragen |
370 |
Die: alwie |
|
mijn' [...] meer: míjn, groene, zee (van bomen) |
371 |
ontsitt: ontsnapt door hier te gaan zitten |
372 |
ontstelde: woeste |
|
de baren [...] rond: de golven (boomkruinen), die aan de oppervlakte ‘bol’ staan (zoals boomkruinen en hoge golven) |
375-76 |
Maer [...] aen: maar (wij zoeken) betere, kostbaarder, parels dan die waarvoor de ‘Indiaan’ (de parelvisser uit India) zijn adem forceert, en dan onze vrouwen ze omhangen. Een wonderlijke zin (zij het m.i. nog net geen anakoloet), maar wel een pregnante formulering. Zwaan (in het voetspoor van Weijnen z.j., p. 63) leest de zin als ‘volstrekt anakoloutisch’: ‘betere parels dan waar de Indiaan zijn adem voor forceert, en die hij ons vrouwvolk aanhangt.’ |
377 |
niet te tellen: niet het vermelden waard |
| |
| |
378 |
Aijuijn [...] vellen: ui, die geheel uit schilfers en vellen bestaat (geen kern heeft). Een parel is zoals Plinius al heeft opgemerkt (Naturalis Historia IX, 54, 108), opgebouwd uit vele concentrische laagjes van (voornamelijk) ‘kalk’, eig. calciumcarbonaat), en is in dat opzicht te vergelijken met een ui. Het Latijnse ûnio = parel wordt bovendien (vlg. old ten onrechte) geïdentificeerd met unio = ui; zo in Kiliaens Etymologicum (1599), s.v. ‘Aiuyn’ en ‘Perle’. |
379 |
Schotsch goed: ‘Schotse’ of ‘westerse’ parels (afkomstig uit zoetwater in Noord-, Midden- en West-Europa) golden vanouds als minder waardevol dan de ‘oriëntaalse’ (m.n. die uit de Perzische Golf en de kust van Ceylon (vgl. Donkin 1998, p. 254-258, 276-279). Maar vergeleken met de ‘parels van deugd en wetenschap’ (voor deze - conventionele - beeldspraak zie eveneens Donkin 1998, p. 279), die tijdens de gesprekken naar boven komen, zegt Huygens, verworden ook de kostbaarste ‘oriëntalen’ tot ‘Schots goed’. ‘Schots’ heeft bovendien de betekenis ‘onbenullig’; het wnt (Schotsch III, 1) geeft de uitdrukking ‘een Schots koopman’ voor een kleine koopman, een marskramer. Vgl. ook r. 393. |
|
puijck: het beste, de meest gezochte stalen |
380 |
bei [...] gebruijck: allebei dingen van nut (en niet alleen maar voor de sier) |
382 |
baren: tekeer gaan |
383 |
ruijschen: lawaai maken (vgl. 317) |
|
over: boven |
384 |
sticht of leert: vgl. r. 380: ‘sticht’ hoort bij ‘deughd’ enz. |
387 |
Oost uijt West: (in één keer) van west naar oost. De snelheid en grilligheid van het denken, hier ook ruim toegelicht met klassieke citaten, was een van Huygens' geliefde thema's, vgl. ook r. 587-588. In ‘Aenden leser’ speelt het een hoofdrol. |
388 |
oogh-scheel: ooglid |
|
wenckt: beweegt, knippert |
389-91 |
Soo [...] vodderij: zo glijdt men gemakkelijk van goede (degelijke, zinvolle) gedachten in slechtere (minder goede gedachten), die dan uit de draden van het ene web (van hersenspinsels) een ander spinnen, en verward raken in een knoop van aangenaam gebabbel. |
392 |
een mis-slagh [...] Visscherij: een mislukte poging, een keertje vissen dat niets oplevert |
393 |
Een' [...] Peerel: Vgl. r. 379. Schotse parels waren zeker niet waardeloos (Donkin 1998, t.a.p.), maar in deze context is ‘Schots’ daarmee nagenoeg synoniem: niet het ware (Eymael: ‘uitschot’). |
|
of [...] is: of zelfs een lege oesterschelp |
394 |
Soo: Sluit weer aan bij r. 386-88. |
|
strax [...] doll is: nu eens verstandig en dan weer dwaas is |
395 |
neemt [...] 'tstadighste: ‘neem een specimen van het gelijkmatigste vlees en bloed’, de evenwichtigste mens (‘vlees en bloed’ is samengetrokken uit de tweede helft van de regel) |
| |
| |
395-96 |
't schijnt [...] vloed: het blijkt zonneklaar dat levend vlees en bloed en alles wat mensen hebben (m.a.w. ook hun geest), eb- en vloedbewegingen vertoont |
397 |
jock [...] wesen: scherts wil erbij zijn, eist zijn plaats op |
400 |
Maer [...] lest: maar het ‘niet-wispelturige’ komt pas aan het eind (nl. als vlees en bloed etc., r. 395-96, aan hun eind komen) |
401-427: Behalve het geluid van opgewekte gesprekken is er ook gezang in mijn bosjes te horen. Ik denk niet aan de vogels (die zijn er ook), maar aan begaafde zangeressen, van wie ik alleen Utricia, onze ‘Zwaanin’, noem. Utricia, ik hoor u nog zingen, en ik weet zeker dat de beste bomen in mijn bos op uw gezang zijn afgekomen. Ook sta ik nog verbaasd over de menigte wilde dieren die u erheen lokte: olifanten, dromedarissen, kamelen - als het niet waar is, dan is ook het verhaal over Orpheus gelogen (want u bent meer dan hij was).
402 |
Is't [...] ooren: als het (geluid) misschien al voorbij is, dan nog weerklinkt het in mijn oren |
405 |
kostelicker: kostbaarder |
406 |
aerdiger gebeckt: d.w.z. beter sprekend en mooier zingend |
|
in [...] kleeren: ‘Slaande op het lange gewaad van de vrouw?’ (Zwaan). Het vraagteken verbaast mij, want wat zou Huygens anders bedoelen - ook al is de bepaling, zo opgevat, niet meer dan een variatie van wat in r. 405 al staat met ‘kostelicker Veeren’. |
407 |
Voor [...] all: in de plaats van allen noem ik vooral ‘een Utrechtse’, Utricia. Het tweede ‘voor all’ is eigenlijk lastig in de zin in te passen; Huygens moet zoveel bedoelen als ‘in de plaats van allen, en bovenal, noem ik Utricia.’ Dat staat er niet precies, maar de verklaring van Zwaan: ‘Utricia, die alles te boven gaat’ bevredigt mij nog minder. Over Utricia Ogle-Swann (ca. 1617-1674), een goede vriendin van Huygens en bewonderd om haar zangkunst, zie Keesing 1987, p. 102 e.v. (met bronnenopgave op p. 195) en Rasch 1997, passim. |
408 |
Swaen [...] Swaeninn: Woordspel met haar meisjesnaam Swann; de zwaan is natuurlijk ook een symbool van de zangkunst. |
|
of [...] sal: of hoe men haar moet noemen (ze is zo bijzonder dat alle mogelijke namen haar passen) |
409 |
die [...] hooren: die, dunkt mij, hoor ik nog (vgl. r. 402 en 416) |
410 |
de Nachtegalen stooren: de nachtegalen (de beste zangers onder de vogels) onderbreken, doen zwijgen |
412 |
En [...] moord: en als enige het veld behoudt (de overwinning behaalt) en zichzelf feliciteert met die ‘moordpartij’ (op de sterren). Een enigszins burlesk toegepast beeld uit de petrarkistische sfeer, waar de geliefde (de zon) steeds de mooiste vrouwen (de sterren) verduistert. |
413 |
En [...] gesagh: en met die heerschappij (over het ‘slagveld’) pronkt. Het beeld van de triomferende zon lijkt hier overigens een eigen leven te zijn gaan |
| |
| |
|
leiden: het zal toch niet de bedoeling zijn te suggereren dat Utricia zoveel plezier beleeft aan het ‘uitschakelen’ van haar concurrentes. |
|
Aensienlixte: verhevenste; in dit verband ook: schoonste (het zien meest waard) |
414 |
daer toe: bovendien |
|
soo wel: zo goed |
415 |
Wat [...] geschals: wat voor schone klanken gij |
416 |
In [...] louw: in deze luwte die tegelijk stil en in wilde beweging is (vgl. r. 372-373) |
417-18 |
Noch [...] gekomen: (en ik heb het zo goed onthouden) dat ik er nog steeds van overtuigd ben dat de beste bomen van mijn beste stukken bos op uw stem zijn afgekomen. M.a.w.: de mooiste mastbomen en de witste berken zijn van heinde en ver hierheen gekomen om Utricia te horen. Zij wordt hier en in de volgende regels op één lijn gezet met de mythische zanger Orpheus, die rotsen, bomen en dieren wist te bekoren (vgl. o.a. Ovidius, Metamorphosen XI, 22 e.v.). |
419-20 |
Noch [...] Beest: en dat ik nog steeds verwonderd sta dat er zich zo velerlei gedierte heeft verzameld |
424-26 |
Want [...] kelen: want als ik lieg over hun komst (als het niet waar is dat u al die dieren naar Hofwijck gelokt hebt), dan is ook de geschiedenis gelogen die over hun komst vroeger heeft verteld, op het Griekse snarenspel, waarbij minder fraai werd gezongen. De laatste bepaling (‘met min gewelds van keelen’) kan ik niet helemaal plaatsen: vermoedelijk wil Huygens zeggen dat Orpheus onmogelijk zo mooi gezongen kan hebben als Utricia. |
428-453: Hoe dan ook: het varken, de bok, de ezel en de uil waren erbij - onmuzikale mensen. Hun pure aanwezigheid maakt het mij onmogelijk te genieten en als ze de muziek niet mooi vinden, dan lijd ik meer dan zij. Zij horen thuis in de wereld van de chaos, van haat en nijd.
427 |
van: wat betreft |
428 |
betrock: lokte |
429 |
Daer [...] wesen: daar heb ik vaak getuige van moeten zijn (dat ook die door uw gezang werden aangelokt) |
431 |
Als [...] gehoor: als ik eraan denk, aan de ondraaglijke manier van luisteren (?) |
432 |
Beesten Mensch-gelijck: Een vaker weerkerende gedachte bij Huygens: mensen zonder gevoel voor muziek zijn niet geheel mens! Vgl. o.a. zijn brief van 29 dec. 1666 aan Utricia Ogle (Briefw. VI, nr. 6594): [...] I doe find myself so alone for musical communications, and in this Towne so many Monsters (which are Asses without ears [...]. Zo heet ook ‘Dirk toon-loos’ (epigram van 20 september 1676, Ged. VIII, p. 143) een ‘Esel sonder ooren’. Zie ook de aanscherping van de formulering in KB, en hieronder r. 442-443. |
433 |
staen [...] wegh: d.w.z. belemmeren mijn plezier |
| |
| |
|
wegen [...] herte: drukken op mijn gemoed |
434 |
onvernoeght: ontevreden |
434-35 |
drij [...] suer: dan voel ik ruim, en pijnlijk, driekwart van de ellende. Van alle ellende die tijdens zo'n concert geleden wordt neemt Huygens driekwart voor zijn rekening! Hij heeft het veel zwaarder dan de onmuzikalen die zich, hoorbaar en zichtbaar, bij de muziek vervelen. |
435 |
sij [...] uijt: zij willen dat ze verweg waren |
436 |
Ick [...] Luijt: ik wens haar op de plaats waar men geen tang van een luit kan onderscheiden. ‘Geen tang uit een luit kennen’ is een spreekwoordelijke aanduiding voor onnozelheid; Huygens activeert hier tevens de ‘letterlijke’ betekenis: ‘ik wens hun op de plaats waar ze thuis zijn, waar muziek onbekend is’. |
437 |
Men [...] Hell: ‘Loop naar de hel,’ zegt men tegen zulke mensen |
438 |
of [...] siet: of tenminste een (plaats) die er wat op lijkt |
441 |
Bloed en Swagerschap: bloed- en aanverwanten |
442-43 |
en [...] bedrijf: en (kortom) de hel van alles wat de vuile Tweedracht op zijn kerfstok heeft staan. Het verband dat hier gelegd wordt tussen onmuzikaliteit en een afkeer van ‘harmonie’ in ruimere zin is een gemeenplaats in de renaissance, van neoplatonistische origine. Muziek weerspiegelt de goddelijke orde; Satan haat de muziek (vgl. bijv. Noske 1982, p. 71-72, die o.m. verwijst naar het werk van Huygens' correspondent Marin Mersenne, Harmonie Universelle, Parijs 1636-1637). In een brief aan Utricia Ogle van 6 juli 1643 (Briefw. III, nr. 3302) heeft Huygens het ook over ‘those unharmonious soules, who [...] even by hating musicke shew, they love naturally its contrarie, which is falshood’. |
443-44 |
daer [...] bij: daar passen ze goed bij |
|
En 't [...] blij: en het tekort is mooi verdeeld: zij zijn vrolijk en ik ben blij (m.a.w. we delen de schade op zo'n manier dat we er allemaal beter van worden) |
445 |
haer: hen (de onmuzikalen) |
447 |
In [...] snaer: in de eeuwige herrie van de tweedracht, die is als een vals instrument |
449 |
Daer [...] bevallickheden: daar zijn ze aan het toppunt van hun genot |
450-53 |
als [...] soenen: als men erover nadenkt: een onverzoenlijke afkeer van een goede mengeling van smaken, geuren, kleuren en tonen - de uiterste schoonheid die mensen kunnen bereiken -, komt allemaal uit hetzelfde voort (nl. afkeer van harmonie) |
454-486: Wat vindt u, * * *, op wie ik in deze zaken blind afga? Als u speelt, is dat dan de moeite waard of niet? Bescheiden als u bent antwoordt u niet. Laat mij het dan zeggen: wie uw of mijn muziek verafschuwt, is niet goed bij zijn verstand. Ik heb immers heel behoorlijke muziek gecomponeerd, mijn psalmbewerkingen bijvoorbeeld; daar zal een deskundige ook later mogelijk nog met veel lof over spreken.
| |
| |
454 |
* * *: de kopiist schreef, de autograaf volgend, ‘casembroot’, in kapitalen zoals Huygens had aangegeven. Huygens verving de naam achteraf toch door door sterretjes. Bedoeld is Huygens' muzikale vriendin Maria Casembroot (1621-?), voor wie hij een aantal versjes (verjaardagsgedichtjes e.d.) heeft geschreven. In de gedrukte versie daarvan is haar naam vaker weggewerkt (bijv. Ged. VI, p. 293 en 305, VII, p. 99), veel ervan zijn trouwens niet eens gepubliceerd; vgl. ook Strengholt 1987, p. 253-254. Misschien gebeurde een en ander op haar verzoek, misschien vond Huygens het zelf ongepast om en public blijk te geven van zijn band met een ongetrouwde jonge vrouw. Dat hij veel voor haar heeft gevoeld, is wel zeer aannemelijk. Over haar Keesing 1987, p. 120 e.v. (met bronnenopgave op p. 190). De suggestie van Zwaan dat hier een zekere Reinier de Casembroot wordt aangesproken, van wie geen enkele relatie met Huygens bekend is, mist alle grond. Huygens spreekt hier trouwens duidelijk een vrouw aan, vgl. r. 476-68. Dat zij hier genoemd (of niet genoemd) wordt is niet in tegenspraak met r. 407: van alle zangeressen noemt Huygens alleen Utricia, Casembroot was geen zangeres, maar (vooral) claveciniste. |
455 |
Verstand en reden: M.a.w. (in muzikaal opzicht) volkomen betrouwbaar en deskundig. |
|
die [...] betrouw: op wie ik mij zo sterk verlaat |
457 |
toon [...] gespannen: klank in gezelschap van klank, en snaren gespannen om bij andere te passen |
458 |
betrecken: bekoren |
|
vermannen: in hun ban brengen |
459-60 |
noch [...] keel-werck: snaar- noch keelwerk, instrumenten noch zang |
460 |
houtskool: ‘onsmakelijk’ of ‘smakeloos’? Het wnt vermeldt de uitdrukking niet als zegswijze. |
461 |
boogh: eig. strijkstok, maar hier pars pro toto: strijkinstrument (bijv. viola da gamba). Huygens heeft het achtereenvolgens over tokkel-, strijk- en toetsinstrumenten. |
|
Clauwieren: klavieren (bijv. spinet, clavecimbel). Ik denk niet dat hier per se aan een instrument met meer dan één toetsenbord moet worden gedacht (Zwaan); waarschijnlijk speelde Casembroot diverse toetsinstrumenten. |
462 |
bestieren: hanteren |
463-64 |
Dat [...] lijf: (zo goed) dat, ook als ik in het bezit was van tien extra zintuigen (‘tien zintuigen bij de vijf die ik heb’), zij dan nog ‘het binnenste van ziel en lichaam in beroering zouden brengen’ - mij diep zouden ontroeren. Bedoeld is kennelijk: ook zoveel zintuigen zouden door u geboeid worden; uw spel is geen ontsnappen aan. |
465 |
Is 't [...] vermuijlen: is het (uw spel) een walgelijk gerecht, is het voedsel dat versmaad moet worden? De vergelijking van kunstproducten (gedichten, schilderijen, muziek) met al of niet smakelijke eetwaar was wijd verbreid in de zeventiende eeuw; vgl. bijv. Ter Meer 1997. |
| |
| |
466 |
schrickt [...] vuijlen: schrikt ervoor terug om de roem die u toekomt met eigen roem te verontreinigen |
467-68 |
uw [...] eer: uw voortreffelijke kwaliteiten (als musicienne) zouden tot ondeugd worden, en wat meer dan dat (zonde?), als zij er ook maar even blijk van gaven hun waarde te kennen. De positie van de vrouw is duidelijk: zij wordt geprezen, maar mag zelfs niet instemmend knikken. Bescheidenheid is haar enige echte verdienste, want als zij die niet heeft vervallen alle andere. In opmerkelijk contrast hiermee stemt Huygens in het vervolg in met de lof die zij hem geeft (r. 475), wat uitloopt op een toch wel kras staaltje van ‘eigen roem’ (zij het zogenaamd ‘onder ons’, r. 473). Die is voor hem kennelijk geen ondeugd (laat staan ‘iets meer’), alleen een excuusje is op zijn plaats (r. 487-490). |
469 |
ongeseght: zónder dat het (door u) gezegd wordt. Contrast met het vervolg: ík weet het én zeg het. |
470 |
De [...] leggen: zij moeten volkomen overhoop liggen met de rede |
471 |
evenredenheid [...] toonen: harmonie van tonen, hier abstract voor concreet: harmonische muziek |
472 |
Of [...] pijn: met genoegen de deur wijzen (versmaden), of met tegenzin herbergen (aanhoren) |
473 |
tuschen [...] alleen: ‘Door deze parenthesis tracht H. zich voor het verwijt van zelfverheffing te vrijwaren’ (Eymael). |
473-74 |
wat [...] kan: wat zou ik aarzelen om goed te vinden wat u kan behagen. Huygens heeft het inmiddels alleen over zíjn ‘tonen’ (r. 471): Casembroot heeft ze geprezen en daarom durft hij ze zelf ook goed te vinden. |
475 |
Die [...] t' huijs: die alleen thuis blind zijn (alleen voor hun eigen gebreken) |
|
nu [...] seght: vgl. weer r. 473. Alles wat Huygens tot eigen roem zegt, zo suggereert hij, is slechts een bevestiging van wat een ander, een deskundige, zegt. |
477 |
gestanden: erkennen |
478 |
gebaert [...] handen: Zwaan licht toe: gecomponeerd of gespeeld. Dat laatste past niet zo goed bij wat Huygens zegt over het oordeel van de ‘nakomeling’. Misschien wil Huygens zeggen dat hij al denkend en spelend gecomponeerd heeft, met zijn instrument er dus bij. De compositie ontstond, om zo te zeggen, ‘uit hoofd of handen’. |
479 |
Dat [...] moght: dat tegen kritiek bestand zou zijn |
|
en [...] van: en daar weet ‘Sion’, d.w.z. de gemeente van God, van (vgl. r. 1578). Huygens doelt op zijn composities op basis van psalmteksten, het eerste deel van zijn Pathodia sacra et profana occupati (1647). Bij ‘Sion’ is niet aan een bepaalde kerkelijke gemeente gedacht (de psalmbewerkingen waren niet voor kerkelijk gebruik), maar aan alle gelovigen. |
480 |
En [...] gebootst: en hij, wiens heilig lied ik heb nagebootst. Bedoeld is koning David, traditioneel beschouwd als de dichter van de psalmen. |
481 |
De man [...] hert: David, vgl. 1 Samuel 13:14: ‘De heere heeft zich eenen man gezocht naar Zijn hart.’ |
| |
| |
|
die [...] keuren: iemand die een met een zekere deskundigheid kan oordelen, een deskundige |
482-83 |
sulck [...] past: dat zulk soort wijzen, zulk soort muziek, past op zulke woorden. In de Pathodia (‘gevoelszangen’ of ‘-liedjes’) ging het Huygens erom de emotionele inhoud van de teksten te laten uitkomen, in de stijl van de Italiaanse en Franse barok. Zie Groenveld en Den Hertog 1987, p. 117-118: ‘Nauwkeurig laat hij het affect van de muziek samenvallen met dat van de tekst: zo volledig mogelijk wil hij zich als componist verplaatsen in de geest en de bedoeling van de tekstschrijver [...].’ In die geest oordeelde ook Thomas Gobert (Briefw. IV, nr. 4356, 20 mei 1646): ‘[vos beaux pseaumes] sont propres à toucher et esmouveoir les passions, estant bien executés; les plus intelligens qui les verront et qui ignorent vos qualités ne les prendront jamais pour de productions de vos divertissements, mais plustots d'une meditation serieuse’ - m.a.w. kenners zullen nooit geloven dat u ze in uw vrije tijd hebt geschreven, zoveel ernstige toewijding spreekt eruit. |
483 |
als [...] moght: en (zo iemand zou mogelijk oordelen), als ik het mocht zeggen - m.a.w. ‘maar dat mag ik eigenlijk niet zeggen’. Vgl. opnieuw r. 473; Huygens is nog steeds ‘onder ons’ met Casembroot. |
484-86 |
Dat [...] plegen: Vrij vertaald: ‘(en die deskundige zal mogelijk zelfs oordelen) dat niemand ooit een mooier en sterker middel heeft gevonden om zowel de kracht als de schoonheid van de diepe bewogenheid van David zo dicht mogelijk te benaderen en op aanvaardbare wijze (zo dat het in de buurt komt) na te bootsen.’ Let op het oxymoron in ‘bevallicker geweld’ (en het chiasme met ‘'t sterck en 't lieffelick’). ‘Bevalligheid’ en ‘geweld’ lijken elkaar uit te sluiten, maar de formulering vraagt juist aandacht voor de poging om recht te doen aan woorden van grote kracht én schoonheid - Gods Heilige Geest spreekt immers door de mond van David. Huygens' claim (met alle bescheidenheid: ‘mog'lick’ etc.) is bepaald niet gering: zijn muzikale benadering van de psalmteksten is adequaat (r. 482-483), ja zelfs niemand heeft ooit beter geprobeerd dan hij om de geest van het origineel tot leven te brengen. Als ‘apart’ gelden de Pathodia zeker nog steeds, al klinkt er in die kwalificatie soms een zekere reserve door; vgl. bijv. Rasch 1987, p. 107: ‘Wellicht is het juist Huygens' hoedanigheid van amateur-componist die aan de originaliteit ten grondslag ligt.’ |
487-511: Wat een eigen roem. Maar toch: dat wilde de dichter even gezegd hebben. ‘Die pijl heb ik afgeschoten’, zegt hij letterlijk. En dat woord brengt hem op de berg midden in zijn bos, waar ervaren en onervaren boogschutters gerust hun gang kunnen gaan: mis schieten is er namelijk onmogelijk.
488 |
die [...] stond: die een mond nog nooit goed heeft gestaan, nog nooit heeft gepast |
| |
| |
490 |
witt [...] Doel: of het raak (to the point, terecht) is wat ik zeg of niet |
491 |
Heij: ho, hela |
492 |
meer wederwercks: meer wat mij ophoudt |
493 |
Geburen: buren. Deze en de volgende regels zijn gericht tot Thomas van den Honert of Honaert (overl. 1672), diens vrouw en een zuster, die woonden op het buiten ‘De Honaert’, schuin tegenover Hofwijck aan de Vliet (Eymael). Thomas was een zoon van de geleerde Rochus van den Honert (1572-1638), lid van de Hoge Raad en Latijns dichter (zie Ged. II, p. 247-250 en nnbw VIII, 817-819). Van 8 februari 1660 stamt een Latijns gedichtje voor deze Thomas van den Honert (Ged. VI, p. 272-273). Zie ook Ged. IX, p. 61. |
494 |
Leen-volger: Eig.: ‘iemand die een leenman in een leen opvolgt of zal opvolgen’, wnt leenvolger. De naam ‘Van den Honert’ was door Rochus van den Honert ontleend aan het stuk land, dat door hem was verworven (zijn vader heette Van Wesel); zijn nakomelingen namen die naam over (nnbw t.a.p.). Misschien wil Huygens met het wat wonderlijke ‘leen-volger van de naem [...]’ (i.p.v. ‘erfvolger’, wat hij eerst had, zie AU), aangeven dat Thomas deze naam niet had geërfd, maar eveneens ‘ontleend’: ‘volger in het lenen van die naam [...]’. |
495 |
Hoonaerts [...] ondeughd: dragers van die naam, die de ondeugd verachten |
495-96 |
die [...] stof: die in staat zijn de roem van uw vader te scheiden van zijn stoffelijke overschot (dat vergaat, maar dankzij hen blijft zijn roem levend). Men kan zich afvragen of hier niet een hint wordt gegeven dat een uitgave van het nagelaten literaire werk van Rochus van den Honaert welkom zou zijn. Het is daar overigens niet van gekomen (nnbw t.a.p.). |
497 |
Gebuer [...] tuijghen: buurman en lieve huisgenoten, wees daders en wees getuigen (termen uit de rechtspraak voor het juristengeslacht). De zinsbouw zou erop kunnen wijzen dat Huygens zijn buurman oproept actief mee te doen (met het boogschieten, waar hij het over gaat hebben) terwijl de dames mogen toekijken. Maar ook ‘om de beurt’ is denkbaar. Uit een versje voor Diane vander Linden (Hofwijck, 4 september 1651; Ged. IV, p. 265) blijkt hoe dan ook dat het boogschieten niet aan mannen was voorbehouden. |
498 |
toe: hierheen |
|
Spaensche Bogen: Zwaan: ‘blijkbaar bekend als voortreffelijk.’ Ik neem aan dat Huygens denkt aan een bepaald type handboog, vgl. ook de volgende regel. |
499-500 |
En [...] schiet: en betere ‘Engelse bogen’ dan die waarmee men tegenwoordig vader op zoon en zoon op vader ziet schieten. Gedoeld is op de Engelse ‘longbows’ (in de handboogsport nog altijd in gebruik), maar vooral natuurlijk op de Engelse burgeroorlogen, die in de maanden dat Huygens dit schreef (augustus-september 1651) weer in volle hevigheid woedden, culminerend in de slag bij Worcester op 3 (13) september. Dat pijl en boog daar feitelijk geen rol meer speelden, doet minder ter zake: we kunnen ‘boog’ hier opvatten als metonymia voor wapentuig. De burgeroorlog, meest ‘onnatuurlijke’ van alle oorlogen, wordt traditioneel uitgebeeld als een plaats waar vader en zoon |
| |
| |
|
tegenover elkaar komen te staan, vgl. al Lucanus, De bello civile II, 148-151: ‘[...] nati maduere paterno / sanguine, certatum est cui cervix caesa parentis / cederet, in fratrum ceciderunt praemia fratres’ (‘zoons druipen van hun vaders bloed, ze vechten om het afgeslagen hoofd van hun vader, broers storten zich op de buit van hun broers’). Tillyard (1964, p. 69-70) geeft een citaat uit het Book of Homilies van de Church of England (ed. 1574): ‘[...] the brother to seek and often to work the death of his brother, the son of the father; the father to seek or procure the death of his sons [...].’ Dit alles is vlg. Tillyard ‘profoundly commonplace’. Huygens hoeft dus niet aan een bijzonder voorval te denken. |
502-03 |
Ick [...] pijn: ik verwacht u, nodig u uit bij een doel dat meer kans maakt om te lijden zonder pijn dan ‘Heilige Bastiaan’ deed. De christelijke martelaar Sebastiaan (Rome, 4e eeuw) werd volgens de legende met pijlen doorschoten. Huygens schreef in AU eerst ‘Sint Sebastiaen’, maar verving dat door ‘heiligh Bastiaen’, misschien uit overwegingen van purisme maar misschien ook wel om de ‘roomse’ klank van dat Sint te vermijden. In de definitieve formulering, met ook de naam wat familiair ingekort, klinkt zeker meer afstand door. |
504 |
Als [...] zijn: (en die meer kans maakt om), als wijze lieden, (uiterlijk) gewond te worden en niet (innerlijk) geraakt. Huygens refereert aan het stoïsche ideaal van de wijze die geheel ongevoelig is voor de slagen van het lot - overigens een ideaal dat niet het zijne was, vgl. bijv. Oogentroost, r. 80 (Zwaan 1984, p. 17) en de gedichten ‘Lijck-troost’ en ‘Aende bedruckte Moeder [...]’ uit resp. 1659 en 1661 (Van Strien 1990, p. 204-05 en 255). Zie ook r. 2127. |
505 |
scheuten [...] voelen: schoten te verduren, en ze niet willen voelen |
506 |
Mijn [...] Doelen: mijn doel is zo groot als een berg (reusachtig groot), mijn berg is (namelijk) een doel (schietschijf). De correctie in KA: ‘mijn Berg is als drij Doelen’, lijkt onnodig specifiek: ‘driemaal zo groot als een gewoon doel.’ Duidelijk is hoe dan ook dat Huygens wil aangeven dat er bij hem geschoten kan worden op een doel dat veel groter is dan normaal (r. 510): het is namelijk zijn hele berg en alles wat daar op staat, dus ook het gebouwtje en de staak met de papegaai erop (zie de plaat, rechtsboven). |
507 |
Of [...] Boogh: mocht iemand door zijn hand, of mogelijk door de boog, in de steek gelaten worden |
508 |
Of [...] ontvloogh: mocht een ‘tamme’ pijl (pijlen laten zich makkelijk oppakken) toch wegvliegen als een ‘wilde’ (de verkeerde kant op) |
509 |
Daer [...] schand: er is waarborg tegen schande (tegen de ‘schande’ die een slecht schot oplevert) |
|
meer konst: een grotere ‘kunst’ |
510 |
Dan [...] gissen: dan elders alleen maar te mikken op een doel van zes vierkante voet (een doel van manshoogte - Eymael). Mikken op zo'n groot doel is eenvoudig; nog eenvoudiger is het, hier raak te schieten. |
| |
| |
511 |
'T is [...] Bergh: De kunst van het boogschieten was erop gericht de metalen pen te raken die door het midden van het doel (het wit) vooruitstak. Vgl. Picard 1848, p. 95: ‘[...] ter hoogte van een mans borst [werd] het wit met eenen ijzeren pen in het midden, welke eenigzins vooruitstak, [...] geplant. Iedere schutter deed nu zijn best om zoo na mogelijk of wel den pen te treffen, en [als dat lukte, dan werd er geroepen]: lappen penne jou!’ Zie ook wnt pen (III), bet. B2e. De grap is volgens mij nu dat de ‘pen’ in de berg was gestoken, zodat een ver afgedwaald schot altijd nog wel ergens doel trof (nl. de berg). Op de tekening rechtsboven op de plaat is daar overigens niets van te zien; de schutters lijken er te mikken op de ‘papegaai’ bovenop het torentje, waar Huygens verderop (r. 529-558) over spreekt; zie ook Westerbaens ‘Prosopopoea’ r. 91-103. |
512-528: Het is, zegt de dichter, als een loterij waar men altijd iets wint, ook al is het meestal een dingetje van niets. Dat maakt het meedoen plezierig. En hij voegt eraan toe: God zelf vraagt ook niet meer van ons dan een poging om het doel te raken, d.w.z. het goede te doen. Alleen de mens, zelf blind, eist van zijn naaste altijd dat die volmaakt is.
512 |
Denckt: stelt u zich voor |
|
vergh: vraagt |
514 |
het sijne: nl. zijn inzet |
515 |
Een [...] Spell: een doosje, een spiegeltje, een speld zijn feitelijk allemaal nieten (geen echte prijzen) |
516 |
all [...] Wat: ook al is het geen echte prijs |
|
wel: goed |
518 |
het [...] versetten: de minste afleiding |
519 |
witt: doel |
520 |
voll [...] Medoogens: De deugden iustitia (rechtvaardigheid) en clementia (barmhartigheid), beide in volmaakte vorm in God vertegenwoordigd. |
521 |
Hoofd-richter: opperrechter, rechter over leven en dood |
522 |
wel en wiss: goed en raak |
523-25 |
Hoe [...] vat: hoe komt hij (de mens) ertoe zo'n scherpe blik te werpen, op zo'n uiterst kritische manier, op het gebrek van een ‘vat’ dat aan hem gelijk is (‘vat’ = lichaam, mens; bijbelse beeldspraak, vgl. o.m. Handelingen 9:15, Romeinen 9:21, 2 Corinthiërs 4:7) |
525 |
die: nl. de mens |
526 |
vergeeft [...] schulden: Regel uit het Onze Vader, vgl. Mattheüs 6:12 en Lucas 11:4. |
528 |
behaelt: hekelt |
| |
| |
529-558: Inmiddels is met het schieten op dat doel nog niet het hoogtepunt van het spel bereikt. Hoog boven op een staak is een houten papegaai bevestigd. Grote vreugde als iemand hem eraf schiet! Wat genieten wij toch van de val van mensen die hoog zijn gestegen - en wat zijn we boos als het ons overkomt.
529 |
Is [...] hoogst: is het spelletje op zijn hoogtepunt |
530 |
op [...] laegst: nog maar net begonnen. Tegelijk overgang van het boogschieten ‘in de laagte’ naar het schieten naar het hoogste punt. |
|
Schutt-genoten: medeschutters |
532 |
Daer [...] Kerck: Lett. ‘daar staat iemand het haantje van de kerk te trotseren’ (zo hoog als het haantje van de kerk) |
533 |
steng: staak |
|
drilt: trilt, beeft |
534 |
En [...] verstond: en (alsof hij) begreep in welk gevaar hij verkeert |
535 |
waer [...] niet: als hij niet (...) was |
536 |
En [...] gekrouwt: en hij zou veel liever gekrouwd worden in een houten kooi |
537 |
dus: zo |
|
gepeutert: ‘gewroet’. Met het woord is hier vermoedelijk een licht burlesk effect beoogd. ‘Peuteren’ is ook een term voor een vorm van jacht, maar het is de vraag of Huygens die betekenis kende (Hermans 1947, peuteren). |
539 |
De [...] Meijerij: het spel is goed bekend in de Kempen (Brabant aan weerszijden van de Belgische grens) en in heel de Meierij (de streek rond Den Bosch). In die streken ‘wordt tegenwoordig het boogschieten nog vlijtig beoefend’ (Eymael); de schuttersgilden gelden nog altijd als ‘typisch Brabants’ (Bijsterveld 2000, p. 7). Onbekend kan de sport in Holland overigens beslist niet geweest zijn, vgl. het historische overzicht in Picard 1848. |
540 |
weijerij: manier van jagen |
541 |
veer met veer: Eigenlijk: vogels moeten met vogels (valken) gejaagd worden. De regel (spreekwoordelijk: ‘hayr met hayr, veir met veir’) is te vinden in diverse oude jachtbepalingen (Kosters 1910, p. 46-47). |
|
teertjens: nauw |
542 |
't is [...] veertjens: het is hier: hout (een houten vogel) wordt gejaagd met hout en veertjes (houten pijlen met veertjes eraan) |
543 |
kan [...] op: is mooier |
545 |
perten: (slechte) reflexen |
546 |
seer: pijn |
|
strax [...] herten: dadelijk nemen we er aanstoot aan |
547-48 |
rijst [...] eeren: stijgt iemand tot een gelukkige, aanzienlijke positie |
548 |
halsenwerck: dat is levensgevaarlijk |
|
't is [...] stuck: iedereen zet zich ertoe om |
549 |
nijdighe: afgunstige |
551 |
in [...] wel: als het iemand anders minder goed gaat |
| |
| |
552-54 |
daer [...] gegeven: sommige mensen barsten (zelfs) van vreugde, als iemand ten val komt die hun, met zijn wat hoge positie, onschuldig ‘een zweer van afgunst in het oog heeft gegeven’ - d.w.z. de blik heeft vertroebeld door nijd. |
555 |
En [...] ons: en als het gebeurt dat wij |
556 |
Die: iemand die |
557 |
Hoe [...] bekeuren: hoe weet onrecht zichzelf te bestraffen |
558 |
grimmen: zijn boos |
559-586: Niettemin, vervolgt de dichter, heb ik respect voor de schutter, al zal ik hem meer prijzen als hij zijn kunststukje weet te herhalen. Nu was het misschien alleen maar geluk. Zo heb ik wel eens in gezelschap een rake opmerking gemaakt, maar meer uit geluk dan wijsheid. En dat geldt voor het succes van de meeste mensen: bij toeval brengen ze het tot Java en dan heet het meteen dat ze de weg naar Java hebben ontdekt.
559 |
Bekeur: veroordeel |
560 |
Van: over |
|
deughd: behendigheid |
561-62 |
dien [...] bedrogen: die deze keer niet in de steek gelaten werd door zijn pijl etc. |
564 |
nu [...] schael: nu vraag ik mij af |
566-67 |
Ick [...] benauw: De beeldspraak is moeilijk te vertalen. Huygens zegt ongeveer: ‘Ik steek mijn hand uit naar de strop die ik nu om mijn keel gelegd heb, want ik voel hem al zitten.’ Door de bekwaamheid van de succesvolle schutter in twijfel te trekken maakt hij zich immers kwetsbaar voor soortgelijke kritiek: hij heeft zijn nek in een strop gestoken en hij steekt zijn hand ernaar uit om niet gewurgd te worden. |
567 |
wie [...] niet: ‘als wie gij mij kent of niet kent’, m.a.w. hoe gij mij ook kent |
568 |
Mistrouwt [...] siet: wees niet te gauw onder de indruk van de paar keren dat ik iets goed gezegd of gedaan heb |
569 |
'K [...] woord: ik heb wel eens een kletskous voor schut gezet met een mooie opmerking. De uitdrukking ‘den papegaai afschieten’ (wnt papegaai bet. 3), voor ‘den prijs behalen’, waar Eymael en Zwaan naar verwijzen, speelt hier m.i. alleen op de achtergrond mee. Huygens heeft het juist niet over een ‘voltreffer’ (Zwaan), maar over het ‘afscheren van een vleugel’: hij legt een ‘papegaai’ (hinderlijke prater) tijdelijk het zwijgen op. |
570-71 |
of [...] beviel: (nu ja, ‘bevallig’:) laat ik zeggen, mijn opmerking werd gehoord door mensen aan wie ze beviel, die haar mooi vónden |
571-72 |
'tis [...] is: als dat succes ooit ten volle aan mij is toegeschreven, is dat (geheel) ten onrechte |
573 |
'T gevall: het toeval |
|
noch [...] verghde: zou vragen het nog eens te doen |
| |
| |
574-75 |
hoe [...] doock: hoe ik zou wegkruipen en in mijzelf duiken (oren en ogen dicht om het verzoek te ontgaan) |
576 |
Dat [...] bomt: (een hol vat) dat van één klopje al galmt |
|
en [...] natt: D.w.z. en niets bevat. |
577 |
voor [...] Sterren: D.w.z. ‘waar iedereen bij is’ (geen bekende uitdrukking, woordspel met ‘achterklapp’) |
578 |
in [...] werren: mij ga verdiepen in het (verwarrende) menselijk bedrijf |
579 |
'K sie [...] pad: dan zie ik heel wat verkeerde, niet op onderzoek gebaseerde opinies de ronde doen |
580-81 |
geluck [...] Of: geluk waargenomen, en net opgevat alsof |
581-84 |
'k sie [...] gebreeckt: ik zie succes dat plotseling, als een stortbui, uit de hemel viel en door het dak naar binnen stroomde; en tegelijk zie ik dat de gelukkigen ‘bij wie het zo op zolder lekt’, beschouwd worden als zeer verstandige lieden, die het allemaal zelf hebben gedaan |
585 |
hoe't er staet: hoe het in werkelijkheid met die mensen gesteld is |
585-86 |
en [...] brachten: en of degenen die Java bereikten niet dachten dat ze (nog maar) bij de Kaap waren |
587-592: De uitweiding wordt afgesloten met een stevige zelfcorrectie: laat ik anderen niet de les lezen. Want hoe ben ik hier zelf van mijn papegaai tot op Java verzeild geraakt?
587 |
tot [...] toe: Kreet van verbazing, zowel van de mensen die vol bewondering over de ‘ontdekkers’ van Java spreken als van de dichter zelf, die zich verbaasd afvraagt hoe hij nu ineens op Java is gekomen. Die laatste gedachte werkt hij in de volgende regels uit. |
587-88 |
hoe [...] versint: wat vliegen menselijke gedachten snel als wind alle kanten uit, wat ben ik afgedwaald. Een geliefde gedachte van Huygens, die hij al uitvoerig had uitgewerkt en toegespitst op de dichtkunst in Oogentroost, r. 911-940. In ‘Aenden Leser’ voor dit gedicht kwam hij er opnieuw op terug, zie m.n. r. 49-80. |
589-590 |
Ick [...] leer-jaer: ik maak oude schoolkinderen van de wijze man etc.; m.a.w. ik stuur ze terug naar de schoolbanken (met mijn pedante lessen), maar ojee, zelf sta ik nog maar aan het begin van mijn studie. Ik zeg dat mensen hun succes vaak aan geluk te danken hebben, maar zelf heb ik nog geen controle over mijn pen. Ik vraag me af of Huygens met ‘wijze man’ enz. drie concrete ‘Hoonaerts’ in gedachten heeft (die hij immers nog steeds aanspreekt, r. 593), maar dat is moeilijk na te gaan. Traditioneel wordt deze regel overigens heel anders gelezen: ‘Ik speel de wijze man enz.’, m.a.w.: ik, oud schoolkind, doe alsof ik een wijze man, doctor en leraar ben.’ Het lijkt me on-huygensiaans omslachtig geformuleerd. |
591 |
Ick [...] tijds: ik trek een streng gezicht (als een leraar) voordat ik daar aan toe ben |
| |
| |
591-92 |
't is [...] Papegaeij: het is me wat, ik ‘stoof zoute sauzen bij een houten papegaai’, m.a.w. ‘zo zout heeft de lezer het nog nooit gegeten’. |
593-624: Ter compensatie van mijn verwarde betoog, vervolgt de dichter, nodig ik u uit mijn berg een eindje te beklimmen. Een blik vanuit de hoogte zal u uw vermoeidheid doen vergeten. Maar eerst moet de geschiedenis van de berg verteld. Hij is opgeworpen uit de slechte grond (‘rood zand’) die onder het vak met eiken zat. De eiken kwijnden weg, en Pieter Post, de architect van Hofwijck (dat overigens bedacht is, voegt de dichter eraan toe, door de onvergelijkelijke Jacob van Campen) gaf de enige verstandige raad: het vergif moest uit de grond. Zo gebeurde.
592 |
Buer-volck: nog altijd worden de Hoonaerts als eersten aangesproken, vgl. r. 493. |
|
voor [...] onlust: ter compensatie van de moeite die mijn irritante gepraat heeft opgeleverd |
|
weest te vreden: wees nog zo goed |
595 |
Ghij [...] voldaen: in het horizontale vlak (op de grond) hebt gij genoeg gezien |
596 |
ontmoeijen [...] oogh: van vermoeidheid bevrijden met behulp van uw oog (door wat u in de hoogte zult zien) |
597 |
Mijn: het mijne (‘míjn Berg-werck’, vgl. r. 594) |
|
roem: opschepperij |
|
een van beiden: D.w.z. wat u maar wilt, oordeelt u zelf. De toelichting volgt in de volgende regels. |
598 |
afkomst: herkomst |
599 |
Sijn' [...] best: niet zijn afkomst, maar zijn opkomst, kon ik beter zeggen (wel van mij afkomstig, maar niet af- maar opgekomen) |
|
ten [...] uijtgeseit: zo kort mogelijk gezegd |
600 |
'T en [...] Barmherticheid: het is geen luxe-berg, maar een die uit barmhertigheid is gemaakt. Niet de zonde van de luxuria ligt eraan ten grondslag, maar de deugd van de clementia. Tegelijk speelt Huygens met de begrippen ‘berg van weelde’ - zoveel als ‘tuin der lusten’, ook wel in erotische zin - en ‘berg van barmhartigheid’ - de in Zuid-Nederland gewone (maar zonder twijfel ook wel aan hem bekende) benaming van ‘bank van lening’, Frans mont-de-pitié. Zie wnt weelde, bet. 4, en berg (I), bet. 5. |
601 |
Erbarmt [...] verhael: hoor het verhaal genadig aan |
602-04 |
die [...] moord: (hen = de eiken), die met hun kwijnende aanblik (...) ‘moord’ riepen |
603 |
soo [...] noch: dat staan ze trouwens nog steeds. Spel met de ‘letterlijke’ betekenis van de uitdrukking: bomen, als alle levende wezens tot sterven gedoemd, staan per definitie met één been in het graf. |
604-06 |
van [...] stonden: over de dure bedriegerij waardoor ze, op hoop van voordeel, uit goede eikengrond in het zand waren gebracht, waar ze nu stierven waar ze |
| |
| |
|
bij stonden. Beeldspraak alsof de eiken het slachtoffer zijn geworden van een malafide transactie. |
607 |
soo [...] hell: dat naar ik meen de as is van de turf die in de hel gestookt wordt. Het ‘rode zand’ waar Huygens hier van spreekt is mogelijk vervuilde grond van een voormalige werkplaats, al of niet van elders aangevoerd; van nature komt (bruin)rood zand voor bij een hoge concentratie van granaatkorrels, zoals hier en daar te zien is in de Noordhollandse duinen (mededeling dr. Wim de Gans, Aardwetenschappen VU). Wat hier precies aan de hand was, valt niet na te gaan. |
608 |
Die [...] fell: de as die nog brandt als ze niet meer gloeit, en (ook dan nog) zo heet is als kolenvuur |
609 |
Soo [...] kolen: zo stonden alle bomen op hete kolen, net als ik (de bomen ‘letterlijk’ en ik ‘figuurlijk’: ik kon het niet aanzien, ik moest iets doen) |
610 |
bleêck: was te zien (spelling met accent ter onderscheid van het bijv. naamw. bleek) |
|
roosten: roosteren |
611 |
'Tfenijn [...] most: het vergif (schadelijke spul) hoorde er onder vandaan - het hoorde er niet / het hoorde niet alleen, het moest |
612 |
Wie [...] tegenstaen: wie kon daar iets tegenin brengen |
|
en Post: en Post zei het ook. |
613-15 |
Post [...] niettemin: Post, die, in het oprichten van bijna zoveel pilaren als eiken, de ‘rede’ (de door de rede geleide bouwkunst) veel meer roem heeft doen bereiken dan hem (alleen al) van Hofwijck komt, dat niettemin (ook) van hem is. De bouwmeester Pieter Post (1608-1669) wordt voorgesteld als een produktief architect en als kampioen van het bouwen volgens de - naar Huygens' inzicht - op de rede gebaseerde opvattingen van de Klassieken. |
616-17 |
Gevroevrouwt [...] geboren: ‘gevroedvrouwd’ door zijn pen, zodra het uit de geest, de rijk met rede begaafde geest van Van Campen was geboren. Het werkwoord ‘vroevrouwen’ is uiteraard een vorming van Huygens, die de creatie van Hofwijck voorstelt als een geboorte: Van Campen (de beroemde Jacob van Campen, 1595-1657) ‘baart’ het idee, Post neemt direct de zorg ervoor door het in bouwtekeningen vast te leggen. Uit brieven blijkt dat het inderdaad zo gegaan is, alleen strookt de hier gegeven voorstelling van zaken nauwelijks met die in r. 83-87, waar Huygens met nadruk zegt dat Hofwijck een idee van hemzelf was. Interessant is dat Huygens eerst schreef: ‘Gevroevrouwt door sijn Penn, ontfangen van sijn Sin’ - en dus de creatie van Hofwijck geheel aan Post toeschreef. De corrigerende aanvulling is uitgelopen op een lofspraak voor zijn geniale vriend Van Campen, die de lof voor Post in de schaduw stelt. Het is verleidelijk om deze toevoeging in verband te brengen met de tegenslag (en mogelijk ook tegenwerking) die Van Campen ondervond tijdens de bouw van zijn voornaamste creatie, het Amsterdamse stadhuis. Men zou dan kunnen lezen: Van Campen, die, wat men ook van hem mag zeggen, etc. Maar misschien |
| |
| |
|
speelden die conflicten nog niet in de tijd dat Huygens deze regels schreef (september-oktober 1651; vgl. Ottenheym 1995, i.h.b. p. 196-198). |
619-20 |
Van [...] afgelicht: de troebele gotische schellen te hebben afgelicht van de ogen van het ‘blinde’ Nederland, dat (in zijn blindheid voor de waarheid) mis-bouwde. Huygens' oordeel over de ‘gotiek’ - in zijn optiek alles vóór Van Campen, naar het schijnt - is ondubbelzinnig negatief: Zwaan wijst al op het grafschrift voor Van Campen, Ged. VI, p. 247, waarin gesproken wordt over het ‘Gotsche krulligh mall’, d.w.z. de dwaze krullen van de gotiek. Natuurlijk was de gotiek voor Huygens ook geassocieerd met het ‘roomse mis-verstand’ (vgl. r. 1578, 1583, 1596 en 2020), dat klinkt in ‘misbouwend’ zeker ook door. De eigen tijd was voor Huygens vóór alles een tijd van herstel van de oude, zuivere waarden, zowel in de godsdienst als in de rest van de cultuur. |
621 |
Sijn' [...] mé: zijn (Van Campens) rede zei het ook |
622 |
seidt'er bij: zei het erbij (ook). Wat volgt is geen directe rede, maar een levendige voorstelling van wat er gebeurde toen het besluit tot verwijderen van de gifgrond unaniem genomen was. |
|
flux: dadelijk kwamen |
623 |
niet min: niet minder. Dichterlijke overdrijving? De (afgeknot) kegelvormige heuvel had volgens de kaart (zie de schaalverdeling op de afbeeldingen links- en rechtsboven) een diameter van ca. 80 voet, d.w.z. ca. 24 meter. Bij een hoogte van zo te zien niet meer dan 4 meter levert dat een inhoud van nog geen 1000 kubieke meter op. De vraag is natuurlijk hoeveel kuub een paard en wagen kon vervoeren. |
|
dat geweld: die overlast |
624 |
Ontlasten [...] geld: bevrijdden, om mijn rust en mijn plezier te garanderen, en mijn kapitaal. De laatste woorden kunnen ook anders gelezen worden: ze bevrijdden mij in ruil voor mijn geld, m.a.w.: ‘- maar het kostte ook geld.’ |
625-669: Maar zo dreigde ik met een hoop onverkoopbare aarde te blijven zitten. Ik maakte van de nood een deugd en liet er deze ronde berg van maken. En om die te behouden liet ik er een muts van graszoden met bloemen op groeien. Daar ligt hij nu: aantrekkelijk groen van buiten, maar verraderlijk rood van binnen. Daarin lijkt hij hij op veel mensen, zegt de dichter, en hij knoopt er een speciale waarschuwing voor trouwlustige jongens (en meisjes) aan vast.
627 |
verra'en: in de problemen gebracht |
|
't en [...] was: als ik het niet de baas werd |
628 |
vraegden [...] Sand: hadden wel belangstelling voor zand (wilden wel zand kopen) |
629 |
roeijde: had ‘uitgeroeid’ |
630 |
des' hooghde: deze hoogte (zoals u nu ziet) |
631 |
Wild [...] zijn: op die plaats mocht hij niet ‘wild’ blijven liggen |
| |
| |
|
onder: onderaan, aan de voet |
632 |
Met dat: doordat |
633 |
Flux: weldra |
635 |
vong: ving |
636-38 |
Als [...] bloemekens: een muts met gras en bloemetjes, om net als bij iemand die slaapt dienst te doen, alsof de berg juist naar bed ging |
637-39 |
nu [...] weet: nu mag iedereen die het van mij niet weet, tien keer raden hoe het binnenste innerlijk van deze ‘Schoonschijn’ heet. Moltzer, aangehaald bij Eymael, heeft het raadsel opgevat als een cryptogram: het ‘innerlijk’ van het woord ‘schoonschijn’ is hoon - in de betekenis van ‘bedrog’. Het type woordspel ken ik verder niet van Huygens, maar het is niet uitgesloten. Intussen voel ik toch meer voor de opvatting van Eymael, die wat minder achter de regel zoekt. Huygens zegt dan: iedereen die het van mij niet gehoord heeft (die dus niet naar het zojuist vertelde verhaal geluisterd heeft) mag raden hoe het binnenste van deze schoon schijnende berg heet: men raadt het nooit. Maar iedereen die het verhaal wel gehoord heeft, weet het: het heet ‘rood zand’. Vgl. ook (Eymael wijst er al op) Westerbaens ‘Prosopopoeia’, r. 53. |
641 |
believen: bekoren |
643-44 |
ross [... schaemte: rood als een verrader of rood van schaamte. Een rossige haarkleur is vanouds geassocieerd met onbetrouwbaarheid (vgl. wnt ros IV, 1). |
644 |
een' [...] boot: een wrak scheepje (beeld van het menselijk leven) |
645-46 |
moeten [...] Bergh: vertonen zich, niet bergen, maar mensen als mijn berg. Eymael en Zwaan wijzen op het spel met de uitdrukking: ‘bergen en dalen ontmoeten elkaar niet, maar mensen wel’ (wnt berg (I), bet. 1b). Met de noot ‘occurrunt’ geeft Huygens aan dat hij juist niet bedoelt ‘ontmoeten elkaar’, maar ‘doen zich voor’. Hij wil zwakke mensen waarschuwen tegen bedriegers; als bedriegers elkaar ontmoeten, is er weinig gevaar. |
647 |
heet: moet heten, terecht heet |
647-48 |
van [...] zijn: terwijl ze een gedaante vertonen die ze van buiten meer engelen dan mensen doet zijn. Voor de ongewone zinsconstructie vgl. Zwaan. |
649 |
Groene-wambas-kalven: Eig. ‘kalveren in groen wambuis’, onervaren jonge kerels op het vrijerspad. Een wambuis behoorde tot de standaard-bovenkleding voor mannen (zie bijv. Der kinderen-Besier 1950, passim). De noot van Bilderdijk, dat ‘de kleeding der jonge lieden in die tijd veelal groen [was]’ (overgenomen door Eymael en Zwaan), lijkt ongefundeerd; een al dan niet virtuele wandeling door het Rijksmuseum levert daar geen enkele aanwijzing voor. Juister lijkt mij de noot van Zwaan bij een vergelijkbare uitdrukking in Oogentroost, r. 589-590: ‘het groene wambas: niet letterlijk op te vatten, maar als beeld voor de lustigheid, vrolijkheid, een beetje onbezonnenheid en dartelheid van de jeugd.’ Vgl. ook Ripa-Poot s.v. groen, waar overigens het in de 17e eeuw sterke betekeniselement ‘groen=wellustig, geil’ wordt verzwegen. Dat speelt op deze plaats zeker wel een rol. |
| |
| |
650 |
Die [...] halven: die uzelf beschouwt als geheel volleerd en nog niet de helft van het nodige weet |
651 |
De [...] vleidt: de ‘bergjes’ bij wie u in het gevlei wilt komen. Met de ‘bergjes’ zijn uiteraard de meisjes bedoeld, waarbij de ‘letterlijke’ betekenis van de metafoor natuurlijk ook een rol speelt. |
652 |
En [...] toe: en alles (wat jullie aan de meisjes zien) lacht jullie toe |
|
dewijl [...] teerst: terwijl jullie, volkomen argeloos |
653 |
Tot [...] vinden: vgl. de uitdrukking ‘botertje tot de boôm’ [=bodem]: ‘alles volmaakt’. Grasboter, gemaakt in het voorjaar uit de melk van het vee dat weer buiten loopt, geldt als de beste. |
654 |
sorgelick: gevaarlijk |
|
blinden: liefde maakt immers blind. |
655 |
Taerte: de binnenkant van de ‘taart’. De beeldspraak is zoals wel vaker nogal springerig. |
656 |
Aloë: een bitter smakend kruid |
657 |
werdt: wordt, verandert in |
658 |
verkroockt: verkreukeld, in wanorde |
659 |
sonder hulp: zonder dat er iets aan te doen is. Het huwelijk zoals gewoonlijk voorgesteld als een onverbreekbare band: wie eraan vast zit raakt nooit meer los. |
660 |
ick [...] heeters: ik ken geen hetere plek |
661 |
Doet [...] bescheid: (maar) doe ook uzelf recht (door zelf uw verdediging te voeren, vgl. r. 662-663) |
|
Moer [...] kind'ren: meisjes, echte kinderen van moeder Eva. Ze heten ‘echt’ omdat zij, als ‘stallichtjes (dwaallichtjes) voor de mannen’ (r. 662) aarden naar Eva, vanouds (op grond van Genesis 3:6) voorgesteld als verleidster van Adam. |
663 |
uijt te slaen: te spreken |
663-64 |
het [...] Land: de grond die jullie bij ons mannen gemakkelijk als goed land zouden beschouwen is soms ook niet meer dan een laagje bedekking van ‘rood zand’ |
665 |
korst: vgl. r. 655; hier: buitenkant, vertoning. |
|
strijcken: strijkages, complimenten maken |
666 |
Van [...] beswijcken: bezweringen uit de (petrarkistische) trukendoos van de vrijers |
667 |
Berght: verbergt |
|
lett, veeltijds: let wel: niet áltijd (vgl. ook r. 655: ‘menighmael’) |
|
soo [...] aerd: zo'n ‘wonderlijke’, d.w.z. onaangenaam verrassende, binnenkant (innerlijk, karakter; ook de gedachte aan ‘aarde’ kan nog een rol spelen) |
668 |
Dat [...] gepaert: dat het beter zou zijn dat jullie het vóór dan na een huwelijk te weten zouden komen (in het eerste geval is het nog niet te laat) |
| |
| |
670-732: Terug naar de geschiedenis van de berg. Toen die af was, moest er iets op staan, als een kwastje op een muts. Niet voor het nut, maar voor het mooi, zoals zoveel dingen in de natuur. En zo stond er op zeker moment een ‘speld’ of een ‘naald’ op de berg, eigenlijk een folly, een ‘ijdelheid’. Iedereen had commentaar, maar de dommen raakten eraan gewend en de wijzen herinnerden zich dat Rome in de oudheid met zulke bouwsels gesierd was, en dat men daar ook in deze eeuw kosten noch moeiten heeft gespaard om zulke dingen weer overeind te zetten, hoe nutteloos ze ook zijn.
669 |
Dus: zo |
|
Heer [...] Roodenberg: spel met de plantnaam ‘juffertje in 't groen’: hij is ‘heer in het groen’ (zoals hij ook ‘Heer in het Monnikenland’ was), en wel in het groene gras van de Rode berg. |
670 |
Dat [...] herden: dat was een te verheven titel om zomaar zonder meer te dragen. Huygens wil zeggen: toen ik zo'n deftig heerschap was geworden moest dat ook naar buiten toe blijken. Adel was immers iets wat men niet alleen had, maar ook ostentatief uitdroeg, in kleding en gedrag. Enige ironie is hier natuurlijk niet afwezig. |
671 |
Daer [...] op: er moest iets aanzienlijks op (nl. op de berg, niet op de titel). |
672 |
met [...] dit: met het ‘wat is dit?’ van kijkers |
673 |
wiss en wel: heel goed |
673-74 |
'k vermoeijde [...] vragen: ik maakte alles en iedereen moe van het vragen (omdat ze telkens weer vroegen) |
675 |
Wat [...] op: wat brengt de zee (nu weer). Bij een exotisch bouwsel als Huygens' ‘naald’ een begrijpelijke vraag. |
|
werden: worden |
676 |
voldaen: beantwoord |
|
Nietmet all: niets, niemendal |
677-78 |
Maer [...] recken: maar (niet met een gewoon ‘niets’, maar) met een ‘niets’ dat ook antwoord zou kunnen zijn als iemands neuswijsheid zo ver zou gaan dat hij vroeg |
679 |
Wat [...] hoofd: wat het te betekenen heeft dat de mens op de beste plek van zijn hoofd een neus heeft. Het is goed mogelijk dat Huygens dit voorbeeld van ‘neuswijsheid’ (betweterigheid die zich voordoet als kritische zin) ergens vandaan heeft. Hoe dan ook, hij haalt het aan als (eerste) voorbeeld van een vraag die men niet hoort te stellen: de natuur, schepping van God, zit vol dingen die ‘niets’ betekenen, maar er desondanks wel moeten zijn, omdat God ze gemaakt heeft (r. 687). |
682 |
als [...] nam: als men (die neuswijze vragers) nog meer in details wilden afdalen |
684 |
't en [...] bescheid: dan is ‘niets’ maar een half antwoord |
685 |
dat [...] gepresen: dat geprezen behoort te worden |
686 |
noodigh: noodzakelijk |
688 |
Dat noodigh: dat noodzakelijke |
689 |
Gods Hand-meid: de natuur (= r. 690 ‘Nature’), Gods dienstmaagd; de natuur gezien als a.h.w. de uitvoerster van Gods plannen, een wijdverbreide gedachte. |
| |
| |
|
Zwaan verwijst al naar Veenstra's Ethiek en moraal bij P.C. Hooft, p. 158 noot 126, en plaatsen in Vondels Bespiegelingen van Godt en Godtsdienst. |
|
Goed: hier: het nuttige, datgene wat ergens goed voor is. |
690 |
past [...] op: zorgt daarvoor |
|
als [...] namen: geen vaste uitdrukking; de betekenis zal zijn ‘wij zijn ervan doordrongen’. Maar waarom Huygens dat hier met zoveel nadruk zegt is onduidelijk; het lijkt zelfs enigszins in strijd met r. 684 en daarvoor. |
691 |
voeghlick: gepast (woordspel met ‘voeght’). Extravagante decoraties zijn voor Huygens uiteraard geheel buiten de orde, alles dient binnen de perken van de ‘rede’ te blijven. |
692 |
hoe [...] gevall: hoe het ook is, kunstmatig (gemaakt) of toevallig (ontstaan). |
693 |
Bij [...] doopen: door kunst of toeval, al naar gelang iemand het noemen wil. Huygens buigt de uitdrukking om in de richting van een bescheidenheidsformule: dat de versiering van de berg inderdaad ook sierlijk is, mag men aan zijn kunst, maar ook aan het toeval toeschrijven. |
695 |
tuijtighs: vrolijks, grilligs (vgl. wnt tuit II, 2a: haarlok, krul) |
|
wat aensiens: iets dat het bekijken waard was |
696 |
ijet [...] beschutt: voldoende als bedekking van het hoofd |
697 |
pluijsken: kwastje |
697-98 |
bij [...] sien: die gezien mocht worden naast mutsen die gezien mogen worden (naast deftige mutsen) |
698 |
Soo [...] klutsen: zo kwam het dat ik aan het prutsen ging, iets ging maken. Op papier, naar we mogen aannemen. |
699 |
Aen [...] wederdeêl: (dat ik) staander aan staander (ging) verbinden, en de ene plank aan de andere |
700 |
Die [...] steel: (staanders en planken) die ik allemaal bevestigde aan een onzichtbare verticale paal in het midden (Zwaan) |
701 |
rugge-been: wervelkolom |
703 |
scheen geplant: leek in de grond te staan |
704 |
Maer [...] sand: m.a.w.: dat leek alleen maar zo. De constructie rustte niet op het zand van de berg, maar was in zijn geheel opgehangen aan die ene paal, die (naar alle waarschijnlijkheid) door de berg heen in de aarde stak. Op die manier was het bouwsel niet ‘op zand gebouwd’ (vgl. de volgende regels) |
705-06 |
Daer [...] gelesen: daar moest ik (immers) rekening mee houden (ik had me niet kunnen permitteren daar niet aan te denken), want anders had men mij nagewezen (veroordeeld) als iemand die nooit de Griekse Heilige Schrift (het Nieuwe Testament) had gelezen. Daar staat immers (Huygens verwijst zelf naar Mattheüs 7:26-27) dat een dwaze zijn huis op zand bouwt. Dat doet Huygens dus niet. |
707 |
Doe [...] besleur: toen het uit de omhulling van de toestanden met steigers enzovoort kwam. Het woord ‘koker’ wijst al vooruit naar ‘speld’ en ‘naald’ in de volgende regels. |
| |
| |
708 |
Spell: speld. Huygens sprak zelf van een ‘pyramide’ (Ged. IV, p. 265), en destijds niet ongewone aanduiding voor zo'n zuil (obelisk), vgl. wnt piramide bet. 2. |
|
sulck'en leur: zoiets onnozels |
709 |
als [...] spell: als een naald of als een speld (zo venijnig). Het object sprong niet alleen in het oog, het ‘stak’, d.w.z. er werd ook aanstoot aan genomen. |
710 |
daermen't sagh: overal waar men het ding zag |
710-11 |
daer [...] was: overal waar leugen of waarheid het heen droeg, erover sprak zoals het was of zoals het niet was (chiasme). Iedereen neemt aanstoot aan het ding: de mensen die het zien en zij die er over horen spreken, waarheid of verzinsels (leugens). |
712 |
Wat raed: wat viel eraan te doen |
712-13 |
voll [...] keffers: vol geblaf van brutale keffertjes. Met ‘onbevoegde’ critici heeft Huygens geen geduld (al verantwoordt hij zich in het vervolg ook tegenover hen). |
713 |
die [...] verdouwen: wie daar niet tegen kan |
714 |
Sand-zee: woestijn. Ik geloof niet dat er nog een speciaal effect beoogd is met het noemen van de ‘zandzee’ in verband met de hier besproken ‘zandberg’. Evenmin lijkt Huygens te verwijzen naar het toch overduidelijk Egyptische karakter van zijn monument. Pas in r. 766 zou men daar, met veel goede wil, een verwijzing naar kunnen zien. |
715 |
werden: worden |
716 |
sulcke li'en: nl. de ‘stoute keffers’ uit r. 713. |
717 |
Soo [...] gunst: zo veranderde de kritiek op mij in waardering |
|
soo [...] sotten: zo werden de zotten vanzelf tam (ik hoefde er niets voor te doen) |
718 |
Schots: buitenissig |
719 |
gedooghlicks: dragelijks (in de zin van ‘normaal’, weinig opvallend) |
720 |
De [...] gewoont: de simpelsten (deden dat) door gewenning |
720-21 |
door [...] geheugheniss: door het spreken van hun geheugen |
722-23 |
noch [...] mis-staen: noch het oude Rome misstonden, noch het nieuwe (tegenwoordige) |
723-24 |
en wat [...] Zee: Volgens sommige oude bronnen hebben de Romeinen, te beginnen met Augustus, 40 à 50 obelisken van Egypte naar Rome gebracht (Batta 1986, p. 19). |
725 |
derft verteeren: durft uit te geven |
726 |
Om [...] leeren: d.w.z. om zulke wonderbaarlijke kolossen opnieuw te verslepen en weer rechtop te zetten. Huygens zinspeelt in deze regels vooral op de spectaculaire (en uiterst kostbare) verplaatsing van de obelisk van het Campo Nero naar het St. Pietersplein in 1586. Daarvan is een gedetailleerd verslag gemaakt door de architect-aannemer van het karwei, Fontana. Deze berekende het gewicht van het gevaarte op 963.537 35/48 pond (ca. 327 ton, vgl. hieronder, r. 727). De werkzaamheden (optillen van de oude standplaats, verplaatsen en |
| |
| |
|
weer oprichten) strekten zich (anders dan Zwaan suggereert) uit over een kleine vijf maanden (van 30 april tot 27 september). Zie Batta 1986, p. 23-50. Onder Sixtus V (paus van 1585-1590) zouden nog drie van dit soort operaties volgen. |
727 |
Vijf [...] mael: In de marge in AU schreef Huygens het sommetje uit: 5000×200=1000000. |
728 |
hangen [...] Schael: in de takels in evenwicht hangen (Zwaan) |
729 |
op [...] lijf: Vgl. ‘op zijn voeten’ (maar de naald staat ‘op zichzelf’) |
730 |
En all om: en dat alles vanwege |
|
als: zoals |
731 |
statigh': indrukwekkende |
731-32 |
of [...] gedachteniss: of, als het wat beter is dan alleen maar een indrukwekkende ijdelheid, vanwege een ijdelheid die strekt tot de (vergankelijke, maar toch) gedachtenis van de stichter. Huygens hechtte (het blijkt al uit het begin van Hofwijck, maar ook hier weer heel sterk) grote waarde aan ‘voortleven’. Als de oprichting van de naald ertoe leidt dat men aan de stichter blijft denken, al is het maar voor beperkte tijd, geeft dat al zin aan de onderneming - die niettemin een ijdelheid blijft! Een typisch voorbeeld van zijn ambivalente houding ten opzichte van materiële zaken. Overigens hadden de operaties in Rome wel iets meer ‘zin’ dan Huygens hier suggereert, zoals de plaatsing van het kruis op de top van de obelisk, en de in opdracht van de paus aangebrachte inscripties ook duidelijk aangeven: ‘Christus vincit, Christus regnat, Christus imperat [...].’ Vgl. Batta a.w., p. 49-50: ‘Das Kreuz, das goldene Kreuz auf dem Spitze des alten Wüstenmenhir, hatte gesiegt. Erst jetzt waren die bösen Geister gebannt [...].’ |
733-792: Op zo'n manier meende ik een gedenkteken voor mijzelf na te laten. Maar een stem uit de hemel sprak anders: een verschrikkelijk onweer versplinterde het bouwsel in één nacht. Alleen het monogram met de voorletters van Susanne en mij bleef ongeschonden. Ik vatte het ongeluk op als een waarschuwing en bouwde niet opnieuw zo hoog. Zo trok ik een les uit mijn ervaring.
734-36 |
na [...] docht: gelet op de snelheid van de tijd en de snelheid waarmee míjn jaren naar de eindstreep zíjn gesneld, dacht ik... Vgl. de proloog. Huygens, vermoedelijk net 55 toen hij dit schreef, zegt niet dat hij spoedig zal sterven, maar weet wel dat hij zijn leven niet meer vóór zich heeft. |
736 |
kost: zou (...) kunnen |
737 |
of: als |
739 |
dat [...] schand: dat beschouwde ik niet als schande |
740 |
het [...] land: alles dat door water of land gevoed wordt, alle levende schepselen |
741 |
lappen: eten, innemen |
742 |
aes: voedsel (zonder ongunstige bijbetekenis) |
743 |
Heidelbergs [...] vat: Het reusachtige wijnvat in de kelder van het slot van Heidelberg, nog altijd een bezienswaardigheid. Huygens bewonderde het tij- |
| |
| |
|
dens zijn bezoek in de lente van 1620 (Worp 1894, p. 79). Overigens stond het in de tijd dat hij dit schreef leeg, het was tijdens de Dertigjarige Oorlog vernield. In 1664 zou een nieuw vat gebouwd worden, dat eveneens maar kort functioneerde (en het vat dat er nu staat is van 1751). Vgl. Zedler, Bd 12 (Heidelberg). |
745 |
en [...] hooren: vgl. de uitdrukking ‘buiten de waard rekenen’. |
746 |
stonden 't toe: stemden ermee in |
746-47 |
't quam [...] quam: Lett.: ‘het verraste mij wat uit de hemel kwam.’ Huygens vond zijn redenering vanzelfsprekend, en hij keek er niet van op dat mensen het met hem eens waren, maar de hemel liet een heel ander geluid horen. |
748 |
staet af: Letterlijk, het tegenovergestelde van ‘sta op’. |
749-50 |
als [...] slinden: zoals het dreigen en het geweld van de winden samengaan, hun geluid en de verwoestingen die ze aanrichten. M.a.w.: de stem die ik hoorde wás de storm; als God spreekt, gebeurt op dat moment wat Hij zegt. Vgl. ook de noot bij r. 184-86. |
751 |
schicken: besluit |
|
eer: eerder |
752 |
Ick [...] menschen: Een verontschuldiging voor de antropomorfe voorstelling van God, Wiens wezen niet in woorden is te benaderen. |
753-54 |
met [...] off: met rukwinden, ontzagwekkender dan wanneer |
755 |
met [...] vier: d.w.z. met zo'n onophoudelijke reeks bliksems |
756 |
papier: Beeld voor broosheid en vergankelijkheid, vgl. bijv. r. 27. |
757 |
aenstekelick: brandbaar |
757-58 |
wat [...] kind: Onduidelijk: hoewel de wetenschappelijke opvattingen over onweer uiteraard uiteenliepen, schijnt men er toch algemeen vanuit te zijn gegaan dat bliksem en donder gelijktijdig ontstonden (Heninger 1960, p. 72-87). Misschien bedoelt Huygens met ‘donder’ het onweer zelf, waar bliksem (en donder) de gevolgen van zijn. |
759 |
Bergh: Hier in de bet. ‘berging’: schuur, hooiberg (wnt Berg (III). |
|
doe [...] gingh: toen het ‘bergen’ gold |
760 |
niet onredelick: ‘Immers,’ suggereert Huygens, ‘ik had ook een berg.’ Via het homoniem komt hij weer op zijn eigen ‘berg’. |
761 |
Mijn' [...] deel: Een soort zelfcorrectie: ‘Wat er gebeurde was dat (niet ik, noch mijn berg, maar) mijn naald mijn deel kreeg.’ |
762 |
Dat [...] voor: dat is het voordeel van aarde |
763 |
Gods [...] vier: Gods laatste vuur. Vgl. 2 Petrus 13: ‘[...] den dag Gods, in welken de hemelen door vuur ontstoken zijnde, zullen vergaan, en de elementen brandende zullen versmelten.’ |
763-64 |
daer [...] glas: in de toestand waarin het was, waarlijk tot niets, schijnbaar tot glas. Huygens spreekt over de laatste dingen in uiterst verwarrende paradoxen: iets dat ‘waarlijk niets’ is, lijkt desondanks nog op iets, zij het op iets onzichtbaars. Het is hem minder begonnen om een ‘beeld’ dan om een idee van de eindtijd, waarbij alle menselijke voorstellingsvermogen tekort schiet. Vgl. weer Michels 1941, p. 24-28, over de ‘intellectieve verbeelding’. |
| |
| |
765 |
sprong [...] wilde: maakte een sprong als ongebonden lammeren doen. Zie ook r. 777: het lijkt alsof de naald uit zijn bevestigingspunt werd geslingerd. |
766-67 |
Als [...] sprong: zoals de heuvel stond te springen toen Farao Gods leger volgen wilde. Huygens verwijst naar Psalm 114:4, de beeldspraak gaat terug op de hele psalm: ‘toen Israël uit Egypte toog [...]; de bergen sprongen als rammen, de heuvelen als lammeren.’ Vgl. de aantekening bij r. 714: het is mogelijk, maar m.i. onwaarschijnlijk, dat Huygens deze vergelijking hier gebruikt omdat het om een ‘Egyptisch’ monument ging. Eerder lijkt hij er het uitzonderlijke karakter van het noodweer mee te willen benadrukken. |
767 |
Mast: Aanduiding voor de verborgen paal in het midden van de naald. |
|
ried: rietstengel (spreekwoordelijk voor kwetsbaarheid) |
768 |
daer [...] siet: Onduidelijk. Er staat: ‘op een plaats waar degene die het ziet het wel moet geloven (met de bijgedachte ‘maar waar men het nooit zou verwachten’). Dat suggereert dat de mast onder het natuurgeweld op een onwaarschijnlijke plaats was geknapt, misschien helemaal aan de grond, waar hij toch het dikste was. De formulering (‘die het ziet’) suggereert verder dat de breuk nog te zien zou zijn, maar waar dan? |
769 |
En [...] gelooven: en op een plaats waar degene die het niet ziet, het niet zou willen geloven |
770-71 |
Uijt [...] grond: Bedoeld zal zijn: de naald schoot uit het gat waar hij in stak, het gevolg was dat hij ondersteboven langs de berg naar beneden kwam te hangen. |
771 |
de Naem-knoop: een monogram op de top van de naald, bestaande uit de vervlochten letters S en C. Het in de autograaf getekende monogram (zie afb. 19) is niet te herkennen op de afbeelding van de naald op de plaat, linksboven. Het lijkt enigszins op het monogram op de door Huygens getekende titelpagina van Dagh-werck, ed. Zwaan p. 63. ‘Monogrammen kwamen traditioneel in de tuinarchitectuur voor als onderdeel van een in buxus of palm aangeplante parterre en droegen [...] een sterk propagandistisch karakter’ (De Jong 1993, p. 88, met lit. opg.) In het sobere Hofwijck ontbraken buxusparterres, maar het monogram kreeg een plaats, demonstratie van Huygens' blijvende verbondenheid met Susanne.
Afb. 19: het monogram S-C, door Huygens getekend in de marge van de autograaf naast r. 771.
|
773 |
Maer [...] onverdeelt: maar beide namen waren nog verbonden (het monogram was nog heel) |
| |
| |
|
gelijck [...] blijven: zoals ze moeten blijven. Hier zijn niet meer de namen bedoeld, maar de personen; nadere verduidelijking in de volgende regel. |
775 |
In't storten: tijdens het vallen |
|
ijemand daer ontrent: iemand die daar in de buurt was. Huygens geeft het verhaal een burlesk-legendarische draai, inclusief de traditioneel onverifieerbare ‘iemand’ als getuige; vgl. ook de interjectie in r. 778: ‘als men het geloven wil’). |
776-77 |
bekent [...] noch: bekend gemaakt dat zij, gevallen, nog sprak |
778 |
dus: zo |
779-82 |
Hier [...] verdragen: Van deze regels is ook een eerder ‘kladje’ bewaard, geschreven op 2 september 1651 (Ged. IV, p. 265; zie hier Apparaat Bijlage A). Zoals ik elders ook al aangeef (Inleiding apparaat, par. 2.1.1) zal dat op niet de dag van het noodweer zelf of kort daarna geschreven zijn. |
782 |
stijfte: Verschrijving van de kopiist; stijfste = sterkste (de bomen). |
783 |
af: van |
|
van [...] topp: van het zeil zo hoog in top te voeren (beeld voor overmoed) |
784 |
De [...] op: overal waar ‘hoogmoed’ heerst (niet: ‘trots’, maar ‘overmoed’: superbia, hybris), volgt ondergang. Achteraf geeft Huygens dus toe, ondanks alles wat hij ter verdediging van dat soort projecten heeft aangevoerd (en blijft aanvoeren!), dat zijn naald, met de claim op ‘nagedachtenis’, een vorm van (strafbare) hoogmoed was. |
785 |
of [...] tergden: en ook al drongen vrienden bij mij aan |
786 |
vergden: verlangden |
788 |
Die [...] geplantt: D.w.z. die niet zo'n naald op die berg wilde dulden. |
789 |
Ick kroôp: in de tegenslag nam ik vaart terug. In AU schreef Huygens eerst ‘doock’ i.p.v. ‘kroop’: ‘Ik maakte mijzelf klein.’ Maar dat sloot minder goed aan bij het vervolg. |
790 |
koos [...] zeil: koos het kleine in plaats van het grote zeil |
792 |
Scha-baet [...] na: (geen schade, maar) profijt uit schade, dat wil zeggen: verlies voorop maar wijsheid toe. |
793-832: Een toren, half zo hoog maar veel dikker, bouwde ik ervoor in de plaats. Die geeft mij groter nut en meer vermaak dan het eerste bouwwerk deed. Wie met mij naar boven klimt, ziet meteen wat ik bedoel: vanaf deze toren heb ik vrij uitzicht tot in de wijde omtrek van Hofwijck. Zo bezit ik het mooiste deel van Holland, en dat zonder er verantwoordelijkheid voor te hoeven dragen.
793 |
Daer [...] delen: een staaltje van die zo verkregen wijsheid staat op de plaats van de eerste planken (van het eerste houten bouwsel) |
794 |
soo: zoals |
|
't scheel: het verschil |
795 |
min eng: minder smal |
| |
| |
796 |
Matroos: een zeeman |
|
doorgeschoten steng: een steng die men heeft laten zakken. Een steng kan worden gebruikt om een mast te verlengen, het weer laten zakken van zo'n steng heet ‘schieten’ of ‘doorschieten’ (wnt steng bet. 4). |
797 |
Een [...] oordeel: D.w.z.: en behalve de zeeman zal iedereen er wel weer zijn eigen naam aan geven, al naar gelang wat hij er zelf in ziet. Huygens legt zich daar niet alleen bij neer, hij verbindt er zelfs een soort prijsvraag aan: r. 798-800. |
798 |
Des [...] voordeel: met de vondst van de wijste naamgever zal ik mijn voordeel doen (die zal ik overnemen) |
799 |
Peter: doopvader |
800 |
Die [...] vindt: (hij) die de vrolijkste en tegelijk meest passende naam vindt (‘toenaam’ bet. eig. familienaam, maar dat zal hier niet bedoeld zijn). Westerbaen deed een gooi, vgl. zijn ‘Kijckers antwoord’ in het voorwerk. |
801 |
vrucht en vreughd: Graag door Huygens gebruikte vertaling van Horatius' utile dulci. |
|
witt: doel |
|
schick: van plan ben |
802 |
tastelick: tastbaar |
|
gaet op: loop maar omhoog |
805 |
maer pas: niet meer dan |
|
weerzijds de scheijing: aan weerszijden van de Landscheiding (de zo geheten dijk tussen Delfland en Rijnland). Of de Scheidingswetering, die de weiden in de lengterichting doorsnijdt. Veel maakt het niet uit. |
808 |
Den [...] gesichts: de hoek met het mooiste uitzicht. Bedoeld is, blijkens r. 819-820, de kant van Delfland en het Westland. Vgl. intussen r. 2801-2804, waar Huygens verklaart niet te weten welke kant hij het liefst op kijkt. |
809 |
't gingh [...] toe: het was met Hofwijck |
810 |
Mijn [...] Parijs: Parijs, dat ik nooit gezien heb. Huygens kwam pas in 1661 voor het eerst in die stad (maar bleef er toen wel vier jaar). |
|
een [...] Reden: een nar met verstand. Het aangehaalde bonmot, een variant van ‘door de bomen het bos niet zien’, is mogelijk te vinden in een anecdotenverzameling zoals van Aernout Overbeke of Johan de Brune de Jonge; ik heb er niet gericht naar gezocht. Het lijkt hier trouwens wat vergezocht: de ‘gek’ wilde Parijs zien maar kon dat niet vanwege de vele huizen; Huygens wilde de omgeving van Hofwijck bekijken en kon dat niet vanwege de bomen. |
812 |
Huijsen [...] hoop: opeengepakte huizen |
813 |
ontblinden: Vgl. r. 173. |
814 |
toppen: boomtoppen |
815 |
trappen: treden |
816 |
Ontbinden [...] gesicht: geven mijn ogen de vrijheid |
817 |
over-topp [...] self: steek boven mezelf (d.w.z. Hofwijck) uit |
| |
| |
820 |
ben [...] baes: ‘beheers’ ik (omdat ik erboven sta) |
821 |
Dat [...] oversien: dat noem ik overzicht/controle. Huygens speelt met de dubbele betekenis van ‘overzien’ om in het vervolg zijn positie te vergelijken met die van de regeerders van het gewest, die het ook ‘overzien’. |
822 |
Die [...] besaten: Uitbreidende bepaling bij r. 821, chiastisch geplaatst. |
823-24 |
sij [...] sitt: zij konden hun bezit (Holland) alleen maar bekijken/controleren, niet meer dan wat er gebeurt op de plaats waar ik zit. M.a.w.: meer dan toezicht houden konden ze niet, en dat kan ik hier ook. |
825 |
Noch [...] meer: ik ben het zelfs wat meer (nl. baas) |
830 |
Sij [...] saken: zij worstelen onderling in uitzichtloze procedures (?) en in zaken van belang. Niet geheel duidelijk; vgl. al Eymael, Huygens-studiën p. 153. |
831 |
als [...] lucht: Bedoeld zal zijn de ether, die (in het ptolemaeïsche wereldbeeld) het heelal vult vanaf de maansfeer naar boven toe (vgl. Verkuyl 1978, p. 309). |
832 |
Daer [...] gerucht: In het ‘ondermaanse’ is alles altijd in rep en roer, vanaf de sfeer van de maan heerst orde en rust. Omdat Huygens op Hofwijck niet bij staatszaken betrokken is, kijkt hij ernaar met volmaakte distantie. |
833-876: Tot zover het vermaak; het nut dat deze toren mij geeft is mij nog meer waard. Want zelf ongezien, zie ik hiervandaan de hele wereld, zoals de wijzen doen. En er is meer. De trappen, die ons hier omhoogvoeren, herinneren ons aan het leven: wie een positie wil bereiken moet er zijn best voor doen. Gelukkig hij die, zoals hier gebeurt, langzaam opklimt en niet al te hoog stijgt.
833 |
Dus: zo |
834 |
't ongevall: Vgl. r. 765-782. |
837 |
Voorsichticheid: wijsheid (prudentia, een van de zgn. ‘kardinale deugden’). Hier, woordspelend, ook ‘letterlijk’ opgevat: ‘vooruitziendheid’. |
|
haer huijden: heden voor haar |
839 |
der [...] lot: eigen aan de wijzen |
841 |
Dien [...] sagh: Vgl. 1 Johannes 4:12: ‘Niemand heeft ooit God aanschouwd.’ |
842 |
Soo [...] stonden: Huygens verwijst in de autograaf naar Psalm 90:4: ‘Want duizend jaren zijn in uwe oogen als de dag van gisteren, als hij voorbijgegaan is, en als eene nachtwaak.’ Het is niet helemaal hetzelfde als wat hij hier zelf zegt, maar bevestigt toch de gedachte dat voor God geen tijd bestaat; vgl. de volgende regel en de aantek. bij r. 184-186. |
843 |
En [...] geschiet: en die, wat gebeuren zal, ziet alsof het (al) was gebeurd. |
844 |
Bij [...] niet: ik zet 's mensen vérziendheid niet op één lijn daarmee |
845 |
last: opdracht |
|
naer [...] trachten: na te streven. Huygens verwijst naar Mattheüs 5:48: ‘Weest dan gijlieden volmaakt, gelijk uw Vader die in de hemelen is, volmaakt is.’ |
846 |
die [...] betracht: en wie zich meer op deze volmaaktheid richt |
847 |
versuijmt: verwaarloost |
| |
| |
848 |
die [...] kan: Kennelijk gaat Huygens ervan uit dat zijn figuur achter de borstwering op de torentrans van veraf niet te zien is. Dat hij op die manier een denkbeeld zegt te bieden van Gods volmaaktheid is (ondanks r. 844) een wat gewaagde gedachte waarvoor hij zich in het vervolg (r. 849) wel enigszins excuseert, maar die hij toch niet terugneemt (wat volgt noemt hij ‘nog meer wijsheid’, r. 851). |
850 |
Uijt [...] bouw: uit een onaanzienlijk bouwsel, een bouwwerk dat (zoals ik zelf heb benadrukt) niet gezien wordt (omdat het veel lager is dan de oorspronkelijke naald) |
854 |
hoe [...] gekommen: hoe is het zo gekomen (dat wij zo hoog staan) |
855 |
door geschroeft: doorheen gedraaid. Het binnenste van de toren bestond uit ‘tweemaal tien’ treden; vgl. r. 815 en Westerbaens ‘Prosopopoeia’, r. 57-58. Het woord ‘schroeven’ dat Huygens hier gebruikt doet eerder denken aan een wenteltrap, mogelijk met een rustpunt halverwege (hoewel ‘tweemaal tien’ ook een ‘betekenisloze’ perifrase van ‘twintig’ kan zijn, vgl. de aantek. bij r. 2106). |
856 |
engd': een nauwe ruimte |
|
gesteên: kreunen |
857 |
Dat [...] in: dat zit aan klimmen vast |
858 |
meent te: wil |
859 |
Aen [...] eigentlick: Moeilijk te vertalen. Huygens gaat over naar de moraal, de toepassing: ‘Eigenlijk spreek ik over het bereiken van een hoge positie in de maatschappij, m.a.w. over “aanzien” en niet over “uitzicht”.’ Het beeld van het beklimmen van een toren laat hij intussen niet los. |
|
Den [...] niet: de luiaard gebeurt het niet (dat hij het aanzien bereikt) |
860 |
den [...] kruijs: met de armen over elkaar |
|
staet [...] siet: omhoog staat te kijken |
861 |
staet [...] toe: hoort wat zweten bij |
|
woelen: handelen |
862 |
En [...] geweld: en bij willen (hoort) inspanning |
|
daer bij: bij dat alles |
863 |
niet [...] gaen: alleen maar lopen (en niet vliegen) |
|
quaed: gevaarlijk |
865 |
sijn [...] vertrouwen: datgene wat hij als mens heeft om op te vertrouwen. De schipper weet dat het mis is als hij opeens vliegt. |
866 |
Marsch: soort platform onder de top van de mast, van waaruit de zeilen konden worden bediend |
867 |
dat's recht: zo hoort het ook |
868 |
die [...] verrecht: die zijn zaken ‘trapsgewijs’, geleidelijk, tot stand brengt |
869 |
soete: aangename (verduidelijkt in het vervolg: ‘met niet al te hoge stappen’) |
870 |
all [...] marsch: D.w.z. een eind onder de top van de mast, niet helemaal tot de vlaggestok bovenin (r. 871). |
|
sijn [...] reden: op verstandige wijze zijn stijgen |
| |
| |
872 |
sijn [...] besteedt: D.w.z.: het profijt kan trekken uit de moeite die hij gedaan heeft om zo hoog te komen. Sommige mensen bereiken wel een hoge positie, maar zijn vervolgens alleen maar bang om die te verliezen, klampen zich aan de macht vast en doen er niets nuttigs mee. |
873 |
veil: veilig |
|
konden [...] bezeffen: als wij dat werkelijk tot ons door konden laten dringen |
874-75 |
Wij [...] Steng: dan zouden wij dat veilige ‘halverwege’ nog veel liever raken als de papegaai op de punt van de staak (vgl. r. 529-593). M.a.w.: dan zouden wij onze ambities niet zo hoog meer stellen (maar we doen het toch, want we laten het gevaar niet werkelijk tot ons doordringen). |
876 |
Van die: van degenen die |
877-884: Afsluiting van de rondleiding door het bos.
877 |
uijt gesuft: Lett. ‘uitgepeinsd’: onze gedachten over het bos zijn uitgeput, we hebben er niets meer over te zeggen. |
878-79 |
daer [...] gefoolt: er is hard een dokter nodig voor úw oog (als lezer) en voor míjn hand (als schrijver), zozeer zijn zij beide op de proef gesteld |
883 |
Naer mij: na mij |
884 |
gehoort [...] verstaen: De uitvoerigheid van het verhaal garandeert volgens de dichter aandacht en begrip. Bij alle ironie lijkt Huygens toch wel degelijk te hechten aan dit papieren ‘monument’ voor zijn verloren (gedenk)naald. |
885-932: Het gezelschap verlaat het bos en loopt de Heerweg op. Alvorens zijn gasten de tuin binnen te noden staat Huygens stil bij de witte abelen die hij aan weerszijden van de weg heeft laten planten. Ze geven Hofwijck beschutting tegen stormen uit Noord en Zuid, en zetten de weg, toch al de mooiste van het land, een ongekende schoonheid bij. Als de andere bewoners mijn voorbeeld zouden volgen, zegt Huygens, zou een toerist in Nederland nooit verder hoeven te gaan dan hier.
885 |
En [...] Leiden: nu zijn we aan Huis ten Deijl: wie wil er mee naar Leiden? Bij het Huijs ten Deijl, ongeveer halverwege de weg Den Haag-Leiden, was een pleisterplaats. Als Huygens de Heerweg, halverwege zijn bezit, met die plaats vergelijkt, denkt hij meteen aan de kreet die daar vaak uit de mond van (huur)koetsiers geklonken zal hebben. |
888 |
't Neerhof: Eig. de bijgebouwen en stukken land tegen een kasteel aan. |
889 |
Is't [...] gestoft: is dit buitensporige opschepperij (nl. het gebruik van woorden als ‘groot hof’ en ‘kasteel’). De vraag wordt (impliciet) bevestigend beantwoord! |
890 |
Schoon [...] in: een mooie voorstelling van zaken is belangrijk |
893 |
niet vervelen: geen verdriet doen |
896 |
Denckt [...] jaer: Vgl. r. 129-130. |
| |
| |
897 |
Wel [...] gepronck: dat pronken past hun goed |
897-98 |
sich [...] Schutters: zich erop beroemen dat ze beschermers zijn |
899 |
een' van all: (ook maar) één van al (die bomen, kruiden en bloemen) |
901 |
en [...] geen: ziet men er geen (nl. geen ouderdom) |
901-03 |
en [...] duij': en weliswaar kan het hun gebeuren dat iemand zegt dat hun ‘ongroene’ (grijze of witte) bevende bladeren afbreuk doen aan hun waarde (die zouden immers op zwakke ouderdom kunnen wijzen) |
904 |
En [...] looft: en dat (de kleur van het hoofdhaar) is iets waar een wijs man nooit andermans eer om ‘looft’. Het laatste woord is een fout van de kopiist: er moet (zoals in AU en weer in KA) ‘rooft’ staan. |
905 |
'T grijs [...] Kerckhof-blomm: grijze haren worden ‘kerkhofbloemen’ genoemd |
|
tegens reden: tegen de rede in, onredelijkerwijs |
906 |
merck: merkteken |
|
Sinnen [...] Zeden: verstand en persoonlijkheid |
907 |
Gaet [...] op: bekijk de abelen van onder naar boven |
|
spitser: Onduidelijk, misschien is bedoeld ‘dunner’ (dan hier beneden): ook daar, waar ze er fragieler uitzien, zijn de bomen onkwetsbaar (vgl. het vervolg). |
908-09 |
Daer [...] buijgen: (waar u ook kijkt) er is geen scheur noch breuk te zien, en niets dat ook maar in de verte lijkt op buigen (de abelen groeien kaarsrecht omhoog) |
911 |
seid' ick recht: zou ik met recht kunnen zeggen (de abelen zijn immers ‘schildwachten’ en dus soldaten) |
912 |
voor [...] gestaen: onze belangen (van mij en mijn boomgaard) verdedigd |
913 |
Dat [...] strijd: Het ‘heetste van de strijd’ is voor de boomgaard immers het moment van de grootste kou: dan is de bescherming het hardst nodig. |
914 |
Of [...] kleeren: Bedoeld zal zijn: met uw takken ('s winters) of met uw bladeren ('s zomers, bij nachtvorst). |
915 |
gerechtelick geloont: rechtvaardig beloond |
916 |
stijve jeughd: jeugdige kracht |
919-20 |
Het [...] begaen: het beschouwt u niet alleen als de ‘voorburg’ van Voorburg (voor wie uit Den Haag komt begint Voorburg met deze abelen), maar ook als de schoonheid die bijna de reden is dat men Voorburg bezoekt (m.a.w. als bijna de grootste aantrekkelijkheid van Voorburg) |
921 |
weet: beseft, begrijpt |
922-23 |
Dien [...] lacht: die door zo'n ‘galerij’ (d.i. ‘zuilengang’, maar ook - voortbordurend op de militaire beeldspraak met ‘voorburg’ - ‘vestingwerk’) tot het vermoeden en vervolgens tot de conclusie wordt gebracht hoe het met uw binnenkant gesteld is, waar de buitenkant (zo) staat te stralen. De wandelaar begrijpt waarom Voorburg zo trots op de abelen is: als zij alleen nog maar de buitenkant vormen, wat moet het dorp zelf dan wel niet zijn. Alleen zij zijn de reis al waard, laat staan dus het dorp zelf (zegt Huygens). |
925 |
toe: eveneens (behalve de abelen) |
|
die [...] genegen: (ik) die, om iets aardigs voor u te doen (om bij u in de gunst te komen) |
| |
| |
927 |
versien: voorzien |
928 |
Heel: Nl. ‘prijsenswaerd’. |
|
die [...] dien: die doet wat voor de gemeenschap kan dienen |
930 |
Honslaerdijck [...] Buren: Het Huis Honselaarsdijk (bij Naaldwijk in het Westland) en het Huis te Buren (in Buren in de Betuwe) waren door Frederik Hendrik gebouwd resp. verfraaid en beide gelegen in een mooie, lommerrijke omgeving. |
|
verbijsteren: in de schaduw stellen |
931-32 |
En [...] begaen: en wie die twee huizen allebei wil zien, hoeft vanaf dat moment (als iedereen heeft gedaan zoals ik) alleen nog maar de straat naar Voorburg te gaan. Dat is m.i. niet de weg naar Den Haag (zo Zwaan, vgl. de aantekening bij r. 35), maar de Heerweg die pas vlak voor Hofwijck, bij de oude Tolbrug, begint, en doorloopt door Voorburg (teg. Herestraat en Oosteinde) naar Leidschendam (teg. Voorburgseweg, Julianaweg en Veursestraatweg) en verder naar Voorschoten. |
933-956: Vol eerbied spreekt Huygens de weg aan: het is geen eenvoudig landweggetje, maar bijna een straat, ook al is het eerste huis dat eraan ligt slechts zijn tuinhuis. Daar hoort de moestuin bij, waar ook perziken en abrikozen worden gekweekt. Het is weliswaar riskant om dat hardop te zeggen, maar dieven komen toch en wie een tuin vlak naast de weg aanlegt, vraagt er ook om.
933 |
Stads-gelijcke Huijsen: huizen als in de stad, geen simpele optrekjes of boerderijen. In dat verband noemt Huygens de weg ook ‘straat’, eigenlijk aanduiding voor een geplaveide weg. Dat was de Heerweg in die tijd zeker nog niet: in 1658 wordt om een nieuwe verbinding met Den Haag gevraagd met o.m. de motivering dat de Heerweg 's zomers door zijn mulheid en 's winters door het hoge water en het ijs moeilijk te berijden was (Gorris e.a. 1977, p. 100). |
934-36 |
Is't [....] Stall: Onduidelijk. M.i. vraagt Huygens, in ruil voor de eer die hij de weg aandoet door een nauwkeurige beschrijving van Hofwijck te geven, om clementie voor het feit dat het eerste huis (vanaf Voorburg) dat eraan gebouwd is zijn tuinhuis is en zijn stal. Vgl. op de kaart de letter Π, ‘Stallhuys’. |
937-38 |
Kruijdhof: Kan zowel ‘moestuin’ of ‘kruidentuin’ betekenen, vgl. wnt kruidhof. In de marge staat een S, bedoeld is een Σ (zie Inleiding Apparaat, par. 2.3.2.2). |
|
hebb [...] Abricosen: De betekenis van ‘hebb [...] gekosen’ is onduidelijk. Zwaan stelt voor (met een vraagteken): ‘Als ik (ooit iets) goed gekozen heb, dan is het mijn perzikenperk en mijn kweekplaats van abrikozen.’ Een andere mogelijkheid is misschien: ‘Als ik de juiste gewassen heb gekozen, dan is het (ook) mijn perzikenperk’ etc. Dat zou betekenen dat Huygens, toen hij dit schreef, nog niet wist of zijn perziken en abrikozen inderdaad vrucht zouden dragen. Of moeten we de woorden lezen als interjectie: ‘- heb ik goed gekozen of niet?’ |
939 |
Een' [...] bestaeckt: Gedacht zal moeten worden aan een houten broeibak waar de tere planten in de zon en uit de wind stonden; over glazen afdekrui- |
| |
| |
|
ten spreekt Huygens niet, hoewel die in elk geval in de jaren '60 al in gebruik moeten zijn geweest. Hoge glazen kassen verschenen pas in de jaren '80 (Jacques en Van der Horst 1988, p. 176-179). |
940 |
Die [...] gemaeckt: die confituren (zoetigheden) bevat die (niet met suiker, maar) in de hitte van de zon zijn gemaakt |
941 |
'T waer [...] gemelt: het zou veiliger geweest zijn het niet te vertellen |
|
twee [...] weghen: de Heerweg (door Hofwijck), de Lijweg (erlangs) en de Achterweg (er achter); vgl de kaart. |
942 |
daer [...] klapt: waar de schutting spreekt. Eymael: ‘Door of over de heining kon men de vruchten zien.’ Of bedoelt Huygens: het feit dat er een omheining is geeft al aan dat er iets te halen valt? |
943 |
weest [...] kost: heb meelij met mijn kosten en moeiten |
944 |
ontsien: gevreesd |
|
'twerck [...] onbegost: dan was ik er nooit aan begonnen |
945 |
Ontsiet u: (maar) vrees zelf |
|
beten: hapjes |
946 |
Voor [...] gaen: als dieven bekend te staan |
948 |
d' ander toe: de andere straf erbij (d.w.z. de tweede straf, van in uw hart een dief te heten) |
|
dat [...] af: dat komt ervan (de wroeging) |
949 |
Wij [...] gekeken: wij hadden er wijs aan gedaan aan Grootmoeder (Eva) terug te denken (die ook de hand aan verboden fruit sloeg, vgl. Genesis 2:6) |
950 |
aen [...] gesteken: naar (...) uitgestoken |
951 |
om niet: te vergeefs |
953 |
En [...] bevell: en het dreigement (om iets te laten) gaat werken als een bevel (om het juist wel te doen) |
|
pruijlen: mopperen |
954 |
ter [...] muijlen: ter beoordeling van alle grote monden |
956 |
En [...] tand: verdient niet minder (bemoeienis) van allerlei tanden |
957-976: Tenslotte nodigt Huygens zijn gasten uit, de tuin te betreden - met de waarschuwing dat geen detail onbesproken zal blijven. Alleen in één opzicht houdt hij het kort: hij zal niet telkens zeggen dat alles in de tuin tweemaal te zien is. Er loopt een lijn in de lengte door Hofwijck die het verdeelt in twee gelijke helften; dat is precies uitgebalanceerd: wat in het oosten te zien is, is er ook in het westen.
957 |
't sal [...] gelden: de tuin van Hofwijck is aan de beurt |
958 |
Versiet: voorzie |
959 |
aen: aan geloven |
961 |
geprevelt: (niet alleen gepraat maar ook) gekletst, wartaal gesproken (vgl. het vervolg) |
| |
| |
964 |
En [...] gevoel: en wie door dat genoegen (in het praten over eigen grond) wordt meegesleept, voelt niets meer (van storm en regen); m.a.w. die weet van geen ophouden. |
965 |
Voor [...] quellingh: voordat het martelen begint (d.w.z. mijn verhaal) |
|
eens voor allen: eens voor altijd |
966 |
staegh [...] vallen: aldoor op hetzelfde punt terug te komen |
968 |
dus [...] geschickt: zo (...) geplaatst |
|
de wederga: is de tegenhanger |
970 |
Daer [...] schelen: Letterlijk: (delen) waarvan de linkse (delen) niet verschillen van de rechtse. Het is de vraag of hier wel staat wat Huygens bedoelt. Hij wil, blijkens het vervolg, zeggen dat de linkerhelft van Hofwijck de rechter spiegelt. Wat hij echter zegt is: de linker- en rechterhelften van beide delen verschillen niet van elkaar. Dat is wat anders (en dat klopt ook niet). |
971 |
Een' [...] poort: Huygens ‘ervaart’ de lengteas van Hofwijck als een noord-zuidlijn, hoewel die strikt genomen noordwest-zuidoost loopt. Strengholt heeft er al op gewezen dat dit iets is om bij alle richtingaanduidingen in Hofwijck in het oog te houden; zie ook r. 1966 e.v. en 2783 e.v. (Strengholt 1982, p. 41-43). |
972 |
in [...] pa'en: op beide eilanden gelijke paden |
974 |
een [...] Tijd-verdrijver: D.i. op de kaart de letter Y, ‘Uytsitt inde Vliet’, een zitje deels over het water heengebouwd. |
975 |
Dit [...] geleght: als die twee helften beide op een goudschaaltje tegen elkaar konden worden afgewogen |
976 |
Soo [...] huijs: dan stond de naald in het huisje |
977-1012: En, vervolgt Huygens, zo hoort het ook. Hij grijpt terug naar het verhaal over het ontwerp van Hofwijck (r. 65-95) en vertelt nu expliciet welke gedachte hem daarbij dreef: Hofwijck is gevormd naar het voorbeeld van Gods edelste schepsel, de mens. Dat ontwerp is niet te verbeteren, wat ook de grillen van de mode zijn. Ik heb Hofwijck van de grond kunnen opbouwen, en daarom geen concessies hoeven te doen.
977 |
laeckt: afkeurt |
978 |
't schoonste [...] schiep: een overtuiging waarvoor men zich o.a. kon beroepen op Genesis 1:27, waar gezegd wordt dat de mens (als enige van de schepsels) geschapen is ‘naar Gods beeld en gelijkenis’. In de citaten die Huygens aanhaalt, uit de kerkvader Ambrosius en de ‘heidense’ wijze Cicero, geldt de menselijke superioriteit als een evidentie. Zie verder bijv. Veenstra 1968, p. 51 e.v. (via de index op ‘mens’). |
|
bestond [...] delven: begon te graven. Vgl. r. 66 e.v. |
979 |
des [...] less: Vgl. de volgende regel, de les is ‘Ken uzelf’, het opschrift van de Apollotempel in Delphi. Al in klassieke tijd aan verschillende wijzen toegeschreven (Chilon, Solon, Thales e.a., vgl. ook de noot van Zwaan). |
| |
| |
980 |
'K besagh: ik keek naar |
|
niemand [...] doen: niemand nodig. Een dubbele negatie als hier leidt in het 17e-eeuws doorgaans niet tot ‘ontkenning van de ontkenning’. |
982 |
in't kruijs: aan weerskanten (slaat ook terug op ‘vensters’ enz.) |
985-86 |
ick [...] mocht: ik zou geen regel weten te vinden die naast deze regel overeind zou blijven. De regel dus dat men de mens als voorbeeld moet nemen. |
987 |
oneenparicheid: gebrek aan harmonie |
|
ongeregelt scheel: verschillen zonder regelmaat |
988-90 |
Dat [...] zijden: waar niemand genoegen aan beleeft dan degene die er geen bezwaar tegen zou hebben dat zijn neus (...), wat dan ook van zichzelf, ver uit de middellijn zou zijn geplaatst, schots en scheef links en rechts. Vgl. de redenering over de muziek, hiervóór: ook wie muzikale ‘evenredenheid’ (r. 471) haat is nauwelijks een volwaardig mens. |
991 |
oversloegh: bij mezelf bedacht |
|
waer [...] trock: waar zo'n samenstel op zou lijken |
992 |
Soo [...] Rock: dan kwam ik uit op het wanordelijke patroon van een ‘japonse rok’. Een japonse (japanse) rok was een soort kamerjas voor mannen, een nieuwigheid rond 1650. Een voorbeeld in Der kinderen-Besier 1950, p. 222; voor Huygens zal een dergelijk bont patroon een gruwel geweest zijn. |
993 |
verwerdde: verwarde |
994 |
Die [...] strecken: die dienen als versiering van het kledingstuk maar die mij uit mijn humeur brengen |
995 |
als [...] trad: als ik ooit door zo'n tuin zou lopen. Huygens denkt m.i. niet aan een bestaande tuin, maar beeldt zich in hoe hij zou reageren als men tuinen ging aanleggen volgens het patroon van de ‘japonse rok’. |
996 |
Soo [...] wat: dan zou ik denken: het was niets dan dobbelen geweest. Letterlijk: ‘voor de grap of voor geld gedobbeld’, maar het gaat niet om dat onderscheid maar om het dobbelen op zich. |
997 |
belenden: terecht zou komen |
998 |
wierd'er [...] af: zou er zenuwachtig van raken |
|
waer [...] wenden: telkens als ik een bocht om moest |
999 |
gelijck [...] dé: zoals het hoofd deed van degene die die tuin had geplant |
1000 |
Die [...] sté: die de orde van de dingen naar willekeur had verdraaid. Die man zou m.a.w. niet goed bij zijn hoofd zijn geweest. |
1001 |
Verlappers: verstellers. Beeldspraak ontleend aan de kleermakerij. Bedoeld is: wie een oude, bestaande tuin aan de eisen van de kunst wil aanpassen, moet concessies doen. |
1003 |
Mijn [...] geheel: mijn laken (de ‘stof’ waarmee ik aan de gang kon) was heel (m.a.w. nog een gaaf vierkant) |
1004 |
met [...] besteck: volgens een dwaas plan |
1005 |
Recht-zijdigh ongemack: geforceerde, onpraktische rechtheid; ‘rechtlijnigheid’ (letterlijke en figuurlijke!) die tot ‘ongemak’ zou leiden. Blijkens het vervolg |
| |
| |
|
onderkent Huygens de eisen van de ‘rede’ (die ‘recht’ voorschrijft), maar ook die van het ‘nut’ (dat de onderbreking van rechte lijnen kan voorschrijven). Vgl. ook al hiervoor, r. 89-90: daar is sprake van ‘de kunst’ en ‘mijn lust.’ Huygens wil niet zeggen dat hij ‘eigenlijk’ niet van rechte lijnen houdt, maar dat hij, op het relatief kleine Hofwijck, wat meer wilde realiseren dan waar volgens de strikte regels van de kunst plaats voor was. Vandaar het passen en meten, en de excuses als men een hoek om moet (vgl. hierna, r. 1165-1170; zie ook de inleiding van De Vries, par. 1.1). |
1006 |
't gemackelick [...] aerdigh: de gerieflijkheid en de schoonheid. De bekende vitruviaanse basisprincipes commoditas en venustas (zie ook r. 1012). |
1007 |
'T geschickt' [...] dienstighe: de juiste orde en de bruikbaarheid (chiastisch geplaatst t.o.v. de vorige regel). |
|
onder een: dooreen |
1008 |
Soo [...] reên: dan was het nut ‘getrouwd’ (=onlosmakelijk verbonden) met de rede. De ‘rede’ staat hier dus voor de regels van de kunst, het ‘nut’ voor Huygens' persoonlijke behoeften. |
1009 |
en [...] Speelman: en nodigde Post (de architect, vgl. r. 612-616) uit als ‘speelman’. Onduidelijk: het wnt geeft als betekenis van ‘speelman’ alleen ‘muzikant’ (speciaal op huwelijken), maar hier is klaarblijkelijk zoiets als ‘huwelijksmakelaar’ bedoeld, bemiddelaar bij het sluiten van het contract. Misschien moet gedacht worden aan ‘de man die het spel (nl. van afspraken maken, wikken en wegen) leidde’. |
1010 |
d' ondertrouw: het huwelijkscontract |
|
quam [...] van: als bij het overleg wat onenigheid ontstond |
1011 |
geslist: bijgelegd. M.a.w. op de bouwtekeningen kwam alles goed. |
|
naer [...] gekijf: na een plezierig soort meningsverschil |
1012 |
't gemack [...] fraeij: Vgl. r. 1006-1008. |
1013-1048: Nog bij één bedenking staat Huygens stil voordat hij zijn gasten daadwerkelijk de tuin binnenleidt. Het ontwerp was gemaakt, vertelt hij, het graven begon. Maar daarmee ging een stuk goede weidegrond verloren. Zonde? Huygens bestrijdt het. Niet alleen ons lichaam moet gevoed worden, maar ook onze geest, en daar is Hofwijck voor. En hij heeft er zijn vermogen niet voor op het spel gezet: zijn kinderen zullen er onbezorgd van kunnen genieten.
1013 |
Dat's uijt: genoeg daarover |
1014 |
Zoo: zode |
1015 |
haer [...] mocht: zich vol aan hadden kunnen eten |
1016 |
taeijen: zuinige |
1017 |
Soo [...] scheuren: zo'n kostbaar ‘staal’ (weer de beeldspraak van r. 1001-1004) zo ‘kunstig’ te scheuren. De boer klaagt dat een goede lap stof alleen maar voor decoratie wordt gebruikt; ‘scheuren’ is tegelijk een woord voor omploegen van grasland. |
| |
| |
1018 |
't wasser [..] gedoemt: het ‘staal’ (stuk grond) was daartoe voorbeschikt |
1020 |
niet [...] mijn: niet het erfdeel van mensen, en niet mijn erfdeel. Misschien mag men ook lezen: ‘niet van mensen-muilen, en niet van mijn muil’. |
1021 |
vrucht [...] vreughd: Vgl. r. 801 en vele andere plaatsen bij Huygens. |
1022 |
Weij [...] Ploegh: Aanduidingen resp. voor veeteelt en landbouw; vgl. ook r. 1016, ‘gras- of korenwerk’. |
|
dat's reden: dat is waar |
1024 |
verheischt: eist (...) op |
1026 |
en [...] Spijse: dient hem niet als spijs |
1027 |
luchter: lichter |
1028 |
onnoosele genucht: onschuldig vermaak |
1029 |
Dat [...] hert: door zulk voedsel wordt het hart gevoed |
|
daer 't: en als dat (het hart) |
1030 |
kan 't [...] vermaken: kan slechts vermaak, ontspanning, het ‘repareren’ |
1031 |
voor [...] overgaert: een potje (geld) spaart voor zulke zalf |
1032 |
wisselick gesorght: goed (voor de toekomst) gezorgd. Zwaan wijst op het klankspel in deze regel: ‘wisselick’ en ‘wijsselick’ zullen nagenoeg eender geklonken hebben, het laatste woord niet met een [ei], maar met een gerekte [i:]. |
1033 |
Verr [...] verquisten: van roekeloze verkwisting wil ik mijn kinderen ver houden. Huygens bedoelt, gezien het vervolg: ik wil niet dat ze met de gevolgen daarvan geconfronteerd worden. |
1034 |
van [...] wisten: te weten kwamen dat ik me daaraan schuldig had gemaakt - nl. bij het openen van het testament, als zou blijken dat het hele vermogen aan Hofwijck was opgemaakt. |
1035 |
nuttelick gespilt: Fout van de kopiist. Huygens had geschreven ‘matelick gespilt’ (AU); de vergissing van de kopiist heeft hij ofwel niet gezien ofwel gesanctioneerd. Dat laatste ligt evenwel niet voor de hand: Hofwijck wordt hier immers juist niet als ‘nuttig’, maar als ‘vermakelijk’ voorgesteld. |
|
naer [...] macht: in overeenstemming met diepte en vermogen van de beurs (Zwaan) |
1036 |
verwesen: veroordeeld |
1037 |
en't Vaderland: Fout van de kopiist en van Huygens. Huygens had geschreven: ‘ick 't Vaderland’ (AU); m.a.w. de zonen die God mij gaf, heb ik opgevoed tot voor het land bruikbare mannen. De kopiist vergiste zich en schreef ‘in 't Vaderland’; Huygens verbeterde zónder terug te kijken in zijn autograaf. |
1038 |
soo: zoals |
|
voeght: past |
|
ick [...] proncken: ik durf er wat mee te pronken |
1039 |
haer: hen |
|
door [...] deughd: door onderwijs en goed voorbeeld |
1040 |
door [...] jeughd: D.w.z. door de jongelingsjaren (na de kinderjaren) heen. Huygens' jongste zoon, Philips, was 18 jaar oud toen Huygens dit schreef. |
| |
| |
1042 |
Daer: daarmee. Niet ‘dan’ (Zwaan): Huygens geeft aan dat zijn taak als vader er nu al op zit, hij heeft gedaan wat hij kon. |
|
Vader [...] Weesen: Geen bijbelse uitdrukking. In een Latijns gedicht uit 1617 gebruikt Huygens eveneens ‘Pater orborum’ (Ged. I, p. 88-91, r. 77); het kan dus wel een bekende formule zijn geweest. |
1043 |
haer bestier: de leiding over hen |
|
met [...] toe: en ook een zus (beveel ik in Gods zorg). ‘Suss’ was tegelijk een roepnaam van Huygens' dochter Susanne. |
1044 |
Daer [...] doe: ‘Voor die dochter, die zuster, bid ik alle die vier zonen, gelijk ik (God) voor alle vijf die kinderen bid’ (Bilderdijk). Huygens beveelt dus de zuster nog speciaal in de bescherming van de broers aan. |
1045 |
sij: D.w.z. alle kinderen. |
|
het kleijn: het geringe erfdeel |
1046 |
in [...] neer: ‘in een gematigd tering naar nering zetten’, d.w.z. voorzichtig, zonder het te verkwisten |
1047 |
Sij [...] lijdelick: dan hebben ze het redelijk. Uit Huygens' bewoordingen is niet af te leiden dat hij, ook rond 1650 al, tot de rijkste inwoners van Den Haag behoorde; vgl. bijv. Hofman 1983, p. 221-222. |
|
die [...] gonde: Hij die het ons geschonken heeft (God) |
1048 |
Die [...] begeeft: Zwaan verwijst naar een tekst als Deuteronomium 31:6: ‘[...] Hij zal u niet begeven noch u verlaten,’ maar de gedachte die Huygens hier formuleert is niet in deze vorm in de bijbel terug te vinden. |
1049-1082: Nog steeds staat men voor de poorten van de tuin. Maar wie daarvoor staat, ís al een beetje binnen: het zijn hekken met spijlen waar je doorheen kijkt. Zie het, vraagt Huygens, als een beeld van mijn hart: ik heb niets te verbergen. Ook de aanwezigheid van twee hekken heeft zin: alle gasten zijn hier dubbel welkom - zowel om te komen als om te vertrekken trouwens, want het vasthouden van mensen tegen hun zin noem ik geen gastvrijheid.
1049 |
Noch: nog steeds |
1050 |
of [...] gebroken: anders zou ik me niet aan mijn woord houden (vgl. r. 971) |
1051 |
Noch [...] in: en daar staan we nog niet voor, of onze ogen zijn al binnen |
1052 |
Heckens: (eigenlijk geen - dichte - poorten, maar) hekken (‘hecken’ is enkelvoud, vgl. bijv. r. 1974). De tuinpoorten worden gevormd door hekwerken, met spijlen waar men doorheen kan kijken. |
1053 |
't is [...] Vromen: we houden hier open huis, zoals alle vromen doen |
1054 |
Die [...] schroomen: die niet vrezen dat er in hun hart, dat blank is, gekeken wordt |
1055 |
Voor [...] van: en die niet bang zijn dat iemand doorvertelt |
1056 |
Of [...] gebracht: of (wat daar wordt) ontvangen of geboren. Bedoeld zal zijn: welke ideeën daar (alleen maar) opkomen of (ook) worden doordacht, uitgewerkt. |
| |
| |
1057 |
't voeder: de voering |
1058-59 |
En [...] een: en of gij nu op het uurwerk van binnen let of op de wijzer, ze stemmen altijd overeen. Eymael licht toe: ‘Staat de wijzer op 12 uren, dan slaat het uurwerk ook twaalf slagen.’ |
1060 |
gemeen: gewoon |
1061-63 |
Mij [...] gepast: ik bid u dat het als een stuk ‘openhartigheid’ (in de zin die zojuist aan dat woord is gegeven) van mij beschouwd wordt, dat ik van deze poort, en van die andere, een open hekwerk heb laten maken; en dat die openheid toegepast wordt op het hart van de eigenaar, m.a.w. dat men die ziet als een beeld van mijn hart. |
1065 |
een': één |
1066 |
thoont: geeft een beeld van |
1069 |
het [...] keeren: de zaak van de andere kant bekijken (wnt blad (I), 7). |
1070 |
op: open |
|
bij: mee |
1073 |
eens: eenmaal |
|
dat [...] ontkennen: dan wil ik dat niet ontkennen |
1074 |
Mann [...] Vrouwen-kracht: Letterlijk: ‘verkrachting’ van mannen en vrouwen; dwang jegens mannen en vrouwen |
1075-76 |
D' onheusche [...] misstelt: de zogenaamde beleefdheid die het niet is, de dolle dwingelandij, die men ten onrechte op het conto van vriendschap zet (d.w.z beschouwt als behorend bij vriendschap). Het is verleidelijk, maar misschien misplaatst, in dit verband even te denken aan wat Huygens op 20 februari 1640 ten huize van Hooft overkwam, toen hij door het ‘geschakelde geweld van t'samen seven Steenen’ (zeven dames, vergeleken met wonderbaarlijke magneten) gedwongen werd een avond extra te blijven (Ged. III, p. 134). De toon van dat gedicht verraadt (maar dat spreekt vanzelf) geen irritatie en we nemen aan dat hij zich graag liet vermurwen (vgl. ook Strengholt 1987a, p. 74), maar dat kan andere keren anders geweest zijn. Hoe wijd verbreid de hier gewraakte soort beleefdheid in Holland was, is verder moeilijk na te gaan; het manierenboekje van Puget de la Serre waarschuwt er niet uitdrukkelijk tegen (vergelijk diverse model-afscheidsscènes, Puget de la Serre 1663, bijv. p. 410-411, 427-428: de vertrekkende krijgt steeds alle ruimte). |
1077 |
geloôft: geprezen |
1080 |
En [...] mij: en wie zich op die manier voelt tekort gedaan mag zijn schade inhalen door mij net zo te behandelen. Een beroep op het zgn. reciprociteitsbeginsel: behandel de mensen zoals uzelf behandeld zou willen worden. |
1081-82 |
En [...] vertrecken: en waar gouden vrijheid van komen en gaan heerst, zal dat in mij het verlangen naar een volgend bezoek doen opkomen; m.a.w. daar zal ik graag nog eens komen. |
| |
| |
1083-1110: Eenmaal binnen loopt men door een prachtige laan (twee prachtige lanen) van linden, even mooi en even inspirerend als die op het Haagse Voorhout. Hofwijck heeft daarbij het voordeel dat het er veel rustiger is dan in de stad, zodat de vogeltjes naar mij toe komen vluchten. Huygens noemt er een paar bij naam.
1084-85 |
die [...] armen: ook die moet gij beschouwen als armen (net als de hekken spreken ook de lanen van ‘welkom’) |
1087 |
menschlickheid: menselijke eigenschap |
|
is [...] gaef: is hun gave; m.a.w. dat kunnen ze wel. |
1088 |
Verstaet: begrijpt |
|
het [...] gaef: het gave groen. Huygens geeft, zoals vaker (vgl. r. 145) de voorkeur aan omkering van de gewone volgorde, mischien ook omdat in zijn optiek de gaafheid nog meer aandacht verdient dan de kleur. |
1089 |
mijn' [...] Laurieren: Woordspelend: het zijn ‘mijn bomen’ omdat ze op Hofwijck staan, en omdat ik er zeer trots op ben, maar ook omdat ik er mijn roem als dichter aan dank (vgl. r. 14: in 1621 oogstte Huygens lauweren met Batava Tempe, de lofzang op de Haagse lindenlaan). |
1090 |
Die [...] cieren: die de koele pracht van die lanen sieren als wassen toortsen. ‘Kaarsrecht’, licht Bilderdijk toe; tevens kan gedacht worden aan de gladde, grijzige schors van linden (zij het dat de stam van oudere linden (‘na honderd jaar’) juist nogal onregelmatig wordt, iets wat Huygens gemakkelijk over het hoofd gezien kan hebben - zie ook de volgende regel). |
1091 |
sij [...] lang: Huygens lijkt de ‘honderd-jaarfictie’ even te vergeten. |
1092-93 |
Dat [...] pijpen: dat alles wat ik op mijn jeugdige dichtfluit op nieuwe, verrassende tonen speelde van de groene laan van het Voorhout, ook van déze lindenlaan gespeeld kan worden. De fluit is een symbool voor pastorale, ‘landelijke’ poëzie, passend zowel op Batava Tempe als Hofwijck. |
1094-95 |
En [...] gaen: en dat, als ik mijn vindingrijkheid nog eens zou gaan oefenen op deze stof (nl. de linden), dat dan Hofwijck en Den Haag naast elkaar zouden gaan, d.w.z. gelijk in rang zouden zijn; of anders (tenminste) dat dan, als Den Haag de zon was, Hofwijck de maan zou zijn (niet gelijk in rang, maar toch het tweede licht aan de hemel). Huygens zegt dus: lees, voor een passende beschrijving van déze linden, wat ik over de linden op het Voorhout (in Batava Tempe) heb geschreven: alles wat daar staat geldt ook hier. En als ik een nieuw gedicht op deze linden zou willen maken, zou het niet of nauwelijks voor Batava Tempe onderdoen: zo rijk is de stof. |
1097 |
gelijck: D.w.z. ‘als in Den Haag’. |
1098 |
soo [...] daer: net als daar (in Den Haag) |
|
begraesde duijnen: met gras begroeide heuvels |
1099 |
Hier [...] voor: op één punt, het volgende, heeft Hofwijck (zelfs) de voorrang |
|
in [...] Pand: in dat kostbare stukje Den Haag |
1101 |
En [...] buurt: en dan volgt een buurt van allemaal steen |
| |
| |
1104 |
dat [...] vereert: wat de meeste luister bijzet aan Hofwijck. Dat zouden dan de vogels zijn. Het is een kwalificatie die Huygens verder bepaald niet waar maakt, vgl. bijv. r. 401-406, en de rake opmerking van Ter Braak, al geciteerd in de inleiding van De Vries, par. 3.1: ‘[Hofwijck was] een lusthof der mensen, niet der vogeltjes en paddenstoelen’. |
1105 |
De [...] Lijster: de goudvink behoort tot de minste (gewoonste) soort, net als (...). Aan welk vogeltje Huygens precies denkt bij ‘goudvink’ is niet na te gaan; als trotse landheer wil hij maar even gezegd hebben dat de vogel met de duurste naam in Hofwijck tot de gewoonste behoort. |
1106 |
gorgelt: ‘zeer gewoon van vogels’ (wnt gorgelen, bet. 3). |
1107 |
roemt [...] bedrijf: beroemt zich op zijn werk. De koekoek legt eieren in het nest van andere vogels en gold bijgevolg als overspelige. ‘In het roepen van den koekoek hoort men dan hetzij het “roemen” van den overspeler, hetzij een bespotting van den bedrogen echtgenoot’ (wnt koekoek (II), 1). |
1109 |
In Sté: in de stad |
1110 |
diens [...] bergen: wiens haren te berge staan (uit vrees dat het gezang op hem slaat). Een grapje als dit was waarschijnlijk onontkoombaar als er sprake was van een koekoek; vgl. ook Batava Tempe r. 293-296. |
1111-1148: Als de vogels genoeg hebben van de linden, kiezen ze de elzen, die als beschutting aan de buitenkant van de lindenlanen zijn geplant. Lof van de elzen, die levend en dood nut en vermaak verschaffen: levend als windkering en zonnescherm, dood als brandhout en als duurzaam bouwmateriaal voor allerlei waterwerken. Lyrisch wordt Huygens als hij het elzenhakhout bezingt, dat zich keer op keer laat afhakken en niet alleen in leven blijft, maar telkens weer weelderiger terugkomt. De lof daarvan, roept hij uit, valt met mijn pen niet te beschrijven!
1113 |
reis-mantel: D.w.z. mantel (haag, manteling) die de linden tijdens de reis/het rijzen (groeien) naar de volwassenheid beschermt. Mogelijk ook woordspel met ‘rijs(hout)’: uit takken bestaande mantel. |
1116 |
haer [...] best: opnieuw hun best |
1117 |
derven: missen |
1119 |
Uw [...] tapijt: levend dient u als muur en wandtapijt tegelijk. D.w.z. als beschutting, maar ook als versiering; chiastisch t.o.v. ‘vreughd’ en ‘baet’. |
1120 |
naer [...] tijd: naar gelang het seizoen |
1121 |
louwe: lauwe, gematigde |
|
still verkoelen: rustige koelte (geen koelte door windvlagen) |
1122-23 |
verquicken [...] verdooft: geven ons weer gevoel (in onze vingers etc.) als dat door ijs en sneeuw verdoofd is. In Huygens' testament is sprake van de ‘jaerlyxen Houw van 't Houtgewasch, daermede een' goede stercke familie, soo als de mijne lang is geweest, alle jaer ruym ende ryckelyck kan gerieft werden’ (Schinkel 1851, p. 41). Toch bedoelt hij hier met ‘ons’ niet zozeer zichzelf en |
| |
| |
|
zijn familie: net als in ‘Batave Tempe’ verstrekt hij vooral min of meer ‘encyclopedische’ informatie over zijn bomen (vgl. Smit 1966, p. 39-41). Dat blijkt ook wel heel sterk in de volgende regels. |
1123-24 |
het [...] doet: goed doen na de dood is een grotere goede daad dan menig mens (levend) tot stand brengt |
1127 |
Of [...] kan: of het oude leven kan verlengen |
1128 |
Daer [...] pomp: tot het boren van een pomp(buis), waar schip en lading van afhankelijk zijn. Elzenhout ‘dient oock om leeren/ perssen/ steelen van werckghetuygh/ hoy-cribben ende andere dierghelijcke dinghen van te maecken: maer voor allen dient het om goten/ riolen ende waterbuysen van te maecken (Dodonaeus 1644, p. 1312, zie ook hieronder). |
1129 |
Van [...] aerd: (en gij leent uw romp) om onderaardse buizen van te boren. Vgl. de vorige regel. |
|
sluijsen: stromen |
1130 |
Spijt [...] buijsen: in weerwil van het metselwerk (de stenen aquaducten) van Rome en de loden buizen van Brussel. Eenvoudig elzenhout is even geschikt voor die taak als de kostbare constructies waar andere plaatsen beroemd om zijn. Met ‘Romes metselwerk’ zijn uiteraard de aquaducten bedoeld, bij de ‘loden buizen van Brussel’ denkt Huygens misschien aan de vele fonteinen, waar Brussel al in de zestiende eeuw beroemd om was (Vanhamme 1945, p. 27). |
1131 |
Klinckaert: klinker, een harde soort baksteen |
|
Arduijn: arduin, een spreekwoordelijk duurzame steensoort, zoals koper geldt als zeer duurzaam metaal (vgl. ook r. 248). |
1132 |
Daer [...] aen: (bouwsels van klinkers etc.) waar steeds opnieuw aan gelapt en gerepareerd moet worden |
1133 |
lijf: lichaam/leven |
|
ontsterft [...] sterven: wordt uw sterven ongedaan gemaakt. Vgl. voor dit gebruik van on(t)- r. 173. |
1134 |
en erven: en de erfgenamen daarvan (zo lang doet u uw werk) |
1136 |
duijckt ghij: bent u begraven/wordt u als duiker (onderaardse buis) gebruikt |
|
schenniss van: aantasting door. ‘[...] want het Elsen-hout is van sulcken aerd/ dat het onder d'eerde / in sonderheydt in 'twater wesende/ nimmermeer en verrot ofte en vergaet’ (Dodonaeus 1644, p. 1312). |
1137 |
stoven: stobben (geknotte stammen die steeds weer uitlopen) |
1139 |
uijtspraeck: Waarschijnlijk purisme voor Lat. elocutio: stijl, het vermogen om de dingen op de juiste manier, de juiste toon, te zeggen. ‘Ik kan het niet onder woorden brengen...’: het gebruik van zo'n laus-topos (Unsagbarkeit, hiervóór al Überbietung, r. 1130) voor het betrekkelijk nederige elzenhout geeft de passage een burleske inslag. |
|
overslae: overdenk |
1140 |
Wat [...] verlies: welke winst (hier) behaald wordt door verlies |
| |
| |
1141 |
en [...] houwen: laat zich maar eenmaal ‘behouwen’ (afkappen). Dit is overigens beslist niet waar en merkwaardig genoeg spreekt Huygens in r. 265-270 zelf over het perceel eikenhakhout in het bos van Hofwijck. Ik kan het niet anders zien dan als een vergissing. |
1142 |
behouwen [...] behouwen: afhouwen en behouden |
1144 |
verdoet: kapot maakt |
1145 |
telgen: scheuten, takken (ook: kinderen) |
1147 |
noch: ooit |
1149-1160: Ook een heg van haagbeuken en beuken draagt bij aan de bescherming van Huygens' lindenlanen, maar om zijn wandelaar niet te zeer op de proef te stellen staat hij daar niet bij stil. Laat slechts gezegd zijn dat ze een muur vormen, die Hofwijck voor inkijk behoedt: nuttig, maar ook mooi.
1150 |
Is [...] voldaen: is nog maar voor de helft afgedaan (behandeld) |
1152 |
Haegh- en Meijen-Boeck: haagbeuk en meibeuk (=beuk, vgl. wnt boek (I). Zie ook Koeman 1980). |
1154 |
het [...] bepalen: de vrije inkijk beperken |
1155 |
Maertje Knelis: Naam van een boerendochter (‘Maartje Cornelisdochter’); misschien fictief, al heette de eigenaar van twee percelen die Huygens in 1640 en 1642 aan Hofwijck toevoegde Cornelis Claesz. [Nestman]. En een van de schepenen van Voorburg heette, blijkens de koopacte uit 1639, Maerten Cornelisz. (Van der Leer 1996, p. 85-86 en 12). Dus wie weet welke grap Huygens hier uithaalt. |
|
onthouden: weghouden |
1157 |
kalck: Metonymisch voor ‘metselwerk’. |
|
maer bevrijden: slechts bevrijden van inkijk (en zo slechts ‘nut’ verschaffen') |
1158 |
eewighe: Net als het elzenhakhout vergaan de beukenhagen ‘nooit’. |
|
beij: allebei (nl. nut én vermaak geven) |
1159 |
't oorbaerlickste schutt: de voordeligste bescherming |
1161-1188: De lindenlanen eindigen al spoedig in een hoek. Weliswaar verdienen lange, rechte lijnen de voorkeur, maar hoeken zijn toch ook niet te versmaden: iedereen mag hierin zijn smaak volgen.
1161 |
rechts of slinghs: rechts- of linksaf (afhankelijk van welke van de twee lindenlanen men gekozen heeft) |
|
Bochten: Hier gebruikt voor rechte hoeken; deze bet. niet in wnt. |
1162 |
Die [...] sochten: die in onze tijd worden afgekeurd en waar de mensen vroeger zo dol op waren. Nieuw, modern, is dus, in deze voorstelling van zaken, een |
| |
| |
|
voorkeur voor lange, rechte lijnen. Die zíjn ook mooi, zegt Huygens; ze voldoen aan de ‘redelijke’ eisen van de kunst en bevallen, als het ware ‘van nature’, ook aan het meest ongeschoolde oog (r. 1167). Maar net als hiervoor (r. 89-90 en r. 1005-1008) wijst hij erop dat Hofwijck een compromis is tussen die regels en zijn eigen wensen voor het relatief kleine terrein van Hofwijck. Hier voegt hij er aan toe dat ‘krom’ bovendien nog zijn eigen charme kan hebben. |
1163 |
beider [...] Schael: de argumenten van de oude en de nieuwe tijd elk op een schaal van de weegschaal |
1164 |
Wij: Nl. de aanhangers van de ‘moderne’ opvatting. |
|
veel [...] altemael: veel, maar niet helemaal gelijk. De schaal helt naar ‘onze’ kant over, maar slaat niet geheel door. |
1165 |
Een' [...] Voorhouts: Nl. in de lengterichting achter elkaar |
1166 |
timpen: stokbroden |
1167 |
domm: ongeschoold |
|
in [...] red'lickheid: redelijkerwijs. De woorden ‘recht’ en ‘krom’ hebben (hier) natuurlijk ook een morele lading. In de volgende regel weer niet. |
1169 |
Steghen: paden |
1170 |
Ontwalght [...] wegen: bevrijdt de wandelaar van zijn over-verzadiging met al te lange wegen. Een bochtig pad kan welkome afwisseling bieden na een lange rechte weg. |
1171 |
zijn se: Nl. de paden. Geïmpliceerd zal zijn: ‘...en dat is hier op Hofwijck het geval.’ Vgl. ook de volgende regel. |
1172 |
soo [...] verlang: en als er te weinig plaats is, dan is de kunst erin gelegen ze (die paden) langer te maken |
1173 |
laken: veroordelen |
1174 |
versnipt [...] laken: verknipt zijn stof. Dezelfde beeldspraak als in r. 1003. |
1176 |
een [...] leest: een breed model |
1177 |
als [...] Dijen: als de dijen van magere mensen |
1178 |
Nu [...] will: nu mag het (dat model) zo goed zijn als het maar kan. Huygens denkt vermoedelijk niet aan concrete modebeelden, het gaat hem om het idee ‘nu eens zus, dan weer zo’. In werkelijkheid was de modieuze (mannen)schoen ‘vroeger’ (gezien vanuit 1651) kort met een ronde neus, na 1640 werden ze buitensporig lang, maar wel afgeplat van voren (Der kinderen-Besier 1950, p. 41 en 139). Voor de broek gold dat hij in het begin van de eeuw ruim moest vallen, omstreeks 1630 veel nauwer werd en tegen 1650 weer wijd (a.w., p. 90 en 135). |
1180 |
Elck [...] Mall: iedereen weet een eigen voorwendsel te noemen voor zijn ‘Kostbare Dwaasheid’. Net als in r. 76 en r. 1796 toespeling op Huygens' beroemde satire op de mode uit 1622. |
1181 |
De [..] Tijd: Zoveel als: aan de gekte komt nooit een eind. |
1182 |
ben [...] wijs: als ik verstandig ben |
1184 |
leckernij: voorliefde |
1186 |
Sus [...] doen: het ene doen en het andere laten doen |
| |
| |
1187 |
En [...] rust: wie zoveel mogelijk rust zoekt en zoveel mogelijk ergernis wil vermijden |
1188 |
sijn' [...] lust: zijn rechtmatige plezier |
1189-1240: Al discussiërend hierover zijn we de hoek om geslagen en lopen we onder andere bomen. Afwisseling, opnieuw een vreugde die de Haagse lindenlanen niet kunnen bieden! Hier staan essen, bomen die in de oorlog hun diensten hebben bewezen. Maar deze zijn niet voor oorlogstuig bedoeld: tachtig jaar is lang genoeg geweest. En, Heer, voegt Huygens eraan toe, als Gij zondaars straffen wilt, wend dan Uw blik liever naar Engeland, waar Uw kerk dreigt te verdrinken in het bloed van een koning.
1189 |
vind [...] gekropen: merk ik dat we het hoekje om zijn geschuifeld. Op de kaart: de letter B, we kijken in de richting van C en D. |
1190-91 |
Die [...] Merckt: wie eerst het Lang en dan het Kort Achterom doorloopt is niet ver van de Markt. Met het Kort Achterom moet het stuk bedoeld zijn dat uitkomt op de Gravenstraat, de Markt is dan wat nu de Dagelijkse Groenmarkt heet (vgl. al Bilderdijk). Huygens vergelijkt zijn paden in eerste instantie met weinig aanzienlijke straten in Den Haag; vgl. verder de volgende regels. |
1192-93 |
Maer [...] Boomen: maar over die vergelijking ben ik nog niet tevreden: (lanen met) bomen passen het best als voorbeeld van (lanen met) bomen. De overeenkomst met het Achterom (een kromme straat) zit in de ‘bocht’ die zijn eigen laan maakt, maar doet te weinig recht aan de allure ervan. Die ervaart men alleen als men denkt aan de sjiekste Haagse lanen! Zie ook de inleiding van De Vries, par. 4, over Huygens' spel met de genreconventies. |
1195 |
en [...] aen: en zo meteen volgt daarop de Plaats. Een rechte hoek brengt immers van het (Lange) Voorhout op de Kneuterdijk en dan komt men vanzelf op de Plaats. |
1196 |
Daer [...] ick't: Zoveel als ‘eureka’, nu klopt het. |
|
en [...] aen: wees niet boos |
1197 |
Noch [...] prijs: ik ben nog steeds aan het opscheppen dat ik de prijs verdien (nl. dat Hofwijck meer biedt dan Den Haag). Daar begint Huygens al mee in r. 1099-1104. |
1199 |
Veranderingh verheught: Vertaling van het klassieke adagium varietas delectat. |
1200 |
walgen aen: oververzadigd raken van |
1201 |
evenstadigh: onveranderlijk |
1202 |
vervelen: irriteren |
|
rust [..] verschoonen: ‘Het gehoor wordt ondersteund door verpoozing’ (Bilderdijk). Huygens bedoelt: genieten van muziek is alleen mogelijk als er niet altijd muziek is. |
1203 |
En [...] werdt: en ook alle andere lichaamsdelen bezwijken die geen pauze krijgen |
| |
| |
1204 |
smert: pijn |
1205 |
Noch: en bovendien |
|
het [...] keurigst: het kieskeurigste en veeleisendste |
1206 |
jae [...] bevallickheden: ja zelfs vanwege aangename dingen |
1207 |
sijn' beweeghlickheid: zijn eigen wispelturigheid |
1208 |
daer't [...] elders: M.a.w. voornamelijk in het oog. |
1209 |
daer [...] vleijen: waar het oog hier mee gevleid gaat worden |
1210 |
suijver': gave |
|
Meijen: takken |
1212 |
niet: niets |
1214 |
Als [...] droomen: Geen bestaand spreekwoord. Bedoeld zal zijn; als men echte, degelijke waar zoekt, neemt men geen genoegen met dromen. Een fraai staaltje van Huygens' retorisch vernuft: de ene boom roemt hij om zijn schaduw, de andere boom, even overtuigend, om zijn gebrek aan schaduw: ‘Ik wíl helemaal geen schaduw, ik wil stammen.’ |
1215 |
Stae bij: Niet in wnt; de bet. moet wel zoveel als ‘kom hier’ zijn (Eymael). Te denken valt aan een bevel tot een hond: Huygens geeft bij wijze van spreken een klopje op de stam. Vgl. ook r. 1801 en r. 1993-1994. |
|
taeij [...] waer: Met een soortgelijke metonymia als bijv. in r. 154 noemt Huygens het produkt in plaats van de bomen zelf: taai (duurzaam, maar ook: buigzaam) essenhout. |
1215-16 |
De [...] souw: de waardevolle diensten die u ons geleverd hebt zouden wel enige roem verdienen die hier zou moeten staan schitteren; m.a.w. ik zou hier eigenlijk iets van de schitterende roem moeten vertellen, die u met uw diensten (als leveranciers van hout voor wapens) geleverd hebt. ‘Esschen-hout is tot veele dinghen nut; ende is bij de ouders [=Ouden, Klassieken] door het prijsen van den Poët Homerus/ ende door de speere van Achilles seer wel bekent ende veel gheacht gheworden, seyt Plinius [...]’ (Dodonaeus 1644, p. 1304). |
1218 |
Piecken: lansen, speren |
1220 |
hij [...] rad: dan zat hij nu nog op een rad (dan was zijn lijk nu nog, tot zijn eeuwige schande, op een rad tentoongesteld). |
1222 |
En [...] geriefde: en de krankzinnige drift van mensen met wapens te hulp kwam |
1223 |
plantsoenen: Hier in de betekenis van ‘plantsels’ (bomen die ik geplant heb). |
1224 |
soo [...] ontplantt: als ouderdom u na menig jaar ‘ontplant’ (vgl. voor dit on(t)- weer r. 173) |
1225 |
Leent: leen dan |
|
Pijlen [...] Boghen: In r. 500 worden ook die nog als oorlogstuig genoemd, maar kennelijk associeerde Huygens ze vooral met sport en spel. |
1226 |
voor: bij wijze van |
1228 |
En [...] veld: en (liever dan dat gij) vanuit het groene veld zou trekken naar een veld dat rood is van bloed (een slagveld). |
| |
| |
1229 |
't is [...] gedolt: men is lang genoeg te keer gegaan |
1230 |
tot [...] sparen: te reserveren voor bijl en ploeg. Vgl. Jesaja 2:4 en Micha 4:9. |
1234 |
Van [...] buijten: (laat nooit de zon opgaan, die ons dat krijgsrumoer) opnieuw in binnen- of buitenland ziet aanheffen |
1235-36 |
Laet [...] volck: laat uw getergde wraak verzadigd zijn in de rampspoed van ons naburig volk (de Engelsen). Vgl. r. 1247-1248. |
1236-38 |
dijn [...] bloed: Huygens identificeerde zich in de Engelse burgeroorlogen geheel met de zaak van de koning en de anglicaanse kerk. De executie van Karel I in 1649 had overigens in heel Europa afgrijzen gewekt. Zie de inleiding van De Vries, par. 3.4.6; ook Van Strien 1990, p. 120-133 voor andere reacties van Huygens op de gebeurtenis. Zie ook hierna, r. 2150-2155. |
1238-39 |
En [...] ontdaen: en die, nu er geen hulp en hoop meer is, en nu er geen trouw en troost meer is, voor eeuwig schijnt te zijn verloren. Huygens schreef deze regels nauwelijks een maand nadat het koningsgezinde leger in Engeland definitief was verslagen en Karel II naar Frankrijk gevlucht. Huygens ziet nog maar één uitweg: r. 1240. Tijdens het overzien van het afschrift probeerde hij in de autograaf een nog fellere versie van deze aanklacht, met een uitval tegen de ‘wolven die Sion t' onder wroeten’ [de kerk ondermijnen], ‘en steken andermael Jerusalem in brand’ (zoals het Jeruzalem van de eerste tempel door de Babyloniërs was verbrand, 2 Kronieken 36:19), en ‘scherend'er den Tuijn [er de tuin verwoesten] die ghij d'er hebt geplantt.’ Uiteindelijk koos Huygens toch voor wat hij eerst had geschreven. |
1240 |
de boos': de bozen |
|
in [...] gaen: Bijbelse uitdrukking, vgl. Psalm 143:2. |
1241-1292: Met een zucht van verlichting keert Huygens terug naar zijn essenlaan. Vandaar komt men bij de esdoornen, die het voorplein omzomen. Wat is dat voor een plein? Het lijkt klein, maar wie het opmeet ziet dat het tweemaal de oppervlakte heeft van de Grote Zaal (Ridderzaal) op het Binnenhof. Hoe kan het dat iedereen zich daar zo in vergist?
1242 |
Van [...] Heeren: weg van de plaats waar één heer is verdeeld in vele heren. De macht van de koning was overgenomen door het Parlement, voor Huygens een ‘onnatuurlijke’ toestand. |
1243 |
een' [...] verrast: van waar een kroon (...), door een plotselinge greep. Bedoeld zijn de kronen van Engeland, Schotland en Ierland; vgl. r. 2154. |
1247 |
't [...] spiegelen: Vgl. het spreekwoord ‘wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht’, d.w.z. die kan leren van de slechte ervaringen van anderen. |
1247-48 |
diens [...] gaet: Bilderdijk en Zwaan kiezen voor een ‘passieve’ betekenis van ‘quaed’: ongeluk. Huygens zegt dan: ‘Het ongeluk van de volkeren in Engeland gaat het onze bijna - niet bijna, maar verre te boven.’ Dat klinkt in deze context m.i. zeer ongeloofwaardig. Zou Huygens ook maar één moment |
| |
| |
|
hebben kunnen suggereren (‘het is daar bíjna erger dan hier’) dat de situatie in Nederland vergelijkbaar was met de ontredderde toestand na de burgeroorlogen in Engeland? Weliswaar was het hier voor iemand als hij eind 1651, een jaar na de dood van Willem II, niet om te juichen. Maar het was vrede, en de Grote Vergadering was, zegt hij zelf (r. 1271-1272) met succes afgesloten. M.i. is er niets tegen om ‘kwaad’ in de ‘actieve’ betekenis op te vatten: het kwaad van de Engelsen gaat het onze bijna - niet bijna, maar ver te boven. Dat is een boude uitspraak, nog geaccentueerd door de zelfcorrectie. Maar hij past bij de manier waarop Huygens altijd over deze dingen spreekt: wie een zuiver geweten heeft, mag daarvan spreken. Vgl. bijv. het gedicht ‘Nood-weer’ uit 1658 (Van Strien 1990, p. 98-119), maar ook de passage tegen het slot van Hofwijck, r. 2577-2596: ‘Ik ben een zondaar voor God, maar ik heb niemand moedwillig kwaad gedaan.’ Hier zegt Huygens dus: als ik naar Nederland kijk, dan zie ik daar veel wat verkeerd is, maar niet zulke monsterlijke gruwelen als in Engeland. Vandaar ook dat hij God durft te bidden om eerst naar Engeland te kijken, als Hij het kwaad wil straffen (r. 1235-1236). |
1249 |
troncken: stammen |
1250 |
mijn [...] om: rondom mijn vierhoek. D.i. het plein voor het huis, de letter D op de kaart, rondom beplant met esdoornen en sparren (r. 1337-1338). |
1251-52 |
Dit's [...] Kneuterdijck: dit is wat ik noemde het Marktveld vlakbij het Kort Achterom (vgl. r. 1190-1191), of de Plaats aan mijn Kneuterdijk (r. 1195). |
1252 |
ick [...] wellekom: Huygens bedoelt waarschijnlijk: ik ben blij dat ik hier ben (na zo'n lange wandeling). In de volgende regel heeft de uitdrukking de gewone betekenis. |
1255 |
Leent [...] lijdsaemheids: schenk (mij) nog wat van uw geduld |
1256 |
pijn: moeite |
1257 |
Mij [...] Pleijn: ík vind het een plein |
|
daer [...] roemen: maar, als de waarheid (door mijn mond) spreekt, ben ik niet bang om op te scheppen |
1259-60 |
het [...] gedrocht: Denk aan het grandioze gebouw, gemaakt van balken die van ver zijn aangevoerd, dat niet door lelijke spinnewebben wordt vervuild. Bedoeld is de Ridderzaal op het Binnenhof, gebouwd in de dertiende eeuw. ‘Men seyt dat het [de dakconstructie nl.] van Yrisch hout ghemaeckt is, 't welck sulcke proprieteyt heeft, dat het geen fenijn en kan verdragen, daeromme en heeft men daer geen motten ofte spinne-coppen wech te keeren, want daer geene en comen (Le Petit, Nederlandsche Republique, 1615; geciteerd via Peters 1905, p. 21). Deze kap is na lange verwaarlozing in de 19e eeuw (ca. 1860) vervangen door een ijzeren constructie; in het begin van de 20e eeuw is deze weer vervangen door een reconstructie van de originele toestand met eiken balken (Peters 1905, p. 78-101 en Anoniem 1907). |
1261 |
het [...] Heeren: andere omschrijving van het gebouw. Met ‘Hollands oude Heeren’ zijn de graven van Holland bedoeld. |
| |
| |
1262 |
duijsend [...] dusend: dagelijks duizenden mensen. De Ridderzaal was in gebruik als semi-openbare ruimte; er waren allerlei winkeltjes en er werden boekenveilingen gehouden; het moet er dikwijls zeer druk geweest zijn (vgl. Keblusek 1997, i.h.b. p. 64-71). |
1263-64 |
gekropt [...] Vendelen: overladen zijn met de pracht van Spaanse vendels. De meeste ervan schijnen te zijn buitgemaakt door Maurits in de slagen bij Turnhout (1597) en Nieuwpoort (1600) (Staring 1923, p. 96). Zie het schilderij van de Grote Vergadering door Dirk van Deelen (Mauritshuis, ook door Zwaan gereproduceerd; tevens in Keblusek 1997, p. 85). De vaandels zijn volgens Staring in 1806 naar het Koninklijk Paleis op de Dam overgebracht en worden tegenwoordig bewaard in het Legermuseum te Delft. |
1265 |
om't beste: D.w.z. vooral. Dit zou dus niet kloppen, vgl. de vorige noot, maar de ‘Stedendwinger’ had in de optiek van Huygens misschien wel het meest bijgedragen aan de glorie van de staat. Ook de naam waarmee de rij wordt besloten (‘Bij Wilhem andermael’) lijkt op het eerste gezicht misplaatst: Willem II, stadhouder van 1647-1650 (vlak voor en na het sluiten van de Vrede van Münster), heeft immers niet één veldslag gewonnen of stad veroverd. Huygens gebruikt de afzonderlijke namen klaarblijkelijk als een soort pars pro toto, in plaats van ‘Oranje’. |
1266-68 |
God [...] quam: God geve niet voor het laatst, als het ooit gebeurde dat de laatste van dat geslacht geroepen zou zijn tot de teugels van het landsbestuur. M.a.w.: als het al zo beschikt is dat de Oranjes hun leidende rol in het bestuur van de Republiek eens zullen verliezen, laat dan déze, laatstgenoemde Willem (Willem II), niet de laatste zijn geweest. Stel dat moment uit tot de verre toekomst! Willem II was gestorven op 6 november 1650, als Huygens dit schrijft is Willem III, geboren 14 november 1650, nog geen jaar oud en is er dus alle reden tot zorg. Iets was Huygens niet zal bedoelen (maar strikt genomen wel zegt) is dat hij hoopt dat er nog meer Spaanse vendels zullen worden buitgemaakt: ‘God geve dat dat door Willem II niet voor het laatst gedaan is.’ |
1269 |
Daer [...] afgesworen: Nog altijd afhankelijk van ‘het trots gewelf’ (r. 1261). Het besluit van de Staten-Generaal om de trouw aan de koning van Spanje op te zeggen (22 juli 1581) is overigens niet genomen in de Ridderzaal maar in Amsterdam. Van een plechtige ‘afzwering’ die Huygens hier suggereert was ook geen sprake: het besluit werd ‘zonder eenige plechtigheid’, ‘zonder eenige enthousiasme’ genomen (De Vrankrijker 1933, p. 132). |
1271-72 |
Daer [...] verbond: waar onlangs de pijlenbundel, die dreigde uiteen te vallen, opnieuw in een broederlijk verbond aaneen is gebonden. Huygens doelt op de ‘Grote Vergadering’ van de Staten-Generaal, gehouden in de Ridderzaal van januari-augustus 1651, waar o.m. de afspraken van de Unie van Utrecht (1579) werden bevestigd. Met ‘der Pijlen knoop’ zinspeelt hij op het wapen van de Unie, een leeuw met een bundel van zeven pijlen die de gewesten symboliseren. De voorstelling dat deze ‘knoop’ rond 1650 ‘op het slippen stond’, |
| |
| |
|
lijkt wat overdreven, maar zo kan Huygens het natuurlijk wel beleefd hebben. Over de samenhang van de Unie werd overigens ‘niets besloten’ (Van Deursen 2004, p. 272). |
1273 |
'T en [...] Camertjen: het (dat ‘hoogh gebouw’, r. 1259) is geen kamertje, dat kunnen we geen kamertje noemen. Huygens zegt (r. 1257): U noemt mijn plein een pleintje. Welnu: denk aan de Grote Zaal. Dat noemen we niet een kamertje. |
1274 |
'T en [...] is't: we kunnen het niet eens een kamer noemen: het is een zaal |
1274-75 |
die [...] staet: die zoals wij weten tot de grootste behoort |
1275-76 |
daer [...] doorwerrt: waar vele voetstappen elkaar kruisen |
1276 |
belett: hinder |
1277 |
Maet-rij: meetlat |
|
voort: te voorschijn |
|
'k sal't [...] maken: ik zal er een vloertje van maken (van de vloer van de Grote Zaal) |
1278 |
tot: vergeleken bij |
1278-79 |
nu [...] zijn: nu lijkt het bluf maar zo meteen zal blijken dat dat niet zo is |
1279 |
vlacks: in de lengte (wnt vlak (II), bet. 9) |
1280 |
in't kruijs: dwars daarop (in de breedte) |
|
onder dacks: binnenshuis (binnenshuis, zult u zeggen, is een ruimte van ca. 37 × 18 m bepaald fors) |
1281 |
dobbelt [...] schelen: dubbel maakt groot verschil |
1282-83 |
en [...] lang: en ‘de delen breed en lang’ (d.w.z. het oppervlak) hier is tweemaal ‘de delen breed en lang’ daar. Huygens' formulering suggereert dat hij niet wist dat tweemaal twee vier is, maar het schijnt te kloppen; vgl. De Bont 1968. |
1283 |
Siet [...] aen: kijk gerust met ontzag naar mijn pleintje |
1284 |
souden pas: konden precies |
1285 |
Maer [...] niet: maar het lijkt niet zo |
1286 |
de [..] verweten: verweten heb dat ik verkeerd heb gemeten |
1288 |
Tot [..] overtelt: totdat ik de absolute waarheid ervan opnieuw had nagerekend |
1289 |
En [...] gestreken: en uitspraak gedaan had tegen mijn stugge onbegrip (mijn koppige weigering om de feiten te aanvaarden) |
1290 |
Doe: toen |
1290-91 |
bestond [...] gaen: zette ik mij ertoe na te denken over het gebrekkige oor-deel (beoordelingsvermogen), ik bedoel oog-deel (de gebrekkige kijk) van de mens |
1292 |
dool [...] niet: als ik me nog steeds niet vergis. Bedoeld moet wel zijn: hopelijk vergis ik me niet. |
1293-1323: Het is de overkapping die het verschil maakt, legt Huygens uit. Onder de reusachtige kap van de hemel lijkt alles nietig en onbetekenend. Toen ik dat tot me door liet dringen,
| |
| |
bezag ik in vervoering de hele aarde vanuit de hemel, en op dat moment bestond mijn pleintje niet meer en kon ik geen van onze aardse beslommeringen nog ernstig nemen. Met moeite riep ik mezelf weer terug in de werkelijkheid.
1293 |
als: zoals |
|
maer: maar het zijn |
1295 |
dat: Slaat terug op ‘'t halve rond des hemels’: de halve hemelbol die wij zien. Wie op de aarde staat, in Huygens' visie dus min of meer in het centrum van de kosmos, ziet boven zich (bij wijze van spreken) de helft van de hemelsfeer die de aarde omringt. |
1296 |
tegens: vergeleken bij |
1297 |
Een [...] doorgesneden: Bedoeld zal zijn: een duizendste fractie van een punt. |
1298 |
Doe [...] mij: toen ging ik een pleidooi houden tegen mezelf (zojuist had ik nog nagerekend dat het plein groot was, nu ging ik het weer ontkennen) |
|
mijn' Reden: Het verstand dat mij dat had geleerd. |
1300 |
pees: koorde (rechte lijn die twee punten op een cirkel verbindt); tegelijk kan gedacht worden aan de pees van een boog. Het plein is zo nietig, het mag nauwelijks een fractie genoemd worden van zo'n koorde. |
1301 |
Leer: 1. ladder; 2. lering. ‘Leerzame ladder’, zou een vertaling kunnen zijn. |
|
buijen: stormen. De dichter stijgt in zijn extase uit tot boven de dampkring rond de aarde. |
1302 |
ruijen: ophitsen |
1303 |
Bij [...] krackeel: in een twist die dagelijks weer oplaait |
|
van [...] Maen: vandaar (klom ik) tot bij de Maan. Huygens' ‘reis’ is te volgen op de bijgaande illustratie (afb. 20), zie ook Verkuyl 1965. Zijn ziel stijgt tot boven de rusteloze sfeer van de dampkring, hoger tot de maansfeer, nog hoger, door de sfeer van de sterren, tot in de ‘derde hemel’, de uiterste grens van de schepping. Een andere mogelijkheid is dat met ‘de derde hemel’ het Empyreum is bedoeld: vgl. De Vries 1993, p. 148, die laat zien dat de aanduiding ‘derde hemel’ niet een exacte plaatsbepaling hoeft te zijn. Toch is het de vraag of iemand als Huygens, zelfs in een visioen, zich in die totaal andere wereld zou willen ‘indenken’ - en of men van daaruit, in zijn visie, überhaupt naar de aarde zou kunnen omzien. Hij blijft m.i. binnen de perken van de geschapen werkelijkheid. De dubbele herkomst van deze passage (de christelijke en ‘heidens’-literaire traditie) wordt besproken in De Vries 1993. |
1305-07 |
tot [...] in: tot waar Gods man door zijn heilige gedachten gebracht werd (in het lichaam of in de geest, hij kon het niet zeggen): tot in de derde hemel. Huygens verwijst naar Paulus, 2 Corinthiërs 12:2: ‘Ik ken eenen mensch in Christus, voor veertien jaren (of het geschied zij in het lichaam, weet ik niet, of buiten het lichaam, weet ik niet, God weet het) dat de zoodanige opgetrokken is geweest tot in den derden hemel.’ Huygens suggereert, in lijn met de traditionele interpretatie, dat Paulus (‘Gods man’) in de bewuste passage over zichzelf spreekt. |
| |
| |
afb. 20: het heelal volgens het christelijk-ptolemaeische wereldbeeld. Uit: Pierre Gassendi, Institutio astronomica [...], 1656. Centraal de Aarde (aarde en water), omringd door de lucht- en vuursferen, en vervolgens door de sferen van Maan, Mercurius, Venus, Zon, Mars, Jupiter, Saturnus en die van de ‘vaste sterren’, die op hun beurt omringd worden door twee ‘kristallijnen sferen’ en uiteindelijk door het ‘primum Mobile’, de ‘eerste beweger’ die alle andere sferen in gang zet. Buiten ruimte en tijd strekt zich het Empyreum uit, de hemel waar God is en waar de zielen van de zaligen naar opstijgen. Zie r. 1303.
| |
| |
1308-09 |
Doe [...] ijdelheid: toen begon ik de ijdelheid van de wereld aan te klagen |
1311 |
tommelen: ploeteren |
|
sulcken nietmetall: zo'n niemendal |
1313 |
als [...] besaten: als wij dat ‘balletje’ helemaal in bezit hadden |
1315 |
Datje: kleinigheid |
1316 |
hier: Nl. in de hemel, bij God. |
1317-18 |
in [...] binnenste: in dat geestelijke ‘omroeren’ van heel haar binnenste; m.a.w. ik genoot er zo van dat ik ineens alles zozeer in geestelijk licht kon zien |
1318-19 |
en [...] docht: en de heilige vervoering deed haar zo heerlijk verstrikt raken in die gedachten |
1320 |
pijnelick: met moeite |
1321 |
Mij [...] futselden: ze leek mij te treuzelen, tegen te stribbelen |
1321-22 |
en [...] maken: en (ik had de indruk dat) zij (net als Petrus op de berg der verheerlijking) verlangde om tenten daarboven te maken (om er te blijven). Vgl. Mattheüs 17:4: ‘En Petrus [...] zeide tot Jezus: Heere, 't is goed dat wij hier zijn; zoo gij wilt, laat ons hier drie tabernakelen maken, voor u eenen en voor Mozes eenen, en eenen voor Elia.’ |
1323 |
wel: goed |
|
daer se gingh: waar ze heenging (de aarde) |
1324-1335: Daar staan nog altijd de esdoorns. Het is misschien dezelfde soort als de boom waar, in het bijbelverhaal, Zacheüs in klom om Jezus te zien. Die discussie laat Huygens verder over aan de botanici: hij neemt de bomen zoals ze zijn, brengers van welkome schaduw in de zomer.
1324 |
hoe [..] recht: hoe komen we weer thuis? Uitroep van verwarring als hij weer met beide benen op de grond staat; vgl. ‘waar ben ik?’ De volgende regel geeft het antwoord: o ja, de esdoorns... |
1326 |
U [...] reden: u hebt recht op het eind van mijn onderbroken verhaal |
1327-28 |
het [...] sien: Huygens verwijst naar Lucas 19:3-4: ‘[Zacheüs, een tollenaar] zocht Jezus te zien, wie hij was, en kon niet vanwege de schare, omdat hij klein van persoon was. En vooruitloopende, klom hij op eenen wilden vijgenboom [Grieks: sycomorea], opdat hij hem mocht zien; want hij zoude door dien weg voorbijgaan.’ |
1328-29 |
daer [...] lijckt: uw blad heeft iets van de sycomoor |
1329-31 |
en [...] neen: en die gelijkenis heeft de lieve lui die (...) nog in de door hen beschreven kruiden leven (de kruidkundigen), zowel ja als nee doen zeggen. Sommigen beschouwden de esdoorn en de boom die in de bijbel sycomoor heet, kennelijk als gelijk, anderen niet. Dodonaeus vermeldt dat ‘sommighe Fransoysen’ de esdoorn (acer) ‘qualijck [ten onrechte] Sycomoron noemen’ (Dodonaeus 1644, p. 1316). |
1331 |
't hanght [...] strijdt: het hangt er nog om, er is nog steeds discussie over |
| |
| |
1332 |
scheiden: beslissen |
1333 |
Half [...] Vijgh: De kanttekening bij de Statenvertaling spreekt over de sycomoor als een boom ‘hebbende de grootte ende de bladeren van een moerbeiboom, ende vruchten als vijgen, doch sonder kernen’ (geciteerd via Zwaan). Zie ook Dodonaeus 1644, p. 1270: de sycomoor heet zo ‘om dat hy den Vijgh-boom ende den Moerbezie-boom beyde erghens in ghelijckt’. Volgens Huygens gaat die beschrijving dus in elk geval ook op voor de esdoorn. |
|
half [..] Linden: of anders gezegd (...). ‘Wijnrank’ zal slaan op het blad, dat iets van de wingerd of wijnrank heeft; ‘linden’ op de habitus van de boom en de schaduw die hij geeft. |
1334 |
All [...] will: al naar men u noemen wil |
1334-35 |
jae [...] deckt: die zelfs als slaven dient, en mijn hoofd dekt met het uwe, als parasols. Zwaan wijst erop dat het inderdaad een taak van slaven was, in Indië en elders, om de hoofden van hun meesters met parasols in de schaduw te houden (de hoofden van deze ‘slaven’ zíjn zelf de parasols).
De zin loopt niet, omdat de kopiist zich bij het afschrijven heeft verlezen: na AU 1334a ging hij door met 1335b. Huygens had geschreven:
All soom' u doopen will; ick houd u voor mijn vrinden,
En vrinden inden Nood; jae die voor slauen streckt
etc. Pas bij de voorbereiding van KA merkte hij dat er iets niet liep, maar daarbij ontging hem nog steeds dat r. 1334 zijn rijmpartner was kwijtgeraakt. Dat repareerde hij pas bij de voorbereiding van KB. Zie verder het apparaat, ook Zwaan 1977. |
1335 |
Parasollen: AU had eerst ‘Sonne-schutten’. Tegen zijn gewoonte in kiest Huygens voor het leenwoord. |
1336-1352: De mastbomen, die met de esdoorns om en om geplant zijn, kunnen nog meer: die geven bescherming tegen zomerhitte én winterkou. Van veraf (het is honderd jaar later!) ziet men ze staan en bezoekers van Hofwijck zullen de stichter dankbaar zijn, voor hun paarden en voor zichzelf.
1338 |
Mannetjens: zilversparren (vgl. de noot bij r. 211). |
|
tuschen [...] op: Vgl. r. 2506: de masten en esdoorns staan ‘overhands’, om en om. |
1339 |
Bij [...] jaer: met ellen per jaar (dus heel snel) |
1340 |
te blinden: onzichtbaar te maken |
1341 |
moeijelick: onaangenaam |
1343-44 |
over [...] schaduwen: allang in staat brede schaduwen te geven. De formulering ‘in staat van (te) schaduwen’ lijkt nogal ongewoon (niet in wnt). |
1345 |
Verneemt: ziet |
1346 |
van bijds: van nabij |
| |
| |
1349 |
voorsichticheid: vooruitziende blik |
1351-52 |
aengenaem [...] zijn: (en het mensen) aangenaam (maakte), zoals alle moeite aangenaam is die onze naasten kwelt en waar wij vrij van zijn. Nog eens het bekende suave mari in magno, vgl. r. 275-308. Het is onduidelijk waarom (ook in AU en in de drukken) een leesteken na ‘aengenaem’ ontbreekt. |
1353-1396: Van het plein de brug of dam over naar de boomgaard. Ook daar staat een hek voor, en met reden. Slechts met moeite brengt Huygens zich ertoe, daar niet alleen zijn gasten, maar ook hun gevolg toe te laten. Liever geeft hij de meiden en knechten geld voor de markt dan dat hij ze zijn fruit laat stelen en misschien ook nog de bomen en struiken beschadigen. Maar dan bedenkt hij zich: als mijn gasten hun personeel wat fruit willen laten plukken, dan moet dat kunnen. Wat kunnen mij after all die appels en peren schelen, vergeleken bij de vriendschap die hier op het spel staat? Conclusie: iedereen is welkom, de gasten en hun personeel, om zelf te plukken of voor zich te laten plukken. Maar laat men alsjeblieft voorzichtig zijn.
1355 |
wild geklaps: oeverloos gepraat, van de hak op de tak |
|
haest: weldra |
1356-57 |
met [...] bladen: D.w.z. ik tracteer hem tot nu toe op oneetbare waar met een scherpe en zure saus (linden, essen, esdoorns enzovoort zijn niet te eten en de manier waarop ik erover praat is ook geen pretje). Maar nu komt iets beters: de fruittuin. |
1358 |
geladen: voorzien (dan met oneetbaar blad) |
1359 |
Keucken-wilderniss: De vakken met de letter F op de kaart. Net als in het bos spreekt Huygens hier van een ‘wildernis’, misschien omdat ook hier de (fruit)bomen en -struiken binnen de vakken door elkaar heen waren geplant. In Den Nederlandtsen Hovenier van Jan van der Groen (1669) wordt gezegd dat grote fruitbomen als appel en peer ‘her en der mogen worden neergezet, zolang ze maar met elkaar in verband staan’; bessenstruiken konden onder de hoger groeiende vruchtbomen worden geplant (cit. via Jacques en Van der Horst 1988, p. 199-201). |
1360 |
geschotelt staet: D.w.z. klaar staat. |
|
maer [...] is: voor het grijpen ligt. |
1362 |
weest gegroett: M.a.w. ‘tot ziens’ en niet ‘welkom’. |
1363 |
dit heck: Ditmaal één hek, in het midden. |
1364-65 |
Voor [...] Grachten: voor zulke (kijkers) moest mijn beurs geloven aan het kostbare ontwerp dat deze boomgaard opsloot in grachten, breed als vijvers. Anders dan het wnt (en Eymael en Zwaan) vat ik ‘besteck’ niet op als ‘afsluiting’, want wat is een ‘afsluiting, die een boomgaard opsluit in een gracht’? M.i. zegt Huygens: ik had voor een veel goedkoper ontwerp kunnen kiezen (maar dat was niet veilig genoeg). De grachten moeten ca. 5 meter breed geweest zijn, inderdaad heel wat breder dan een gewone sloot. |
| |
| |
1366 |
Een [...] duijsenden: één woord voor vele, kort |
|
all [...] maer: iedereen die ook maar |
1367 |
Mijn' sinn'lickheden: de dingen waar ik zo verzot op ben |
1368 |
porceleine: Porselein was rond 1650 nog zeldzaam en uiterst kostbaar. |
1369 |
Saletten: ‘kamers’ |
1370 |
gelijck: allebei |
1371 |
groot [...] kleen: Kan worden opgevat als aanduiding van sociale positie (hoog en laag), maar ook (vgl. ‘jongh volck’ en ook r. 1493) als ‘jong en oud’. |
1372 |
uijt: leeg |
1373-74 |
af [...] Dat: te ontnemen wat |
1375 |
Daer [...] is: waar het op de koper ligt te wachten |
1375-76 |
mijn [...] gequeecks: het heerlijks, waar ik vele jaren van kweken naar heb uitgezien |
|
onwetens, ongeacht: D.w.z. zonder dat de dief beseft hoeveel erin geïnvesteerd is |
1377 |
beetjen: hapje |
1378 |
dertelheid: onbezonnen gedrag. ‘Onbedwongen lust’ (Zwaan) past hier m.i. minder goed; het gaat hier niet meer over mensen die vruchten stelen, maar over het gevaar dat er bloeiende takken worden beschadigd tijdens wilde spelletjes van pages of knechten en meiden onderling. Huygens bedoelt: alleen al zoiets onschuldigs kan hier zoveel schade berokkenen. |
1379 |
ternen: beschadigen |
|
en [...] jaer: en dit jaar niet floreert (‘bloeien’ hier omwille van het woordspel overdrachtelijk voor ‘ontwikkelen’, i.c. vrucht dragen, cf. wnt bloeien bet. 4). |
1380 |
dat [...] waer: dat nog ongeboren waar op die manier zou sterven. Bedoeld zijn (vgl. de vorige regel) de vruchten die het volgend jaar zouden zijn ‘geboren’ als de tak niet was beschadigd. Huygens zegt: ik heb liever dat de vruchten van volgend jaar nog vóór de kiem gesmoord worden door de onvoorzichtigheid van het personeel, eer dat ik [enz.]. |
1381 |
een [...] Peeren: wat onbeduidende appels en peren |
1382 |
Het [...] ontbeeren: het vriendelijke ontvangen van vreemden zou moeten missen. ‘Ontbeeren’ is een fout van de kopiist: Huygens had geschreven ‘ontleeren’, met het al vaker gesignaleerde huygensiaanse on(t)- (vgl. r. 173): ‘ontleren’ is afleren, ‘niet meer weten’. Wat hij dus eigenlijk wilde zeggen is: ‘Ik wenste dat [...] voordat ik omwille van een leur enz. niet meer zou weten hoe je vreemden vriendelijk onthaalt.’ |
1383 |
En [...] wist: en zou doorgaan voor een zuurpruim voordat ik het wist. |
|
vrienden: zo kunnen natuurlijk ook ‘vreemden’ worden aangesproken, zoals blijkt uit het vervolg (‘wie gij zijt’). |
1385 |
dese hagen: Bedoeld zullen zijn de bomen die de boomgaard omringen; misschien de struiken en bomen die er groeien (vgl. wnt haag (I), 1b) |
1386 |
Gevolght [...] ongevolght: met of zonder gevolg (personeel) |
| |
| |
|
ick [...] behagen: ik laat het aan u over |
1387 |
De [...] thuijn: M.a.w. wie mijn vriend is, mag ook deze tuin in. |
1388 |
Daer [...] Duijn: ‘Dit dient letterl. opgevat te worden’ (Eymael). Dat lijkt me onwaarschijnlijk: in verpacht duin is de jacht per definitie niet vrij. M.i. gaat het Huygens om de paradox: hoewel dit ‘jachtgebied’ van mij is, is het hier toch vrij jagen (vgl. Zwaan). De onverhoedse overgang naar beeldspraak is typerend voor Hofwijck. |
1389-90 |
Magh [...] jaren: als u vindt dat uw ‘gebrode’ knecht de plaats van zijn meester (m.a.w. van uzelf) kan innemen: dan stem ik daarmee in. Ik gun u hoe dan ook (eventueel in de persoon van die knecht) de vreugde en de vrucht van de hoogzomer. M.a.w.: u mag hier zelf wandelen en ook uw knecht laten wandelen, plukken en uw knecht laten plukken enz. Een ‘gebrode’ knecht is in principe iedere loontrekkende (wnt gebrood). |
1391 |
u: voor u |
1393 |
teere telgen: jonge takken |
1394 |
ten besten: voortreffelijk |
1396 |
Die [...] gevest: van die rente wijs ik u voor het volgend jaar aan als begunstigde (als u nu het kapitaal behoudt) |
1397-1428: Als er iemand buikpijn krijgt, vervolgt Huygens, is het mijn schuld niet: mijn boomgaard is er niet om stiekem rekeningen te vereffenen. Er groeit geen vergif in mijn tuin. Dus wie hier ziek wordt heeft het alleen aan zijn eigen gulzigheid te danken. Zo zijn mensen, al sinds Adam en Eva. En wat een dwaasheid is het: een koe eet toch ook niet in één keer haar hele weiland kaal?
1397-98 |
't zij [...] gewroken: al is dit (het voorgaande) gesproken tot uw voordeel (immers als ik de mensen onbeperkt laat snoepen komen ze vroeg of laat bij u terecht): als ik zieken naar u toestuur, dan betekent dat niet dat ik wraak genomen heb |
1400-03 |
Is 't [...] mij: als morgen misschien de kreet klinkt: rabarbertje kom hier, en sene (...): dan is het niet mijn schuld. De genoemde geneesmiddelen golden als purgerend, vgl. Van Beverwijck 1652b, p. 31-34: rabarber (‘in sijn dunne [deelen] suyverende ende af-settende’); sene- of sennablad (door Huygens ‘windig’ genoemd, d.w.z. ‘winden veroorzakend’, hoewel de ‘wintachtigheyt’ van de bladen volgens Van Beverwijck meevalt; het is ‘afvegende van krachten’); manna (eig. een zoetig sap van o.a. de pluim-es, vlg. Beverwijck ‘een douw die uyt de Lucht op Boomen, Kruyden, steenen, en d' aerde vallende, in eenige stucxkens stremmelt’; ‘sachtelijck suyverende’); tamarinden (‘suyre vruchten van een Indiaenschen boom’, met geringe ‘afsettende kracht’); aloë (‘geronnen sap van seker Oost-Indisch Kruydt’; sterk purgerend: ‘belet alle verrottinge ende bederffenisse, opent oock alle verstoppingen, en dat soo geweldigh [=krachtig], dat het de Aderen schrapt’; ‘drijven’ is ‘afdrijven’). |
| |
| |
|
Huygens noemt rabarber, seneblad en aloë ook in de inventaris van zijn huisapotheek in Dagh-werck, r. 1828-1842 (ed. Zwaan p. 305). |
1403 |
maer waerd: slechts gastheer |
1404 |
Dien [...] geneest: aan wie het het minst van het hele gezelschap betaamt om te zeggen: dit is schadelijk, of: dat is heilzaam. Het is mij niet gelukt een voorschrift van deze aard in een van de contemporaine etiquetteboeken (bijv. Puget de la Serre 1663) terug te vinden. Moet een gastheer zijn gasten geheel vrijlaten en niet allerlei adviezen geven, omdat men daarachter weer eigenbelang zou kunnen zoeken? |
1406-07 |
maer [...] geen: maar giften die vergiftigen brengt mijn land niet voort |
1407 |
schielick: plotseling verschijnende |
1408 |
Dat [...] heet: duivelsbrood, paddestoelen |
|
altemets eens: soms |
1409 |
gecken lockt: ‘Om in 't kort den aerd van desen [nl. eetbare] Campernoelien te kennen te geven/ is het te weten/ dat de beste Campernoelien een quaedt dingh zijn/ ende gheen goedt met allen doen en konnen’ (Dodonaeus 1644, p. 785). |
|
doet duchten: voorzichtig doet zijn |
1410 |
Schaff [...] Vijanden: zet ik (zelfs) niet aan mijn vijanden voor. |
1412 |
lieve: geliefde |
1413 |
Dat [...] eeren: dat bij u thuis met vergulde letters zou moeten worden geëerd. Bij u zouden de woorden te veel in vergulde letters aan de muur moeten hangen, want het ‘teveel’ levert u de patiënten. |
1414 |
Raeckt [...] uijt: als dat ‘Teveel’ sterft |
|
seght [...] nacht: zeg dan maar dag |
1415 |
Aen [...] Recipe: tegen medisch handboek (of kruidenboek) en medicijnkast, tegen smeltkroes (om medicijnen in te bereiden) en recept. |
1416 |
Maer [...] last: maar het beroep (van dokter) is niet in de problemen, bloeit als altijd |
|
de [...] mé: Vgl. de uitdrukking ‘daar speelt de duivel mee’: het is onbegrijpelijk. |
1417 |
Adams Boomgaerd: ook in de Hof van Eden was het immers de keel die ongeluk bracht, vgl. Genesis 3:6. |
1418 |
bedrieghelicke: verraderlijke |
1419 |
toe: bovendien |
1420 |
of [...] kost: als ze lachen kon |
1421 |
in 't voll-op: in de rijkdom |
1423 |
Wat [...] geschals: hoe hard zou ze dan lachen |
|
met genucht: vol plezier |
1424 |
sijn [...] tucht: niet zichzelf meester is |
1425 |
alleen: als enige |
1426-27 |
Geen' [...] mondjes-maet: niet de eigen wet voor zijn minste lichaamsdeel (de keel) kent (of erkent); niet de buik- en de mond(jes)maat. Met het woordspel |
| |
| |
|
wordt tegelijk aangegeven dat de maten klein zijn. |
|
Menschen zijn: Nl. redelijke wezens |
1429-1475: Hoe dat ook zij, gaat hij verder, ík weet maat te houden in eten en drinken. Laten de gulzigaards toch beseffen wat ze riskeren: wat naar binnen gaat, moet er ook weer uit, en wee degene bij wie de gewone afvoer door al het proppen verstopt raakt. Nogmaals welkom in de fruittuin, maar wees gewaarschuwd.
1429 |
Wat [...] van't: waarom zou ik |
1430 |
'T stuck: die onderneming |
1431 |
Want: Huygens had eerst ‘En’ geschreven. ‘Want’ slaat eerder terug op r. 1429 (tenzij de redenering is: het onderwerp is te moeilijk voor mij omdat ik er geen ervaring mee heb). |
|
belanght: betreft |
|
leckere verdriet: Huygensiaans oxymoron, met omzetting van kern en bepaling: ‘ellendige snoepzucht’ o.i.d. |
1432 |
roemeloos: zonder opscheppen |
|
het [...] niet: ik ben daar vrij van |
1434 |
En [...] spannen: en Die het mij vergunde weerstand te bieden aan de dwaze macht van ‘mondlust’ |
1435 |
smaeckeloos: zonder smaak (vgl. r. 1432 ‘roemeloos’) |
1436 |
geen been: niet van bot |
1437 |
en ick: Huygens had geschreven ‘maer ick’; de kopiist maakte er om onduidelijke redenen ‘en’ van. |
1438 |
verdrincken [...] spoelen: te veel drinken is niet ‘de keel spoelen’ |
1439 |
Daer [...] toe: voor ‘de keel spoelen’ is niet meer dan drinken nodig |
|
en [...] meer: en ik weet nog wel meer (nl. wat volgt: r. 1440) |
1440 |
seer: pijn |
1442 |
dat [...] kan: wat ik niet ‘laden’ kan |
|
het [...] schaden: Voor de gedachte aan zo'n ‘kritische grens’ vgl. bijv. Henkel-Schöne 427, diverse bronnen. Zie ook Huygens' gedichtje ‘Maet’ van 6 januari 1657 (Ged. VI, 106-107): één ons te veel en het paard valt neer. |
1443 |
Als [...] stond: als de fles (met water) alleen maar vol is (en niet overvol), blijft hij rechtop drijven (alsof hij stond) |
1444 |
Soo haest: zodra |
1446 |
Naer [...] is: nadat het vat al is begonnen te zinken |
|
lett [...] soppen: let hierop, wees gewaarschuwd, (u die bent als) sponzen, smullers |
1447 |
die [...] gaet: die in uw bed ploft alsof u er nooit meer zult uitkomen |
1448 |
daer [...] wouw: waar ik heen wilde |
1449 |
Wat [...] lijden: wat uw maag een mishandeling van tong en keel moet lijden |
| |
| |
1450 |
Van [...] verblijden: (wat uw maag te lijden heeft) van de erger dan dierlijke vreugde van ‘over-zwelgen’ |
1451-52 |
Een [...] laten: ook al staat er een inhalige portier voor de deur van, laat ik zeggen, het ‘theater’, en al laat die (...). Beeld van een portier die uit belustheid op geld iedereen een kaartje verkoopt. |
1454 |
over-vall: overstelping. Vergissing van de kopiist. Huygens had geschreven ‘ouer-voll’: vol is in orde, maar ‘overvol maakt benauwd’. |
1454-56 |
dan [...] gemack: dan moet alles wat meer is dan de zaal met gemak kan bevatten, er of door de voor- of door de achteruitgang weer uit. ‘Zeer vies,’ zegt Eymael, ‘[...] Het uitspinnen van het walgelijke beeld vooral moet streng afgekeurd worden.’ Terwijl het bééld juist zo keurig is - vies wordt het pas als Huygens het gaat uitleggen (r. 1457-1460). |
1457 |
self [...] Duijtsch: spreekt voor zichzelf (woordspeling ‘duijster-duijtsch’) |
|
wie [...] hooren: Misschien zowel figuurlijk als letterlijk op te vatten. |
1459-60 |
Daer [...] grof: ik zal het duidelijker zeggen: met ‘van achteren en van voren’ bedoel ik, als u mij toestaat, ‘van onderen en van boven’; daar zien wij rauw en rot enz. (verteerde en onverteerde zaken) |
1461 |
En [...] onthalen: en dat alles vanwege het toelaten door een onbetrouwbare portier |
1463 |
Colijck: kramp |
1464 |
voor [...] lijck: (en van alles wat tenslotte) als de beste beloning (van die portier) een lijk maakt van een lichaam |
1465 |
Snoeijers: plukkers |
1467 |
Dan: maar |
|
peersche: paarse |
1468 |
Die [...] duijm: die maagd, onaangeroerd door vinger of duim |
1469 |
wonderlicke: bijzondere |
1470 |
uijtterlick: om te zien |
1471 |
Noch [...] lijf: nog beter (dan wijn) van binnen |
1471-72 |
met [...] gebracht: die door veelvuldig overspel met haar verwanten tot zoveel kwaliteit is gebracht (m.i. wnt keur (I), I A 1d; ik lees anders dan Zwaan en het wnt zelf). Gedoeld is op de veredeling door het enten van de ene peer op de andere. Zeer en passant komt hier het enten, een traditioneel onderdeel van het hofdicht, toch nog even ter sprake (vgl. Van Veen 1985, p. 117, zie ook de inleiding van De Vries, par. 3.4.5). |
1473-74 |
Het [...] ooren: alles lacht, men ziet het - het lijkt bijna of men het zelfs hoort, en daarmee zou het spreekwoord vals zijn: ‘de buik heeft geen oren’. Spel met een spreekwoord dat eigenlijk betekent: wie gebrek lijdt, heeft niets aan preken. |
1475 |
voll Aloës: vol aloë. Genoemd in r. 1402 als purgeermiddel, hier is de bitterheid bedoeld. |
|
voor [...] verraedt: voor iedereen die zichzelf te gronde richt |
| |
| |
1476 |
En [...] versaedt: en geen onderscheid maakt tussen begeerte en verzadiging; m.a.w. die maar één gevoel kent: trek. |
1476-1524: Dat was een lange preek, besluit hij, en dat is dan misschien wel míjn gebrek: ik kan het niet laten om meer te zien in de dingen dan er schijnbaar in steekt. En iedereen die met mij zo wil kijken, nodig ik uit om het pad te nemen dat rondom de fruitperken loopt. Aan de buitenzijde is het beplant met hoog opgaande mastbomen. Al wandelend zullen wij daar vruchten vinden die niet kunnen schaden. We spreken niet over Den Haag, niet over politiek, niet over godsdienstige geschillen: we zullen ons buigen over de twee boeken waarin God zich aan de mens heeft geopenbaard, de Heilige Schrift en de schepping.
1477 |
langhwijligh: ellenlange |
1478 |
Maer [...] gebreken: als het tot de lijst van irritante gebreken behoort |
1479 |
niet: niets |
1481 |
Ick [...] schuld: dan neem ik de schuld geheel voor mijn rekening. Als dat een fout is die mensen ergert, dan is het mijn fout en dan neem ik die ergernis op de koop toe. |
1483 |
All [...] slaen: iedereen die met mij wil gaan letten op de ‘bloemen’ (en niet op de ‘distels’). Huygens schreef ‘die bloemen’; ‘de’ is een fout van de kopiist. Bedoeld zijn immers de ‘bloemen’ die zojuist genoemd zijn, gemaakt uit ‘distels’; anders gezegd het ‘iets’ dat gemaakt is uit ‘niets’. |
1484 |
op Zij: D.w.z. loopt niet rechtdoor de boomgaard in, maar slaat meteen rechts- of linksaf de laantjes E.E. in, die de boomgaard ‘omsingelen’ en de speelhuisjes met elkaar verbinden (vgl. r. 1704). Op het ontwerp-handschrift voor de legenda bij de prent zijn deze lijnen E.E. nog apart genoemd als ‘Zuijd ende noordlaentjes van mastboomen’, op de prent zelf niet. |
|
Mannen: zilversparren (vgl. noten bij r. 211 en 1338). |
1485 |
voegd': paste bij |
1486 |
bruijne: donkere (schaduw gevende) |
|
paren: Huygens had eerst ‘haren’ geschreven en daar later ‘paren’ naast genoteerd, de kopiist koos daarvoor. Te denken valt aan een dubbele rij bomen, vgl. r. 1487: aan weerszijden van de ‘singels’ (sloten) om de boomgaard. |
1488 |
bij naest: bijna, welhaast |
1489-90 |
D'Atheensche [...] talen: Bedoeld is de ‘peripatos’ (wandelgalerij) die tegen het Atheense Lyceum was aangebouwd, waar Aristoteles (volgens de traditie al wandelend) onderwijs gaf. Rome zelf, zegt Huygens (en Rome was voor hem het toppunt van klassieke glorie) haalde er ‘de les van wetenschap en talen’. Met het onderscheid zal hij doelen op resp. bèta- (natuurkunde, astronomie enz.) en alfavakken (retorica, geschiedschrijving enz.). Voor beide kon men aan de peripatetische school terecht. |
1491 |
swichten: de vlag strijken (omdat de schaduw daar niet zo heerlijk was als die hier) |
| |
| |
1492 |
van doen: nodig |
1493 |
voose: vluchtige |
1494 |
Genieten [...] deel: als hun deel genieten |
1495 |
besteden [...] meer: wijden aan iets dat meer is |
1496 |
Aen [...] keer': aan ‘fruit’ dat, als men erin bijt, in beter voedsel moge veranderen. De beeldspraak keert terug in r. 1696-1697. |
1497 |
Het [...] vodderijen: het tot knorrigheid stemmende gepraat over politieke beuzelingen. ‘Gemelijk’ schijnt ook ‘verward’ te kunnen betekenen (Van Sterkenburg 1981, p. 77), maar dat past hier m.i. minder goed. |
1498 |
Van [...] lijden: van de verwikkelingen in de wereld, wens ik niet te dulden |
1499 |
ick bann: D.w.z.: ik wil er niet over praten. |
1500-01 |
de [...] pleijterij: de afschuwelijke plaag van het procederen om niets |
|
ontstuijmigheden: het losgeslagen gedrag |
1502 |
over-heerigh: de baas spelend. Voor Huygens moet ‘over-heerig volk’ als een contradictie geklonken hebben: ‘volk boven zijn heer’. |
1503 |
Den [...] overgangh: de nieuwe epidemie (wnt overgang bet. 4b, dit citaat). Het is niet duidelijk waarom Huygens hier van een nieuwe epidemie spreekt, maar hij zal gedacht hebben aan Londen (in 1649 het toneel van de ‘koningsmoord’, vgl. r. 2149-2154, en Napels, waar in 1647 een geruchtmakend oproer gewoed had (Asselijn 1994, p. 11-12). En natuurlijk kan hij ook de houding van Amsterdam in 1650 als oproer hebben gezien, ook betrof het daar niet een actie van het ‘volk’. |
1503-04 |
het [...] Kercken-spertelingh: het agressieve oprakelen van kerkelijke twisten |
1504-05 |
Arminiaen [...] Gomarist: de voornaamste partijen in de zgn. Bestandstwisten, ook genoemd remonstranten en contraremonstranten of ‘rekkelijken’ en ‘preciezen’. |
1506 |
die [...] grijpen: die deze (nl. de arminiaan) te pakken wilt nemen |
1507 |
En [...] op: en de oude korst van de wond van het jaar Achttien weer wilt openkrabben. De twisten kwamen tot een climax in 1618, toen de arminianen door ingrijpen van Maurits buitenspel werden gezet en Hugo de Groot, Oldenbarnevelt e.a. werden gearresteerd. |
1508 |
All [...] kropp: gij allen die dergelijke bittere gevoelens naar boven voelt komen |
1509 |
van verr: verweg |
1509-11 |
en [...] verdriet: en laat de kwade dampen die uit zulke ‘poelen’ opstijgen (moerassen: beeld voor ongezonde omgeving) hier de onschuldige genoegens van betere conversatie niet besmetten met ergernis |
1512 |
eenigheid: rust |
|
Alssem: alsem, bitter kruid. |
1515 |
En [...] roer: en (daar) nemen wij onze beurten aan het roer waar. Beeld aan de scheepvaart ontleend, met de gedachte aan het ‘schip van staat’. |
1515-16 |
en [...] deel: en vinden wij in die onrust (zeer tegen wil en dank) ons ongevraagde lot. Opvallend is dat Huygens zich (ook hier weer) niet geheel en al |
| |
| |
|
distantieert van ‘Den Haag’. Hoezeer hij het ook verafschuwt, hij is daar óók thuis. Zie ook de inleiding van De Vries, par. 4. |
1517 |
En [...] bestellen: en zien we dat ons ‘nieuwe haat’ geleverd wordt in ruil voor ‘oude dienst’. M.a.w.: en zien we dat onze oude verdiensten vergolden worden met een verbijsterende haat. Huygens had inderdaad wel eens redenen om zich te beklagen over de behandeling die hij aan het hof ondervond; diverse voorbeelden in bijv. Hofman 1983. |
1518 |
En [...] quellen: en zien wij dat wij in ruil voor onze oprechte bedoelingen gekweld worden door vervloekte intriges, trucs (vgl. de noot van Zwaan: ‘gerockt’ van rokkenen). Er is bovendien een ‘omzetting van kern en bepaling’, als in r. 1431 en vaker. Zo komt een serie antithesen tot stand: nieuw - oud; intrige - oprechtheid; haat - verdienste, truc - goede bedoeling. |
1519 |
schouw: afkerig |
|
Hooft en Haeght: zweemt naar hof en Haag |
1520-24 |
En [...] Boeck: en iedereen die plezier beleeft aan onvrede, en bij wie de vrede niet in tel is, die is niet in tel bij onze ‘broederschap’, die erop uit is om, zonder zure gezichten en zonder verbittering, langs aangename wegen de waarheid te achterhalen - de waarheid en niets meer, de speciale balsem van de ziel. M.a.w.: het enige wat de ziel echt kan verkwikken, is waarheid, hoezeer sommige mensen ook plezier (menen te) beleven aan twistgesprekken e.d. Vandaar ook het vervolg: als het om waarheid gaat is geen onderzoek méér de moeite waard dan dat van ‘Gods twee boeken’: de Heilige Schrift en de schepping. Zwaan citeert al de (gereformeerde) Nederlandse Geloofsbelijdenis, art. II: ‘Wy kennen Hem door twee middelen. Ten eersten door de scheppinge, onderhoudinge ende regeringhe der gheheele werelt: overmits [=omdat] de selve voor onse ooghen is als een schoon boec, in welcke alle schepselen, groote ende cleyne, ghelijck als letteren zijn. [...] Ten tweeden geeft hij Hem-selven ons nog claerder ende volcomelijcker te kennen door sijn heylich ende Goddelic woort [...]’ (geciteerd uit Bakhuizen van den Brink 1976, p. 73). |
1525-1572: Niet alles wat er in die twee boeken staat begrijpen wij goed, maar het nodige staat er duidelijk. Niettemin bedenken wij er toch nog vaak wat bij, en zo raken we van het ene dwaalspoor op het andere: de een zus, de andere zo. Maar we moeten elkaar verdragen, en als ik zie hoe mijn medemens de verkeerde weg inslaat, dan zal ik hem daarom niet haten, maar liefdevol proberen te overtuigen.
1525-26 |
zijn [...] geladen: zijn sommige bladzijden voor de mist van onze ogen (onze zwakke ogen) beladen met duisternis (moeiijk te begrijpen) |
1527 |
dat's [...] vleck: Eymael en Zwaan vatten deze bijzin op als toelichting: ‘De waerheid, dat's [dat wil zeggen] klaerheid sonder vleck, isser in.’ Maar Huygens wil m.i. niet zeggen dat de waarheid ‘onbesmette duidelijkheid’ is. Ze is juist vaak niet duidelijk, maar ze is er wel: dat is duidelijk. |
| |
| |
1531 |
keuren [...] voor: houden hem (de middag) voor |
1531-32 |
om [...] werdt: omdat voor hen in hun onkunde alles zwart lijkt en omdat hun het licht wordt onthouden |
1533 |
All 't noodighe: Vgl. opnieuw de Ned. Geloofsbelijdenis, art. VII: ‘Wy gelooven dat deze heylighe Schriftuere den wille Gods volcomelick vervaet [=bevat] ende dat al t' gene de mensche schuldich is te gelooven om salich te werden, daerin genoechsaem gheleert wert (Bakhuizen van den Brink 1976, p. 79). |
1534 |
middagh: het licht van de middag |
|
uijtgeseght [...] droomen: als we onze halsstarrige neiging uitschakelen om er dingen bij te verzinnen |
1535-36 |
Den [...] voedt: de lezer die zulke hersenspinsels het minst koestert, aan zo iemand zal ongetwijfeld het noodzakelijke ten goede komen. De gedachte is: de aandacht van zo'n lezer wordt niet afgeleid: hij ziet alleen wat ‘klaar’ is en nodig. |
1537-38 |
Maer [...] wel: maar wij hebben deze ‘teugel van de rede’ (dit redelijke inzicht, dat onze fantasieën moet beteugelen) niet zo vast in de hand of hij ontglipt ons wel eens. |
1538-39 |
sodat [...] werdt: zodat wat duidelijk voor ons is, iets wordt wat alleen maar duidelijk lijkt enz. (zodat we er veel te lang over gaan nadenken, vgl. de volgende regels) |
1540 |
Naer [...] sinn: naarmate we ons meer of minder verlaten op onze verleidelijke eigen ideeën |
1541 |
sinnen: inzicht |
1542 |
twee [...] willen: twee naar het zuidwesten en twee naar het westen willen. Met opzet noemt Huygens niet twee tegengestelde windrichtingen: het gaat hem om verschillen binnen het christendom. Of er een speciale reden is waarom hij hier juist déze windrichtingen noemt en geen andere, weet ik niet (het wnt levert geen aanwijzing). Vgl. ook bij r. 1544. |
1543 |
scheel: geschil |
1544 |
groen [...] siet: Onregelmatige samentrekking. Verkuyl (1978, p. 309) stelt de vraag of de keuze van deze kleuren louter toevallig is en wijst op de kleuren groen en purper als symbolen voor resp. dienstbaarheid en macht, en op de mogelijkheid van groen = protestant en purper = rooms. Ik heb er niets over gevonden. De kleuren zitten in het spectrum aan weerszijden van het blauw, symbool van de goddelijkheid; maar ik durf evenmin te zeggen of die betekenissen voor Huygens ‘leefden’. |
1545 |
stege beest'lickheden: manieren van koppige beesten |
1546 |
Eens anders: de ‘reden’ (opvatting) van een ander |
1549 |
niet [...] voelen: niet de opvatting heeft die ik meen terecht te hebben |
1550 |
dat vuijl: Nl. die ‘beest’lickheden (r. 1545). |
|
min: minder |
1551 |
gespoocks: rumoer |
| |
| |
1552 |
in [...] kluijs: in de kerk, in grote en kleine huizen (m.a.w. overal waar mensen zijn) |
1553 |
in [...] knoopen: Lett.: ‘in een uitspraak van geringe omvang samen te vatten’, in het kort te zeggen. |
1554 |
Vind [...] loopen: merk ik dat mijn medemens het pad waar wij langs moeten, dreigt te missen. Voor het beeld van de ‘weg, die tot het leven leidt’ vgl. Mattheüs 7:13-14. |
1556 |
Van [...] gebrockt: door spijs waar de dood een tand(afdruk) in heeft laten zitten, een hap uit genomen heeft (?). Onbekende zegswijze; bedoeld zal zijn: ‘waar de dood in steekt’, spijs die een dodelijk risico oplevert. |
1557-58 |
Wat [...] gemoed: hoe gedraag ik mij dan? Toon ik mijn ontsteltenis? Word ik woedend? |
|
werp [...] kluijten: Mogelijk denkt Huygens terug aan rellen tijdens de Bestands-twisten tussen remonstranten en contraremonstranten (‘bavianen en slijkgeuzen’), vgl. Van Deursen 1991, p. 330 e.v. |
1559 |
Schend [...] verwijt: ga ik hem met verwijten te lijf |
1560 |
eten [...] henen: Hervatting van de beeldspraak van resp. r. 1555-1556 en 1554-1555. |
1562 |
Dat [...] niet: dat moge de hemel verhoeden |
|
af: Van de ‘Bijwegh’ (r. 1555). |
1564 |
soo [...] vatt: als hij die (mijn rede) niet aanneemt |
1565 |
naer: na |
1568 |
mij [...] vond: merkte dat ík een dwaallicht volgde |
1570 |
Mijn' [...] doen: zelfs mijn vijand goed te doen. Vgl. Mattheüs 5:44 en Lucas 6:27-28. |
1570 |
dolen: dwalen |
1571 |
En [...] gaen: Huygens citeert 1 Johannes 2:9 en (deels) 11: ‘Die zegt dat hij in het licht is, en zijnen broeder haat, die is in den duisternis tot nog toe. [Maar die zijnen broeder haat is in de duisternis] en wandelt in de duisternis [...]. |
1571 |
gund' ick: als ik (...) zou toewensen |
1572 |
en [...] haet: en als ik zijn ellendige staat zou verergeren (zout in zijn wond zou wrijven) met onchristelijke haat |
1573-1596: Zo, zegt Huygens, voelen wij deernis met de joden, die hun Heiland hebben gedood; met de heidenen, die nog geheel in de macht van de duivel zijn; en met de katholieken, die Christus iedere dag opnieuw willen doen sterven - ongehoorde gruwel! Maar wat kunnen wij anders doen dan bidden dat alle gelovigen spoedig weer in één kerk verenigd zijn? Dat doe ik, roomse vrienden; van brandstapels walg ik evenzeer als van jullie mis.
1573 |
Wie [...] niet: wie voelt geen verdriet om Gods erfdeel (vgl. o.m. Deuteronomium 9:29: ‘Zij [het volk Israël] zijn toch uw volk en uw erfdeel’). |
| |
| |
1574 |
dat [...] doodden: dat zijn Heiland doodde. De gedachte dat ‘de joden Christus gedood hebben’ moet in de 17e eeuw tamelijk vanzelfsprekend zijn geweest, vgl. ook 's Amsterdammers winter van Six van Chandelier, waarin een verongelukte jood voor de grap ‘Jezusdoder’ wordt genoemd (‘Hier leit de Jesusdooder dood’; vlg. Six van Chandelier 1991, p. 119, r. 651). Ze is al te vinden bij de kerkvaders (m.n. Chrysostomus) en ook niet geheel vreemd aan het Nieuwe Testament, vgl. bijv. Mattheüs 27:25 (‘En al het volk antwoordende, zeide: Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen!’) en Johannes 8:39-44 (‘[...] Gij [d.i. de Farizeeën] zijt uit den vader den duivel en wilt de begeerten uws vaders doen’ etc.). Zie hierover bijv. tre deel 3, s.v. ‘Antisemitismus’, m.n. p. 122-137 en 143-155. Huygens ‘deernis’ betreft hier overigens niet de door hem veronderstelde schuld van de joden, maar het idee dat zij de juist aan hén, en door hún profeten, beloofde Heiland niet willen erkennen. Verder stemde hij ongetwijfeld in met het (tegenwoordig) bekende gedicht van Revius: ‘T'en zijn de Joden niet, Heer Jesu, die u cruysten [...]: Ick bent die u dit heb gedaen’ - en vele andere meditatieteksten met die strekking (vgl. bijv. Van Strien en Stronks 1998, p. 338). De kern van het christelijke geloof was voor hem immers dat Jezus Christus ‘om ons mensen en om onze zaligheid is nedergekomen uit de hemel [...] en ook voor ons gekruisigd is’ (Geloofsbelijdenis van Nicea). Toch pleitte dat naar algemeen inzicht ‘de joden’ nog niet vrij van hun schuld (vgl. opnieuw tre, t.a.p). |
1575 |
van [...] deel: van het grootste deel van de mensheid. ‘Huygens volgt de bekende indeling van het mensdom in joden, heidenen en christenen’ (Zwaan). Bij deze tweede groep dacht hij aan alle volken die de bijbel, Gods Woord, (nog) niet (er)kenden, en bijgevolg nog geheel in de macht van de duivel waren (vgl. r. 1576). De joden kennen, in deze visie, de bijbel voor de helft; de christenen kennen hem helemaal, Oude én Nieuwe Testament. Maar velen van hen, en met name de katholieken, lezen hem verkeerd. Dat laatste wekt niet alleen deernis, maar zelfs tranen (vgl. r. 1578 e.v.): er is duidelijk een climax beoogd, want verkeerd lezen van iets wat zo duidelijk is (r. 1533-1534) is in zekere zin nog erger dan het niet kennen. |
1578 |
Roomsch Misverstand: Huygens had eerst ‘het roomsch bedrogh’ geschreven, een uitval die niet goed paste in de irenische toon die hij hier wil aanhouden; vgl. ook r. 1583. Het ‘mis-verstand’ waar hij zich tegen keert is, zoals altijd als hij het verschil katholiek-protestant aan de orde stelt, de rooms-katholieke leer dat het brood en de wijn tijdens het Avondmaal (de Eucharistie, het hoogtepunt van de mis) werkelijk veranderen in lichaam en bloed van Christus. Vgl. de Heidelbergse Catechismus, Zondag 30: ‘[...] de Misse leert, dat de levende ende de dooden niet door dat lijden Christi vergevinge der sonden hebben, tensy dat Christus noch daghelicx voor de selve [=voor hen] vanden [=door de] Mis-priesteren gheoffert werde, ende dat Christus lijflick [=lichamelijk] onder de gestalte des broodts ende wijns sy [...]. Ende alsoo is |
| |
| |
|
de Misse inden grondt anders niet dan een verloocheninghe der eeniger offerhande ende lijdens Jesu Christi ende een vervloeckte afgoderije’ (Bakhuizen van den Brink 1976, p. 195). Vgl. Huygens' verwijt in de volgende regels: de roomsen willen Christus telkens opnieuw doen sterven en miskennen daarmee het offer dat Hij gebracht heeft. Zie ook zijn gedichten uit 1645 en 1682 waarin hij resp. Tesselschade Roemers en Romanus van Wesel tracht te bekeren, Ged. IV, p. 31-34 en VIII, p. 280-87; met toelichtingen in Zwaan 1968, p. 124-132 (i.h.b. p. 130) en Zwaan 1976, p. 185-217 (i.h.b. p. 199). |
|
Sion: Eig. de heilige stad Jeruzalem; hier aanduiding van de ware gemeente van God. Vgl. r. 479. |
1579 |
En [...] schiep: en willen zelf de Schepper ‘scheppen’ die hen schiep. Vgl. het genoemde gedicht aan Romanus van Wesel uit 1682, r. 92-93: ‘En wilt ghij Schepperen zien scheppen uijt uw' Brood, door schepselen als ghij...’ Huygens gebruikt het woord ‘scheppen’ om de pretentie van de priester aan de kaak te stellen die net als God iets wil uit niets maken door een woord te spreken (vgl. Genesis 1): de ‘transsubstantiatie’ wordt immers geacht zich te voltrekken op het moment dat de priester de consecratiewoorden spreekt (‘dit is mijn lichaam’ en ‘dit is mijn bloed’, vgl. Genesis 1:3 e.v. en Mattheüs 26:26 en 28). |
1580 |
noch: nog eens |
1580-81 |
't gheen [...] voldaen: wat, naar Hij van het kruis geroepen heeft, door Hem al ís voldaan (nl. de boete voor de zonde). Vgl. de aantekening bij r. 1578. De bijbelplaats in de marge verwijst naar Jezus' kruiswoord ‘het is volbracht’. |
1583 |
stadigh: telkens |
|
blinde grouwelen: gruwelen uit blindheid (en niet uit kwaadaardigheid) voortkomend |
1585 |
onnoosel: onschuldig. Vgl. r. 1578. |
1585-86 |
kome [...] af: moge nog eens nederdalen |
|
en [...] gebeden: Vgl. Johannes 2:14-15: ‘En hij vond in den Tempel die ossen en schapen en duiven verkochten, en de wisselaars daar zittende; en een geesel van touwkens gemaakt hebbende, dreef hij ze allen uit den Tempel, ook de schapen en de ossen; en het geld der wisselaars stortte hij uit, en keerde de tafels om.’ Huygens denkt aan de mogelijkheden die de rooms-katholieke kerk biedt om missen enz. tegen betaling te doen opdragen. |
1587 |
wij [...] moe: we zijn de moeite (om hen op betere gedachten te brengen) moe |
1588 |
daer [...] toe: om dat te bewerkstelligen is een wonder nodig |
1589 |
hij [...] tijden: Hij (God) kent de juiste tijden om in te grijpen of niet |
1592 |
de [...] magh: Vgl. Johannes 10:16: ‘[...] en het zal worden ééne kudde en één herder.’ Ook Huygens' formulering impliceert dat ‘die dag’ inderdaad zal komen, vgl. ook het slot van de Apostolische geloofsbelijdenis, in de door Petrus Dathenus berijmde vorm gezongen in de gereformeerde eredienst: ‘[Ik geloof] datter een [lees: één] Christenkerck is/ en sal wesen/ Een versaemlingh der geloovighen t'same/ Een gemeynschap der heylighen bequame’ (psalmboek, 1642). |
| |
| |
1593 |
mijn haet: de haat die jullie van mij verwachten |
1594 |
Dat [...] vinden: gij zult merken dat mijn wraakneming bestaat in dat bidden |
|
Mutsaerd: brandstapel. Voor Huygens het middel waarmee de roomse kerk afwijkende opinies te lijf ging. |
1595 |
Dat [...] vier: (gij zult merken dat mijn wraakneming bestaat in) dat christelijke vuur (woordspelend met de betekenis van vuur=‘ijver’) |
1596 |
misdaed: AU had mis-daed, met markering van het bekende woordspel. Waar die markering in AP niet is overgenomen, komt het woord een stuk harder aan dan Huygens misschien bedoelde, in elk geval staat er nu toch wel iets ergers dan ‘onnozel misverstand’ uit r. 1583. |
1597-1681a: Dit inzicht ontlenen wij aan het ene boek, de Heilige Schrift; het andere boek ligt ernaast, het boek van de Schepping. Wie met mij de bladeren van dat boek begint om te slaan, zal ontelbare wonderen ervaren: over de sterrenhemel, de maan en de zon, over de dampkring, de zee en de aarde, over planten en dieren en over het allerwonderlijkste wonder, de mens - ziel en lichaam, organen en zintuigen, spijsvertering, voortplanting... Huygens onderbreekt zichzelf: over dit boek raken we nooit uitgepraat.
1597 |
het Boeck: Nl. de Heilige Schrift. |
1597-98 |
dat [...] waren: dat God, om onze zielen te verlichten (d.w.z. om ons inzicht te geven), heeft willen bewaren uit een tijd dat wij (u, lezer, en ik, schrijver) nog niet leefden. De suggestie van Eymael, ‘vanuit de tijd dat de Hervormden nog niet bestonden’ lijkt mij te ver gezocht. Het gaat Huygens m.i. om de tegenstelling ‘het boek dat vroeger geschreven is’ (de bijbel) en ‘het boek dat nog steeds geschreven wordt’ (de wereld). |
1599 |
alle dingh: alles |
1600 |
in't [...] beving: in de grote bol van de wereld (d.w.z. de hele kosmos, opgevat als een reeks reusachtige elkaar omsluitende sferen) besloot. Vgl. ook r. 1303. |
1601 |
sijn' [...] wercke-dagen: Vgl. Genesis 1. |
1603 |
van [...] blad: Elk fenomeen in het ‘boek der wereld’ voorgesteld als een bladzijde. |
1604 |
blind: donker |
1606 |
wij [...] tellen: Te denken valt aan de sterrencatalogus van Tycho Brahe (1540-1601) en Johannes Kepler (1571-1630), de Tabulae Rodolphinae, gepubliceerd in 1627. |
1607 |
Te [...] mijl: tot op een mijl nauwkeurig te plaatsen, hun positie te bepalen (wnt passen III, 1: ‘schikken, voegen’). Te denken valt opnieuw aan het werk van Tycho Brahe, die in de nauwkeurigheid waarmee dat gedaan kon worden grote vooruitgang had geboekt (waarbij de claim ‘passen op een mijl’ overigens wel geheel voor rekening van Huygens zal komen). |
1607 |
losse: wispelturige, veranderlijke |
| |
| |
1608 |
Dan [...] aen: Bedoeld zullen zijn de schijngestalten van de maan. Als we de maan zien als een hoofd dat naar rechts kijkt dan betekent ‘blootshoofds’ volle maan ○, ‘gehuld’ (met een kap op) wassende maan ◐, en ‘met een masker’ afnemende maan ◑ (Eymael). |
1609 |
duijckt: verdwijnt (bij nieuwe maan) |
1610-11 |
wat [...] geen: Lett. ‘wat zij zegt met vlekken en punten, met kringen en geen kringen’. Bedoeld zal zijn: wat die te betekenen hebben, wat dat voor verschijnselen zijn (over ‘betekenen’ in de zin van voorspellen spreekt Huygens niet). Bij ‘vlekken en stippen’ kan gedacht zijn aan het oppervlakte van de maan, waarvan in Huygens' tijd steeds betere kaarten verschenen (o.a. door M.F. van Langren, in 1645, die zelfs een van de ‘tasches’ naar Huygens had vernoemd; vgl. Briefw. IV, p. 151 en 162 en Ged. IV, p. 54-55). Maar gezien het verband (het gaat hier over ‘atmosferische’ verschijnselen) denk ik eerder dat hier sprake is van variaties in helderheid van het maanlicht, dat vlg. Plinius is maculosa eademque subito praenitens, d.w.z. ‘nu eens gevlekt en dan weer plotseling helder stralend’ (Naturalis Historia II, VI, 42). Deze ‘vlekken’ worden toegeschreven aan vervuilde aardse dampen (ibid. cap. 46). Met de kring om de maan doelt Huygens kennelijk op het bekende atmosferische verschijnsel, al door de Klassieken verklaard als het effect van hoge bewolking (Heninger 1960, p. 138-139). |
1612 |
somtijds [...] silver: Ook de wisselende tint van het maan- (en zon)licht is al door de Klassieken aan atmosferische invloed toegeschreven en kon dan ook gebruikt worden om het weer te voorspellen, vgl. bijv. Vergilius, Georgica I, 424-464. |
1613 |
All [...] Dageraed: al ‘krabbelt de dageraad achteruit’ (wnt krimpen bet. A6). De dageraad is (hier) het punt waar de zon opkomt, dat in de loop van de zomer en herfst naar het zuiden verschuift. |
1614 |
waer [...] lieght: waar het aan ligt. De dierenriem, waar de zon in de loop van een jaar doorheen schuift, staat immers schuin op de aardse equator. Huygens denkt vanuit het ptolemaeïsche wereldbeeld, met de aarde in het centrum van de kosmos, omcirkeld door zon, maan en de andere planeten en begrensd door de buitenste sfeer van de vaste sterren. Wat hij van de nieuwe astronomische inzichten had opgevangen (vgl. r. 1606-1607) veranderde daar (vooralsnog) niets aan; vgl. ook Van Strien 1990, p. 366-373, en de daar aangehaalde literatuur. |
|
all [...] buijen: al gromt de lucht met (onweers)buien. Met ‘Locht’ is hier de dampkring in zijn geheel bedoeld: ook die heeft, zegt Huygens, geen geheimen voor ons (vgl. r. 1620-1621). |
1615 |
All [...] weer: al loeit ze naar alle kanten (storm) |
|
all [...] vlamm: al steekt ze zichzelf in brand (bliksem) |
1617 |
lescht: blust |
1618 |
datelick: het volgende moment |
1619 |
Dien [...] wendt: (kruiden en dieren) die door haar gesteldheid worden verblijd of bedroefd (‘tot lust of tot onlust worden gekeerd’). |
| |
| |
1620-21 |
Van [...] snecken: van heel dat uurwerk kennen wij de veren (die het uurwerk aandrijven), de grote en kleine raderen en de kettingen en ‘snekken’ (kegelvormig onderdeeltje, vgl. wnt snek). De ‘mechanistische’ beeldspraak heeft een voor die tijd moderne snit, al moet de kennis van de meteorologie die erin geclaimd wordt nagenoeg exclusief ‘klassiek’ geweest zijn. Zie voor een overzicht Heninger 1960 of (voor een contemporaine bron) het Book of meteors van William Fulke, 1563 (Fulke 1979) of de Sepmaine van Du Bartas, m.n. de ‘tweede dag’ (Vanden Boetseler 1612). |
1622 |
en [...] niet: ontgaat ons niet (wij weten wat mist is). Mist werd geacht te ontstaan uit aardse dampen, opgetrokken door de zon maar met onvoldoende kracht om hoog in de lucht wolken te vormen, zodat ze weer neervallen. Vgl. Heninger 1960, p. 61-63, Fulke 1979, p. 88. |
1623 |
wij'n [...] hem: of wij zien hem (toch). Net als regen en mist werd dauw beschouwd als het produkt van aardse dampen; dauw ontstaat als de zon afwezig is, of onvoldoende kracht heeft de dampen te doen opstijgen, dan condenseren ze aan de grond (Heninger 1960, p. 63-64, Fulke 1979, p. 95-96). |
1624-25 |
wij'n [...] is: of wij stellen precies vast waarvan ze gemaakt is (Zwaan). Of: wat tot haar voortbrengselen behoort. |
1625 |
en [...] heeft: Plinius, Naturalis Historia II, 103, noemt (in navolging van Aristoteles' Meteorologica 358a) de zonnewarmte als mogelijke oorzaak, maar ook een soort ‘besmetting’ vanuit het element aarde. Een aanvullende verklaring geeft Fulke 1979, p. 107-108: God heeft de zeeën geschapen op plaatsen die van nature al zout en onvruchtbaar waren. |
1626 |
Wat [...] heeft: D.w.z. welke invloed zon en maan op haar hebben (Eymael). Bedoeld zijn natuurlijk eb en vloed, door de Klassieken toegeschreven aan de inwerking van zon- en (vooral) maanlicht, vgl. Plinius, Naturalis Historia II, 99. De Engelse natuurkundige William Gilbert (1544-1603) dacht aan een soort ‘aantrekkingskracht’ (conspiratio) (Gilbert 1900-1901, resp. p. 86 en 47). Ook Drebbels ‘glazen bol’ (vgl. de inleiding van De Vries, par. 3.4.5) kan in het gesprek aan de orde zijn gekomen. |
1627 |
groent [...] graeuwt: nu eens groen en dan weer grauw kleurt |
1628 |
en [...] Water-pass: en hetzelfde niveau houdt. Vgl. bijv. Plinius, Naturalis Historia II, 66: het water stroomt door een netwerk van aderen terug in de aarde en wordt er door het gewicht van de aarde weer uitgeperst: ‘...wat duidelijk maakt waarom de zeeën bij de toevloed van zoveel stromen niet voller worden’. In de voorstelling bij Du Bartas (Vanden Boetseler 1612, p. 81) geeft de zon het zeewater terug aan de zeeën. |
1629 |
Wat [...] bepalen: wat eb en vloed voor verschijnselen zijn, door welke wetten ze geregeerd worden. Het lijkt alsof Huygens zich hier herhaalt (vgl. r. 1626). Vermoedelijk schreef hij deze regel oorspronkelijk als een precisering bij r. 1626, maar door de invoeging van het regelpaar 1627-1628 (zie het apparaat) is het verband onduidelijk geworden. |
| |
| |
1630-31 |
Hoe [...] gaen: hoever men westwaarts uit (van huis) moet gaan om de gunstige stroom naar het oosten toe te halen. Schepen op weg naar Oost-Indië staken vaak een heel stuk de Atlantische oceaan over in de richting van Brazilië, om de windstilten voor Afrika te vermijden. |
1631 |
de Naelde wraeckt: de kompasnaald afwijkt (van het ware Noorden). Het verschijnsel was voor het eerst opgemerkt in de loop van de vijftiende eeuw, en wordt uitvoerig beschreven in William Gilberts De magnete, 1e ed. Londen 1600 (Gilbert 1900, i.h.b. boek IV en V). |
1632 |
Wat [...] maeckt: wat haar soms doet bewegen en soms doet stilstaan. ‘Denk aan de schommelingen der magneetnaald, wanneer men ijzer of staal in hare nabijheid brengt’ (Eymael). |
1633 |
Wat [...] allen: waar de aardbol, in het middelpunt van het heelal, op rust. Volgens Aristoteles vindt het zwaarste element, aarde, zijn natuurlijke positie in het centrum van de (bolvormige) kosmos, een visie die ook weergegeven wordt in het aangehaalde werk van Gilbert: ‘[...] accordingly also, the whole Earth remains immovable in its place, united and compacted together by its own weight’ (Gilbert 1900-1901, p. 219). Zo heet het bij Ovidius over de toestand vóór de kosmos: ‘er was geen aarde, zwevend in omsingelende lucht, op eigen zwaarte balancerend’ (Metamorfosen I, r. 12-13, vert. M. D'Hane-Scheltema, Amsterdam 1994, p. 16). |
1634 |
vlot [...] vast: los én vast. Huygens benadrukt het paradoxale van de situatie: iets wat nergens aan bevestigd is, blijft toch vast op zijn plaats. Ook dat ‘raadsel’ is voorwerp van bespreking. |
1635-36 |
Wat [...] verweckt: waardoor in het binnenste van de aarde de onedele en edele metalen worden gevormd. Aristoteles (Meteorologica 3), schrijft de vorming van metalen toe aan onderaardse vochtige dampen. Daarnaast bestond er een alchemistische traditie volgens welke ‘all material substances were compounded from three fundamental elements: salt, sulphur and mercury’ (Toulmin and Goodfield 1962, p. 141). Gilbert, die de kwestie ook behandelt, zoekt, in debat met Aristoteles (maar ook met de ‘Chemists’), de oorzaak in de inwerking van dampen op vaste stof: ‘but it is not they [sc. vapours] alone which form ores, but they flow into and enter a more solid material, and so form metals (Gilbert 1900-1901, p. 20). Pas in de 18e eeuw zou de wetenschappelijke scheikunde opkomen (Toulmin and Goodfield 1962, p. 186). |
1636-39 |
hoe [...] nemmermeer: hoe het komt dat die harde diamant, die is als transparant staal, en die bloedrode robijnen [die zijn] als onderaardse sterren, [beide] veel in het oosten verschijnen maar nooit in het westen. Zo'n verklaring (de diamantmijnen in Brazilië enz. waren nog niet ontdekt) is te vinden in Fulke 1979, p. 118-119: edelstenen worden in de aarde gevormd (uit water en aarde) onder invloed van kou, en in hete landen (dus het oosten en het zuiden) is de aarde het koudst. Vgl. verder Plinius, Naturalis Historia XXXVII, 15: die noemt als vindplaatsen India, Arabië, Macedonië en Cyprus. |
| |
| |
1639 |
hoe [...] aerd: wat de oester voor een soort dier is |
1640 |
maer [...] gesondt: Parels, die groeien in het vlees van oesters, werden wel beschouwd als ziekelijke gezwellen, vergelijkbaar met nierstenen e.d. (Donkin 1998, p. 7-9). |
1641 |
Waer van: door welke stof |
1641-42 |
waer [...] gronden: De desbetreffende passage bij Aristoteles (De plantis, II, 7-9) is niet erg helder. Duidelijk lijkt wel dat bladeren volgens hem gevormd worden door het vocht dat door de stam oprijst, en dat ze groen zijn omdat de buitenkant snel ‘rijpt’ in de hitte (van de zon?); ze vallen af als de rijping compleet is. In het kruidboek van Dodonaeus (zie bij de volgende regels) heb ik een behandeling van deze problematiek niet aangetroffen. |
1643 |
't: nl. het voedsel |
|
stuijt: tot stilstand komt |
1645 |
Wat [...] doet: ‘Dit gheheele cruydt [Stinkende Gouwe] is swaer van reuck: ende oock aen wat kant oft deel datmen 't quetst of wrijft/ geeft het van hem een goudt-geel sap/ 't welck scherp ende bijtende is/ ende wat bitterachtigh van smaeck’ (Dodonaeus 1644, p. 62). |
|
wat [...] riecken: wat rozen lekker laat ruiken. Vgl. weer Dodonaeus 1644, p. 286: ‘In de Witte Roosen/ ende in de Bleeck-roode oft Provensche Roosen/ ende oock in de Musket-Roosen zijn de vochte/ lichtachtighe ende gheestachtighe deelen de meest kennelijckste/ ende gaen de andere te boven. Ende dat is de oorsaecke/ waerom datmen uyt dese drij soorten van Roosen het beste ende meest rieckende ende behaeghlijkste water trecken kan [...].’ De geur zit dus in de elementen ‘water’ en ‘lucht’ zoals die in de roos zijn vertegenwoordigd (en niet in ‘aarde’ en ‘vuur’). |
1646 |
Wat [...] wiecken: Volgens Aristoteles, De Generatione animalium V, 6 wordt de kleur van haren en veren bepaald door de warmte van de huid. |
1647 |
Wat [..] bevrucht: waardoor eieren worden bevrucht. Volgens Aristoteles (De generatione animalium I, 21) verschaft het ‘vrouwelijk zaad’ slechts de ‘materie’, dat pas vorm kan krijgen door de inwerking van het ‘mannelijk zaad’. Aansluitend bij, maar ook in debat met Aristoteles bespreekt William Harvey de kwestie in zijn De generatione animalium (1651), waarbij hij benadrukt ‘that both the male and the female are the efficient causes of generation’ (Harvey 1981, p. 162-163). Zie ook r. 1921. |
|
wat [...] scheelt: wat het verschil is tussen was en honing. Aristoteles maakt onderscheid tussen de substantie waar de raten van gemaakt worden, de was en de honing: ‘Sy [de bijen] maken haer Honich-graden uyt bloemen, “tWas uyt Boom-lijm ofte Boom-traen, den Honich uyt de Dauwe [...”]’ (geciteerd naar Clutius 1998 [1597], p. 73). Volgens Clutius (t.a.p.) echter is de was ‘een vette herde taeye materie/ die de byekens meest halen uyt die Bomen/ ende oock uyt sommighe bloemen/ ende eenighe gecroonde cruyden [...]’. Honing is ‘eenen soete waterachtighe vochtigheyt die daer des Somerstijden groeyt |
| |
| |
|
met den Dau inde gebloemten/ ende ooc op de bladeren ende andere cruyden [...]’ (a.w. p. 67). |
1648 |
Hoe [...] verdeelt: hoe 't (de was en de honing?) door de eenvoudige bij op verstandige wijze wordt (worden?) verdeeld. Vgl. Clutius 1998, p. 34: de was wordt op de pootjes verzameld, de honing in de borst. Of slaat 't alleen terug op wasch, en denkt Huygens aan het bouwen van de typische zeshoekige honingraten (Clutius 1998, p. 73)? Als ‘verstandig’ gold de ‘slechte’ (eenvoudige, niet met rede begaafde) bij allang: Clutius' dialoog is doorspekt met bewonderende uitroepen, hij citeert ook Constantinus (= C. VII Porphyrogenettos), de Agricultura lib. XV cap. 3: ‘De Bye is onder alle gedierte de wijste ende constichste die met zijn verstant den mensch naest gelijc is’ (a.w. p. 36). |
1649-50 |
Hoe [...] reden: hoe het komt dat beestjes (slechts) beestjes zijn, en (toch) hun lichaam gebruiken en hun gedrag regelen bijna met ons verstand. Veralgemening t.o.v. de vorige regel: hoe het komt dat redeloze beesten (überhaupt) zich toch zo ‘redelijk’ gedragen (vgl. bijv. r. 1420-1428). De regel kan ook anders gelezen worden: waar het in zit dat dieren, die bijna net zo redelijk als mensen handelen, toch slechts dieren zijn. Aan de orde is hoe dan ook de vraag naar het verschil tussen mens en dier, een oude vraag die recentelijk nog door Descartes was behandeld (Descartes 1977, p. 83 en 92-94): in veel opzichten zijn de dieren aan ons gelijk, maar ze missen een ziel. Huygens schreef tweemaal ‘beesten’; merkwaardig is de correctie in de apograaf (van Constantijn Huygens junior?) tot ‘beesjen’. Een etymologische ‘Spielerei’ met ‘besighen’? |
1652 |
met [...] wensch: met bijna minder dan een wens; m.a.w. ‘je hoeft kinderen niet eens te willen om ze te krijgen.’ |
1653 |
paren: samenkomen. Volgens de traditionele opvatting, gefundeerd op Aristoteles' De anima, zijn ziel en lichaam ‘door de in-geboren warmte, gelijck met eenen bandt aen malkanderen gehecht’ (Van Beverwijck 1651a, p. 19); zie ook de volgende regel. Descartes schrijft kort over het probleem in het Discours de la Méthode en werkt zijn opvattingen nader uit in het Traité des Passions de l'ame uit 1649, eerste deel ((Descartes 1977, p. 91 en 125): de verbinding werd door hem gelocaliseerd in de pijnappelklier. |
1654 |
't vier: de warmte. In de traditionele visie zijn het de ‘geesten’ (spiritus) die de ‘ingeboren warmte’ vanuit de lever met het bloed door het lichaam verspreiden (Van Beverwijck 1658a, p. 18). Harvey (in een aanhangsel bij zijn De generatione animalium, 1651) verwerpt het concept ‘ingeboren warmte’ en noemt het bloed zelf als oorzaak (Harvey 1981, p. 374). |
|
hoe [...] haren: Volgens Aristoteles (De generatione animalium V, 4) worden de haren grijs naarmate vocht en warmte afnemen met de ouderdom (vgl. r. 1646). |
1655 |
hoe [..] voelt: Dit kan twee dingen betekenen: 1. ‘hoe het oog de dingen van veraf bevoelt’ (de ‘klassieke’ opvatting), of ‘hoe het de dingen van veraf gevoelt’ (de modern-wetenschappelijke opvatting, die overigens ook al |
| |
| |
|
oude wortels had). Beide mogelijkheden staan hier ter discussie, zie ook r. 1683-1686. In Dagh-werck uit ca. 1630 (r. 1167, vgl. Zwaan 1973, p. 242) en ‘Gedwongen Onschuld’ uit 1623 (r. 80-83, vgl. Zwaan 1976, p. 56-79) volgt Huygens zelf de oude voorstelling, maar in Oogentroost (1647, r. 885-888, vgl. Zwaan 1984, p. 132) laat hij zien dat hij de nieuwe ook kende - zonder overigens een keus te maken, iets waartoe zijn liefhebberij in de optica hem kennelijk ook niet dwong (Matthey 1973, p. 350-354). Van Beverwijck (1651b, deel II p. 1-4) noemt de ogen alleen als ‘ontvangers’ van licht en vergelijkt de werking ervan met een camera obscura, dus geheel in modern-wetenschappelijke geest. |
1656 |
dat [...] woelt: dat door elkaar heen woelt |
1657 |
Geschift [...] moeijt: moeiteloos uit elkaar wordt gehouden (door het oog) |
|
konst: inspanning |
1659 |
gelijcke: even belangrijke |
1659-61 |
wat [...] ontmoeten: wat lippen bijdragen aan de spraak en wat tong en tanden bijdragen aan zowel smaak als spraak, en in welke bochten die (de tong) deze (de tanden) moet raken. De constructie ‘de deze’ lijkt me een contaminatie met ‘de een en de ander’. Over smaak en spraak schrijft (uiteraard) Van Beverwijck 1651a. De smaak wordt geheel in de tong gelocaliseerd: ‘Alwat vochtigh is, geeft terstond smaeck van hem [=van zich af], en druckt den selven in de Tonge’, vocht is hierbij essentieel (p. 24). Ook voor het spreken is, ‘gelijck Aristoteles wel schrijft’, onmisbaar ‘een sachte, breede en volkomene Tonge’ (p. 43). In contemporaine grammatica's wordt de rol van tong, lippen enz. veel gedetailleerder beschreven; vgl. bijv. de Twe-spraack (1584) over het verschil tussen de v en de w: om die te onderscheiden ‘so merckt dat de v met de lippen an de bovenste tanden roerende ende de w, met een open mond ende uytpuilende lippen uytghesproken worden [...]’ (Dibbets 1985, p. 170 en 362-364). |
1662 |
van: door |
1664 |
maer [...] denckt: maar op het moment dat het alleen maar denkt (dan gehoorzamen handen en voeten al) |
1665 |
Hoe [...] Weij: hoe het bloed wordt gescheiden van zijn ‘wei’ (=urine). Het beeld is ontleend aan het kaasmaken waarbij de wei (een dunne vloeistof) overblijft na het stremmen van de melk. Dezelfde beeldspraak in Dagh-werck r. 1742-1743 (Zwaan 1973, p. 296). Huygens' opvattingen over het functioneren van de spijsvertering passen geheel in het galenische systeem, zoals beschreven in Van Beverwijck 1651a en b. In het kort komt het hierop neer: de voeding wordt in de maag omgezet in gijl en dan, in de lever, in bloed, waaruit vervolgens het hele lichaam wordt opgebouwd. Daarbij komt urine vrij als afvalprodukt (Van Beverwijck 1651b, p. 176). |
1667 |
knorr: kraakbeen |
|
keucken: Bedoeld is vermoedelijk het maag-darmkanaal in zijn geheel, in r. 1669 ‘maag’ genoemd. Daarin is (vgl. r. 1670) de eigenlijke maag de ‘kok’; het |
| |
| |
|
buik- of netvlies is de ‘koksmaat’, en de ‘onderkok’ is de gele gal of de lever, dat staat ter discussie. Vgl. Van Beverwijck 1651b, p. 176, die het hele proces van spijsvertering ook steevast als een vorm van ‘koken’ voorstelt: ‘De spijse [...] schiet [...] in de Maegh, ende wert aldaer gekoockt, [...] het Net, als een warm decksel, daer toe helpende [...].’ Voor de volgende fase zijn zowel lever als gal onontbeerlijk: de lever vormt het bloed en de gal (met andere organen) zuivert het (Van Beverwijck 1651b, t.a.p.). |
1668 |
Ontfangster [...] gemeen: Huygens had geschreven ‘Ontfanger general’. Vermoedelijk uit puristische overwegingen veranderde hij dat, keuken is bovendien vrouwelijk. De speelse vergelijking van de maag met een ontvanger van de algemene (d.w.z. niet-gewestelijke en niet-stedelijke) belastingen wordt daardoor echter wel aan het oog onttrokken; ‘in 't gemeen’ kan ook ‘meestal’ betekenen, maar dat kan hier niet bedoeld zijn. |
1669 |
verkrachte [...] gulsigheden: die door onze nooit aflatende gulzigheid verkrachte (overweldigde) ‘maag(d)’ |
1670-71 |
Wie [...] warmt: wie de kok is, wie het koksmaatje, en wie (van de volgende twee) met recht onderkok genoemd kan worden: de gele gal of de warme rode lever (de formulering is abstract voor concreet: ‘de warmte van de rode lever’). Vgl. de aantek. bij r. 1667. |
1673 |
Waer [...] Milt: Zie Beverwijck 1651b, p. 183: ‘Het gebruyck van de Milt is altijt gelooft te wesen, het dick en drabbigh Bloet, dat in de lever van het klaerste gescheyden was, te ontfangen, [...] op dat ‘et overige van 't Bloet gesuyvert en gereynight tot voedsel van al de Leden door het heel lichaem gesonden mochte werden: welk grof en melancholijk Bloet sy soude trecken door een tak van de Poort-ader of Milt-ader [...]. Hierom hebben sommige willen seggen dat de Milt haren naem heeft, om dat ze ons milt, vrolijck, en bly-geestigh maeckt. [...] Maer Bauhinus (verm. Caspard Bauhin, 1560-1624) is van gevoelen dat de Milt streckt voor [= dient als] een tweede lever, om datse door de geseyde Ader het grofste van de Gijl [=het verteerde voedsel], eer dat het aen de Lever komt, na haer trekt [...]’ - een opvatting waar Beverwijck zich bij aansluit. Zie voor de ‘vieze’ milt ook Dagh-werck r. 1735-1740 (Zwaan 1973, p. 205): ‘...de poel van 't overschot...’ Vies hier dus in de tegenwoordige betekenis. |
1673-74 |
waer [...] dient: waartoe de op- en neergaande beweging van de luchtige longen dient. Vgl. Van Beverwijck 1651b, p. 163: de longen heten zo omdat ze ‘locht vangen’; hun functie is ‘tweederley’: ‘in 't adem halen door de koele lucht de hitte des herten te verkoelen, en in 't uytaessemen de roockachtige dampen uyt te losen.’ |
1674-75 |
waerom [...] viel: waarom het meisje geen jongen, de beste soort, is geworden. De kwestie wordt uitvoerig besproken in Aristoteles' De generatione animalium, boek IV, I: een meisje wordt geboren als er sprake was van zwak mannelijk zaad. Een echo hiervan o.a. in Van Beverwijck 1651a, p. 167, ‘dat de jonge en al te oude lieden [t.w. mannen], niet als swacke kinderen en telen, |
| |
| |
|
en voor het merendeel, vrouwelijcke schepselen’, nl. vanwege een tekort aan natuurlijke warmte. Van de filosoof Aeas wordt gezegd dat die zijn krachten opspaarde, en ‘eene schoone vrouw hebbende, haer maer driemaelen bekende, en drie sonen teelde’ (a.w. p. 171). De superioriteit van de man staat bij Huygens nergens ter discussie, vgl. hierover vooral r. 1920 e.v. |
1675 |
waerom: De punt staat hier voor het ‘beletselteken’: ‘...’ Huygens onderbreekt zichzelf, buiten adem. |
1676 |
over lang: al heel lang |
1676-77 |
'T is reden [...] opende: ik keer nu snel terug naar het punt waar ik het ‘boek der natuur’ opensloeg (r. 1601); en terecht, het is hoog tijd. In de zojuist afgebroken tirade heeft Huygens alleen maar aangegeven wat er zoal in dat boek te vinden is: het gesprek moet nog beginnen. |
1677 |
Boeck der Boecken: Dit ‘boek dat alle boeken bevat, overtreft’. De uitdrukking wordt meestal voor de bijbel gebruikt, maar het boek der natuur was voor Huygens immers evenveel waard, vgl. r. 1524. |
1678 |
Is [...] ondersoecks: [daar] kan zoveel in onderzocht worden |
1680-81 |
maer [...] is: maar niets verteld vergeleken met alles wat er gezegd kan worden. De ‘wij weten’-passage had nog oneindig veel langer kunnen zijn. |
1681b-1692: Hier vinden wij ons ‘strijdperk’. Maar het is een vreedzame strijd, waarin de verliezer wint, omdat alleen de beste argumenten zegevieren.
1681 |
Dit [...] vertreden: Huygens grijpt terug op r. 1497 e.v., waarin hij politieke en theologische twistgesprekken verbiedt. Dit, zegt hij, zijn de bezigheden waarin wij (de ‘wijze wandelaar’ van r. 1492 en hij) ontspanning vinden voor lichaam en ziel. De filosofische gesprekken, al wandelend gevoerd rond de fruittuin van Hofwijck, vormen ónze ‘recreatie’, in de meest letterlijke zin. |
1683 |
Dit [...] strijd: dit is óns strijdperk. |
1684 |
sijn [...] seidt: op een kalme manier zijn mening zegt |
1686 |
En [...] winst: en verlies (als hij gedwongen is zijn mening te herzien) beschouwt als winst |
|
valt: het onderspit delft |
1688 |
steegh en ketterlick: koppig en als een ketter (hier gezien als iemand die niet beter wíl weten) |
1689 |
dollen: als een razende tekeer gaan |
1690 |
En [...] strijcken: en liever schip en lading wil verspelen dan het zeil te strijken |
1691 |
Hofwijcks Spreeckwoord: Het gewone spreekwoord is ‘vier ogen zien meer dan twee’. Op Hofwijck geldt (en het is overal waar): zelfs een kleiner verschil betekent al winst; elke bijdrage aan de waarheid, hoe bescheiden ook, is welkom. De getallen zeven of acht lijken willekeurig. |
| |
| |
1693-1716: Zo onthaal ik mijn gasten in deze boomgaard. Als ik alleen ben en moe word van het rondlopen of als het gaat regenen, trek ik me terug in een van de vier tuinhuisjes die aan de hoeken van de boomgaard staan. Meestal kies ik die aan de straatkant.
1693 |
waerde: gewaardeerde (woordspel) |
1694 |
op 't onversiens: onverwacht |
1695 |
veel [...] genoijt: D.w.z. na vele uitnodigingen. Huygens lijkt te suggereren dat ook onbekenden op Hofwijck welkom zijn. |
1698-99 |
dat [...] vreest: (het ‘fruit der boeken’), dat niet beducht is voor de man met de zeis, de schuldeiser van de dwazen (die zichzelf te gronde eten). De beeldspraak lijkt enigszins te ontsporen. |
1699 |
Besitt [...] alleen: als ik alleen mijzelf als gezelschap heb |
1700 |
Geheel en onverdeelt: Mogelijk woordspelend met het juridische begrip van ‘onverdeelde boedel’: als ik mijn aandacht niet hoef te verdelen. |
|
moe getreen: het wandelen moe |
1701 |
En [...] kruijs-pad: (en word ik het moe) ofwel, als een molen, in de rondte te stappen (rondom de fruittuin), ofwel in de lengte (heen en weer langs één kant) te lopen, ofwel in het pad dat de fruittuin in vieren verdeeld. |
1702 |
natt of kouw: regen of kou |
|
't waer oorbaer: dat het verstandig zou zijn |
1703 |
in [...] tre'en: in vier stappen. Vgl de kaart, letter E: er is altijd een huisje vlak in de buurt. Er zal wel meer dan één persoon in gepast hebben, maar gasten zouden in voorkomende gevallen natuurlijk in het huis worden genodigd. |
1704 |
over hoecks: schuin tegenover elkaar |
|
elck [...] kluijs: Kennelijk waren de huisjes opgetrokken uit (half)open lattenwerk, begroeid met (o.a.?) klimop en kamperfoelie (vgl. r. 1717). |
1705 |
Daer [...] wenschen: waarin kluizenaars mochten willen dat ze ‘gekluisterd’ zouden zijn |
1706 |
Belocken [...] seerst: lokken mij om strijd |
1707 |
een tot mij: De interpunctie suggereert dat het eerste ‘tot mij’ een bepaling is en het tweede directe rede. In de drukken staat iets anders. |
1708 |
't zij [...] zij: of het nu de woorden van deze of de echo van gene is; m.a.w. ik weet niet welk huisje spreekt of welk alleen maar een echo laat horen (allemaal klinken ze eender). |
1709-10 |
En [...] steenen: en ik hang tussen de vier in, zoals het gebeente van Mohammed hangt temidden van de vier even krachtige (verzonnen) magneten. ‘Volgens een moslimse traditie hangt het lijk van Mohammed tussen vier krachtig-magnetische stenen, zodoende daartussen zwevend’ (Zwaan). Zwaan wijst op twee andere plaatsen waar Huygens met dit motief speelt, en citeert een passage uit het Itinerario van Jan Huygen van Linschoten waar de legende wordt gemeld (Itinerario, uitg. 1910-1939, deel 1 p. 25). Zie ook Gilbert 1900-1901, p. 2 en de ‘Notes’ p. 5. De correctie in AU - ‘gelogen steenen’ werd ‘versierde |
| |
| |
|
steenen’ - past in de milde toon waar Huygens als het over godsdienst gaat de voorkeur aan geeft (vgl. r. 1573-1596 en i.h.b. ook de correctie in r. 1578). |
1711 |
deel [...] scheel: beslecht ik het geschil |
1712-13 |
gedoken [...] ongesien: verscholen en ‘blind’ gemaakt (in het donker); maar niet alleen blind gemaakt, maar ook onzichtbaar |
1714 |
neffens [...] spoor: naast de grote weg (de Heerweg, A op de kaart). Huygens kiest dus meestal de paviljoentjes aan de straatkant, om redenen die hij dadelijk uiteenzet. |
1715 |
in [...] gaen: die voorbijrijdt of voorbijloopt |
1717-1844: Daar luister ik, verscholen tussen bloemen en bladeren, naar wat de mensen op straat te zeggen hebben. De een noemt Hofwijck een verspilling van grond en geld, de ander neemt het voor mij op. Daar luister ik een Delflandse boerenjongen af die zijn meisje het hof maakt - en met succes, zo te horen.
1717 |
Klimm: klimop |
|
Memme-bloemen: kamperfoelie |
1718 |
mij [...] verdoemen: hoe ik naar hartelust nu eens geprezen en dan weer veroordeeld word |
1719 |
Daer [...] sat: daar verschuil ik me achter mezelf (d.i. achter de wanden van mijn huisjes, mijn eigen werk), zoals de schilder zich achter zijn eigen werk verschool. Bedoeld is Apelles, vgl. Plinius, Naturalis Historia XXXV, 84: ‘post tabulam latens, vitia quae notarentur auscultabat’: ‘zich achter het schilderij verbergend luisterde hij naar de aanmerkingen die werden gemaakt.’ |
1720-21 |
Die [...] beloegh: die, achter zijn schilderij gezeten, het ‘dit en dat’ (de diverse opmerkingen) van de kijkers beluisterde en belachte |
1722 |
als [...] dood: alsof ik al dood was (zo vrijuit praten de mensen over mij) |
1723 |
om [...] lust: voor genoegens die alle perken te buiten gaan |
1724 |
tegen aen: tegenin |
|
Wel [...] rust: het ga hem goed, waar hij ook rust. De honderd jaar-fictie leidt hier tot een wat paradoxale wens. |
1725-26 |
die [...] Meijen: die de modder van de wilde weilanden die er vroeger lagen, versierde met het puikje van altijd groene takken |
1727 |
besteden aen: gebruiken voor |
1728 |
En keurde [...] voor: en matig verkwisten als een deugd beschouwde |
1730 |
Dat [...] Dorpen: waarmee hijzelf en (de bewoners van) steden en dorpen (stad en land) zouden worden verblijd. Het standpunt is dus: ook goud dat alleen maar plezier oplevert hoeft niet weggegooid te zijn, zeker als er zoveel mensen van kunnen genieten. |
1732-33 |
Den [...] Meijd: (ik hoor) de boer die van de (Voorburgse? Vgl. ook r. 1735) kermis terugkomt zijn geld bewenen, ik hoor de vrijer klagen over zijn (lief- |
| |
| |
|
des) verdriet tegen het meisje |
1734 |
siet [...] ooren: Zwaan wijst erop dat Huygens hier een spreekwoord gebruikt dat op sommige oude prenten letterlijk in beeld is gebracht: het meisje zou dus gewaarschuwd kunnen zijn. |
1735 |
Ick [...] borst: Anders dan Zwaan geloof ik niet dat Huygens hier beschrijft wat hij vanuit zijn huisje ziet. Hij is daar ‘blind’ (vgl. r. 1712-1713). Wat hij wil zeggen is: mooi meisje (dat ik nu hoor praten), ik weet wel wie jij bent! Ik heb gezien welke uitwerking het bier van de kermis op jou had, en hoe de liefde jou in haar macht begon te krijgen (vgl. de volgende regels). Het boerenmeisje dat hij op de kermis al heeft kunnen observeren, hoort hij opeens vlakbij zijn tuinhuisje met haar vrijer praten. |
1736-37 |
En [...] hert: en ik heb gezien hoe door het minnevuur een andere, nieuwe dorst in uw hart ging branden |
1737-38 |
Sien [...] mond: D.w.z. duwen en stompen zien geven terwijl je vlak tegen hem aan stond |
1738 |
bouwen: rok |
1739 |
Schorteldoeck: schort |
1742-43 |
De kolen [...] brand: De boer bedient zich van een soort huis-tuin-en keuken-petrarkisme. |
1743 |
bij: vergeleken bij |
1745 |
Kersouw: madelief |
|
't is [...] eeren: ik zeg het, bij mijn ziel, met eervolle bedoelingen |
1746-47 |
En [...] is: en om de wereld in een huwelijk met zulk goed te vermeerderen als jouw mooie gezicht is, m.a.w. om meer mooie meisjes als jij op de wereld te zetten. De boer benadrukt dat hij niet uit is op een avontuurtje, hij wil trouwen. |
1748 |
Mortje: moertje, moeder. Het Delflands dat Huygens zijn personages laat spreken vertoont volgens Hermkens 1997 maar een oppervlakkige gelijkenis met het indertijd gesproken dialect, maar deze vorm zal Huygens toch wel eens gehoord hebben. |
|
weeter van: Waarschijnlijk in de betekenis ‘vindt het goed’. |
1749 |
noom: oom |
1750 |
gaet an: grijp toe, durf maar |
1751 |
etemt: getemd |
1752 |
neemt [...] tack: accepteert z'n kooitje in plaats van een tak. Bekend beeld uit de liefdesemblematiek: ‘vrijwillige gevangenis’ en ‘voor vrijheid veiligheid’ (vgl. Hoofts Emblemata amatoria, de nrs. XXVII en XXVIII, en Cats' Sinne- en minnebeelden, nr. 14. De formulering suggereert dat het kooitje de ‘eigenlijke’ plaats van het nachtegaaltje is; men zou anders eerder verwachten ‘een kooitje voor zijn tak’. |
1754 |
tuer: verandering (wnt tuur (I), bet. 1). |
1756 |
Soo [...] Pleun: Zo ging het tussen mij en Pleun |
| |
| |
|
op epast: het hof gemaakt |
1757 |
maer [...] niet: maar ze zou het toch niet doen. N.B.: ‘zullen’ is nagenoeg synoniem met ‘willen’. |
1759 |
quamter toe: kwam het ervan |
1760 |
an [...] erocht: aan elkaar vast geraakt |
1761 |
het [...] diene: het heeft niet zo mogen zijn (lett.: ‘het lot heeft zich er niet voor willen lenen’) |
1762 |
vleis [...] biene: Bijbelse uitdrukking (hier op kinderen toegepast), vgl. Genesis 2:23, waar Adam spreekt over Eva: ‘Deze is ditmaal been van mijn gebeente en vleesch van mijn vleesch.’ |
1763 |
Liep [...] weght: aan de straat liep te spelen |
|
edaen: gedaan, finito |
1764 |
die [...] magh: wie niet meer kan |
1765 |
Dan [...] zeil: maar dat is gunstig voor jou |
1765-66 |
nouw [...] hebbe: nu heb ik niets, geen land en geen huizen, of het is allemaal voor Trijn. Voor de uitdrukking ‘wol noch webbe hebben’ zie wnt web bet. 1d. |
1767 |
gaet [...] meught: zet hem op wat je kan |
1769 |
Nouw [...] kint: nu zou je kunnen denken, kind. Kees is weer zelf aan het woord, nadat hij oom heeft laten spreken (r. 1749-1768). |
1770 |
goedje: bezit |
1770-71 |
wangt [...] sté: want ‘dat zijn de oude streken’, m.a.w. zo gaat het vaak bij de mensen op het land, en trouwens helemaal in de stad |
1772 |
en [...] mé: Lett.: ‘en daar (met kris en kras) valt niet mee te spotten,’ m.a.w. ‘ik ben hartstikke serieus.’ |
1773 |
gien [...] recht: Bilderdijk verwijst al naar de uitdrukking ‘het recht van 't spel’: je zou me niet eerlijk behandelen. |
|
dat [...] tijghe: daarvan beschuldigen |
1774 |
Bij gurcke: Krachtterm. |
|
all [...] swijghe: al zou ik het beter kunnen verzwijgen. Kees heeft misschien geleerd dat het in het algemeen beter is om niet te hoog van de eigen rijkdom op te geven. |
1775 |
'K hebb [...] gat: ‘Boeren uitdrukking, eigenlijk beteekenende: Ik zit op mijn eigen vetten of vruchtbaren grond, maar uitgebreid door 't gebruik tot alle bezitting of rijkdom’ (Bilderdijk; vgl. wnt klei IA II, bet. 2). M.a.w.: ‘Ik zit er ook warmpjes bij.’ |
1777 |
En [...] schortt': en als dat nog niet genoeg zou zijn |
|
Meutje: tantetje |
1778 |
En [...] toe: brengt ook geen andere erfgenamen in |
|
't oud reutje: de oude schelm (toegelicht in de volgende regel) |
1779 |
Speul-kind: buitenechtelijk kind (en dus zonder recht op erfenis) |
1780 |
daer [...] zijn: ‘waar twee handen baas zijn’, m.a.w. waar niet gedeeld hóeft te worden. |
| |
| |
1782 |
soet besproken: dat zo lief praat |
1783 |
kaeckjes: wangetjes |
|
as en gett: als git |
1786 |
hoe [...] soo: wat sta je daar nou (hij is even de kluts kwijt) |
1788 |
all [...] hemd: Wel bewust dubbelzinnig: de eerste betekenis is ‘ook al bezat je niets’. |
1789 |
staeje: Vergissing van de kopiist, AU en EP hebben staetje. |
1790 |
Ick [...] degen: dan zie ik wel kans om aan een pluim (voor op mijn hoed) etc. te komen (om er als een heer uit te zien) |
1791 |
een [..] huijck: een gesteven mantel |
1792 |
en [...] pruijck: ‘Hulsel of kapsel met een soort voile, destijds veel in gebruik’ (Eymael). Bilderdijk (p. 259) verwijst naar een afbeelding in Cats' Trouringh (III, 162), en voegt er aan toe: ‘Naïef is des vrijers vergelijking daarvan met een vliegenlap; zoo wel als zijne opvatting van den hoepelrok’ (vgl. de volgende regels). Het gezichtsmasker was bedoeld om de dameshuid tegen de zon te beschermen. |
1794 |
En [...] bedriegen: een rok met een hoepel, zodat zelfs vroedvrouwen misleid worden. Door de hoepelrok lijkt elke taille slank. |
1797 |
eretorijckt: ‘gerederijkt’. Voor de boer is elke dichter een rederijker. Opnieuw een verwijzing naar Huygens' beroemde jeugdwerk (vgl. r. 76-77), dat hij ook in boerenkring bekend wil veronderstellen. |
|
ick [...] lese: ik denk dat je wel lezen kunt |
1798 |
O.N. on: De eerste letters van het Onze Vader. Kinderen leerden op school eerst de letters van het alfabet benoemen, vervolgens werd verder geoefend met het spellen van het Onze Vader, de Tien Geboden enz. (De Booy 1977, p. 49). Aan de ‘vertaalslag’ van spellen naar lezen kwam op die manier lang niet iedereen toe (a.w.), maar wie van ‘O.N. on’ kan maken is al een eind op weg, en zo hoog schat de boer zijn Trijntje toch wel in. |
|
en [...] wese: Ten onrechte verwaarloosde de kopiist het leesteken na en, de woorden wijzen vooruit: ‘En, wat erbij hoort (als we op sjiek willen gaan):...’ |
1799 |
en Krots: een karos (voornaam rijtuig) |
|
met [...] leer: De leren buitenbekleding van de karos is met sierspijkertjes beslagen |
1800 |
As [...] meer: even dicht betimmerd als de ton van Gerard van Velsen. Het verhaal van de moord op de populaire graaf Floris V (1296) en van de wraaknemingen op zijn moordenaars, onder wie Gerard van Velsen, was algemeen bekend. Volgens de overlevering werd Velsen in een ton waar van buitenaf spijkers doorheen waren geslagen door de straten van Leiden gerold, alvorens geradbraakt te worden. |
1801 |
Stae [...] Meer: hier met de bruine merrie |
|
kolle: bles |
1802 |
Twie [...] voen: (wat zeg ik) we kunnen er wel twee onderhouden |
| |
| |
1803 |
't Schavott: Het schavot stond aan het begin van de Lange Vijverberg bij de Plaats. De boer stelt zich dus voor dat ze U-vormige rondjes rijden: ze komen aanrijden over de Lange Vijverberg, gaan het schavot rond langs de Plaats, dan terug langs de Hofvijver en bij het Toernooiveld linksaf en het Voorhout rond, enzovoort. De Haagse beau-monde maakte elke dag en in de zomer ook 's avonds een paar van zulke rondjes (vgl. Betz 1900, p. 127-129, Pippel 1940, p. 25-26 en Van Strien 1998, p. 188. Huygens schrijft er vol afgrijzen over (o.a. Ged. VII, p. 200). |
1804 |
beslagen [...] goud: volgehangen met gouden kostbaarheden |
1805 |
Maenendagh: Maandag en vrijdag waren de belangrijkste marktdagen in Den Haag, vgl. De Riemer 1730-1739, III, p. 441. |
1806 |
dat [...] gesleep: dat bezopen heen-en-weergerij |
|
selleweke: Krachtterm. |
1807 |
ploeghen: Ook een term voor ‘voortgaan’; vgl. in het bij r. 1803 aangehaalde gedicht, r. 3: ‘ploegsters van 't Voorhout’. |
1808 |
Dan: maar |
|
daer [...] begost: zijn er mensen bij die met dat leventje begonnen zijn |
1809 |
en [...] vollende: weten vol te houden |
1810 |
nou [...] wende: nu kunnen ze niet meer terug |
1811 |
All [...] wind: al hebben ze tegenwind |
1812 |
enter deus: ertussenin (tussen deftige ‘joffer’ en nog voornamer ‘mevrouw’) |
1813 |
men geld: mijn geld (uitleg in de volgende regels) |
1815 |
ceeltjes: rekeningen |
|
naers: achterste |
1816 |
trock [...] Hall: als ik naar de markthal zou gaan (om daar mijn oor te luisteren te leggen, vgl. het vervolg). De boer is nog steeds aan het vertellen wat hij in zichzelf tegen de Haagse sjiek zegt: als ik navraag zou doen, dan zou blijken dat veel van jullie glorie geleend is. |
1817-18 |
en [...] mijn: en naar veel meer fatsoenlijke burgers (waarachtig, ‘borgers’ [= die geld voorschieten] net als ik |
1818 |
jouw' [...] versorgers: jullie armoedige verzorgers |
1819 |
En [...] sturft: en zonder wie jullie zouden sterven |
1820 |
'K mien [...] souw: dan reken ik erop dat ik daar (bij al die andere leveranciers) net zo'n klaaglied zou horen als ik zing |
1821 |
Wat duijcker: Krachtterm. |
1822 |
En [...] is: en als er niets is om mee te betalen |
1823 |
'T woord [...] uijt: ik had dat nog nauwelijks gezegd of |
1824 |
elight: gerold |
|
dan: maar |
1825 |
En [...] vier: een dukaton of drie, vier. Vgl. wnt dukaton: ‘zilveren munt ter waarde van 63 stuivers’; de boer mist dus zo'n 10 à 12 gulden. Nog altijd meer dan een weekloon voor een geschoolde arbeider (Van Dillen 1970, p. 295), |
| |
| |
|
maar Kees houdt tegenover Trijn natuurlijk zijn stand op. |
|
all [...] deere: al kan het een mens niet deren, al doet het niet echt pijn |
1826 |
men [...] onbeere: je wilt het toch niet graag missen |
1827 |
in [...] will: als het geluk wil |
1829 |
We [...] goed: dan geven we ook wel wat uit aan zilveren spullen |
1831 |
te Bier: naar de herberg |
1832 |
De [...] hart: dan kwamen de zilverstukken (meteen) te voorschijn, of ik zou er nooit aan willen beginnen |
1833 |
Dat [...] wel: daar heb je gelijk aan |
|
aers: op een andere manier |
1834-36 |
wangt [...] schult: want wie wat te besteden heeft mag wel wat verspillen; maar ik draag liever niets op mijn hoofd dan een hoed én schulden |
1837 |
te met: bijna |
1838 |
noch [...] drij: nog twee of drie houwen |
1842 |
Lijsterbeij: lijsterbes |
1843 |
All [...] doen: terwijl ik wegliep zag ik wel dat er heel wat aan de hand was. Als Huygens discreet het prieeltje verlaat ziet hij ook weer iets van wat er op straat gebeurt. |
1845-1867: Alleen die scène al, zegt Huygens, betaalt mij alle kosten van die tuinhuisjes terug. Zoveel oprechtheid en naturel: zo was het tussen Adam en Eva, vóór de zondeval. De Haagse vrijers, met al hun uit Frankrijk geïmporteerde aanstellerij, kunnen er een voorbeeld aan nemen.
1845 |
niet [...] drijven: niet komen aanwaaien |
1846 |
schijven: geldstukken |
1847 |
te werden [...] zijt: dat u werd wat u nu bent |
1848 |
een [...] deun: zo'n plezier |
1850-53 |
soo [...] Boeren: zo deden ze vroeger aan hofmaken, de goede mensen van die tijd, toen de zuivere waarheid nog geen boven- of onderkleren droeg, maar in de stad gekleed ging als nu nog bij de boeren (d.w.z. naakt, zoals de Waarheid traditioneel ook altijd wordt afgebeeld; vgl. Ripa/Poot III, 303). Klaarblijkelijk bedoelt Huygens met ‘die tijd’ niet op de tijd die Adam en Eva in het Paradijs doorbrachten, maar op ‘die goede oude tijd, toen we nog met z'n allen oprechte, openhartige Hollanders waren’. |
1854 |
sij: De boeren nl. |
1855 |
met [...] bestier: met een charmanter aanpak |
1856 |
wij: Nl. ‘wij Hagenaars, hovelingen’. |
1857 |
als [...] minnen: als het menens wordt met vrijerij. M.a.w. zodra er aan een huwelijk wordt gedacht, gaan de mensen bij ons ‘Frans’ spreken. Wat volgt lijkt puur karikatuur en is ook deels cliché (vgl. ook Batava Tempe r. 609-624, |
| |
| |
|
Een sott hoveling etc.), maar de brieven van Hugo de Groot aan Maria van Reigersbergh bijv. komen toch aardig dicht in de buurt. |
1858-59 |
en van [...] ravis: en van ‘gevallen zinnen’ (vgl. ‘voor iemand vallen’) wordt niet minder dan sens ravis gemaakt. Huygens had eerst: ‘en opgetrocken [=vervoerde] sinnen // Moet heten sens rauis’, maar dat sloot grammaticaal niet aan bij het vervolg. |
1863 |
niet [...] waer: niet zot genoeg was |
1865 |
Waermé [...] klincken: dingen waardoor de zotheid nog eens extra gehoord kan worden (tot zijn recht kan komen) |
1866 |
stincken: tegenstaan |
1868-1912: Dat brengt de dichter op een ander punt dat hem stoort: het vertoon van slaafse onderdanigheid dat daarmee gepaard gaat, de onderwerping van de minnaar aan de geliefde. Hij is ook jong geweest, en verliefd, maar hij hield altijd zijn verstand erbij. Zo heeft hij indertijd zijn ‘Trijntje’ gevonden.
1868 |
ick [...] pert: ik beschouw het als een dwaze vertoning |
1869 |
gelaet: gedoe |
1871 |
duijtsch: Nederlands |
1871-72 |
maer [...] mij: maar nooit viel ik van mijzelf tot de hartstocht die het verstand aantast (nooit vergat ik mijzelf zo, dat ik verviel tot etc.). Huygens verandert hier van onderwerp: van zijn afkeer van het ‘Franse’ hofmaken naar een waarschuwing tegen onmatige verliefdheid (vgl. ook verderop, r. 1915-1920). Wie de gedichten uit 1618-1619 over de relatie met Dorothea van Dorp kent (Ged. I, p. 116-128, vgl. ook Smit 1966, p. 165-168 en Keesing 1987, p. 23-38), zal geneigd zijn een klein vraagteken bij deze passage te zetten, maar het is waar: zijn verstand verloor Huygens er ook toen niet bij. |
1874 |
'T en [...] wreken: als ik iets schandelijks zeg staat het juliie vrij te zeggen dat ik lieg |
1875 |
Jae [...] lot: ja, (ga je gang, ook als ik niet iets schandelijks zeg:) zeg gerust dat de waarheid zelf liegt, dat gebeurt haar zo vaak (maar daarmee is ze niet minder de waarheid) |
1876 |
Het [...] Sott: of je het nu prettig vindt of niet, onthou het van een zot (want ik ben maar een zot, maar zotten spreken de waarheid). De ‘Meissjens’ zijn gewend als godinnen benaderd te worden, maar hun plaats is onder de man: dat wil Huygens vooral kwijt (vgl. m.n. r. 1920-1925) en vandaar deze omslachtige excuses. |
1877 |
De [...] menslickheid: Lett. ‘de zwakkere mensheid’, het zwakke geslacht |
1878 |
betrocken: aangetrokken |
1879 |
hebb [...] ontmoett: ben ik op ze af gegaan (‘actief’), of heb ik ze vriendelijk ontvangen (‘passief’) |
| |
| |
1881 |
Dit's [...] tweede: Mogelijk is gedacht aan ‘muntslag’ (wnt slag bet. 9): dit is de tweede ‘slag’ van de beste munt (de eerste slag, met een geheel nieuw stempel, leverde uiteraard de allerbeste munt op). Zowel man als vrouw zijn geschapen naar Gods ‘beeld en gelijkenis’ (Genesis 1:26), maar de vrouw na de man (vgl. o.m. Genesis 2:18). Vgl. ook r. 1675. |
1882 |
Dat [...] heeft: Vgl. Genesis 1:31: ‘En God zag al wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed.’ |
|
daer neffens: daarnaast (naast de vorige overweging) |
1883 |
alle menschlickheid: alles wat mens is, ieder mens |
1884 |
all [...] derft: alles wat hij zelf mist. Zie het apparaat: KA heeft ‘heeft’ i.p.v. ‘derft’. waarmee de regel precies het omgekeerde betekent van wat er is bedoeld. Voor KB corrigeerde Huygens de zin, maar (typerend voor zijn manier van werken) zonder zijn handschrift of de eerste druk te raadplegen. |
1885 |
Daerneffens [...] schoon: en weer dáárbij kwam de schoonheid. Ik heb vrouwen altijd gewaardeerd, zegt Huygens, omdat het schepselen zijn van God, omdat ze van mij verschillen en vanwege hun schoonheid die ze aantrekkelijk maakt. |
1886 |
reden: verstand |
1887 |
verselt: vergezeld |
|
stijve deughd: morele kracht |
1888 |
in [...] leden: in een zwak lichaam |
1888-89 |
en [...] besteken: en (waar ik) een jonge maagd zag, gesierd met kennis of lust tot kennis |
1890 |
roose lippen: Mét koppelteken in AU: lippen rood als rozen (niet: roze lippen). Let op de chiastische volgorde waarin ‘mannelijke’ en ‘vrouwelijke’ kwaliteiten worden genoemd. Nadat Huygens eerst zijn algemene waardering voor vrouwen heeft gemotiveerd (zie bij r. 1885), zegt hij wanneer hij echt opkeek: als ze behalve ‘vrouwelijke’ (d.i lichamelijke) ook ‘mannelijke’ (d.i. geestelijke) kwaliteiten hadden. |
1891-92 |
was [...] gerecht: had ik het gerecht voor me dat de wijze man noemt: gouden appelen in zilveren schotels. Vgl. Spreuken 25:11: ‘Eene rede op zijn pas gesproken, is als gouden appelen in zilveren gebeelde schalen.’ Huygens denkt dus aan ‘verstandige taal in de mond van een mooie vrouw’. der wijse in plaats van des wijsen mans is een fout van de kopiist, pas gecorrigeerd voor KA. |
1894-97 |
noch [...] hooren: D.w.z.: even veel of weinig onder de indruk als van fraai houtsnijwerk op de hals van een citer, terwijl die citer lelijk klinkt. Huygens lijkt overigens meer aan een luit dan aan een citer te denken (een citer heeft geen hals). |
1896 |
De [...] maeckt: het mooie meisje speelt (‘uithangt’) |
1897 |
doof en ongestelt: dof en ongestemd |
1898 |
ick [...] ooren: ik wilde zowel mijn ogen als mijn oren vergenoegen. Huygens associeert hier het oog met ‘schijn’, ‘buitenkant’, en het oor met ‘waarheid’. Zolang je iemand niet hebt horen spreken, weet je niets van hem. Zie ook de |
| |
| |
|
epigrammen van 23 januari 1669 en 17 februari 1676 (resp. Ged. VII, p. 237 en VIII, p. 135), en de uitvoerige behandeling van het vraagstuk ‘gehoor of gezicht’ door Emmens 1981, m.n. p. 62-76. |
1899 |
hiet: noemde |
|
Gevoelens [...] sinn: de puur seksueel gerichte neigingen van de zintuigen |
1900 |
En [...] Minn: beschouwde ik nooit als basis van een harmonieuze liefdesrelatie. Zoals steeds associeert Huygens liefde met muziek: het sleutelwoord is ‘afstemmen’. Zie m.n. het gedicht ‘Twee ongepaerde handen op een Clavecimbel’, in Zwaan 1976, p. 105-117). |
1901 |
Daer [...] reden: waar het vervolg een huwelijk zou zijn, en (dus niet alleen lust, maar) lust tot voortplanting waar de rede niet bij mocht ontbreken |
1902 |
Daer [...] kies: was ik heel kieskeurig |
1903 |
held're: zuivere, reine |
1903-04 |
gelijck [...] schee: De beeldspraak bevestigt het accent dat hier op de geestelijke kwaliteiten van de vrouw wordt gelegd: de ‘schede’ (het lichaam) is kostbaar en mooi, maar toch niet meer dan ‘verpakking’ van de ziel. Vgl. ook r. 1906: het gaat om een verbond tussen twee ‘harten’; en 1909-1911: de lichamen volgen de zielen, niet andersom. |
1904 |
gehuijst [...] gepaert: woonde en mee verbonden was |
1907 |
Maer [...] kant: maar er was geen gekkigheid bij. ‘Maer’ slaat terug op de vorige regel, waar Huygens zichzelf en Susanna identificeert met het boerenstel dat hij zojuist nog in mild-burleske vorm ten tonele heeft gevoerd. M.a.w.: ‘Ik zeg dat nu wel zo, maar denk niet dat wij zó praatten, het op díe manier aanpakten...’ |
1908 |
En [...] bescheid: en de belangen van beide partijen werden op verstandige wijze afgewogen |
1909 |
Cassen: omhulsels |
1910 |
Die [...] bevielen: die elkaar op gelukkige wijze aanstonden |
1911 |
Bevestighden de koop: ‘door handslag (het elkaar de rechterhand geven ten teken van trouw)’ (Zwaan). Het huwelijk wordt m.a.w. gezien als de bezegeling van een contract. |
1912 |
paer en paer: paarsgewijs (nl. lichaam en ziel van de een en lichaam en ziel van de ander; vgl. ook r. 1901) |
1913-1944: Zijn huwelijk was dan ook volmaakt gelukkig. Nogmaals: hij vergat nooit wie hij was. Een man die voor een vrouw op de knieën gaat, dat is walgelijk. Op het moment dat een man een aanzoek doet, moet hij al weten dat de vrouw hem goed gezind is, anders wordt het huwelijk een kwestie van aandringen en dwingen en daar komt alleen maar narigheid van.
1913 |
Hoe 't schickte: hoe het verder ging |
1915 |
Maer [...] soecken: Maar er zijn nog steeds géén getuigen (tegenstelling met ‘tuijght de tijd...’; lees met accent op ‘soecken’) |
| |
| |
1916-17 |
Dat [...] gevelt: dat mij zelfs de domste impuls van de meest onervaren (én: wellustige) jeugd ter aarde zou hebben geworpen |
1919 |
aeps gewijs: D.w.z. als een karikatuur van een man. Vgl. r. 1868-1872 en bijv. ook de passage in Batava Tempe (r. 449-490), waar Huygens de figuur van de ‘petrarkistische minnaar’ op de hak neemt. Die staat voor het ergste wat een man in zijn ogen kan doen: zijn (door God gegeven) hoge positie verloochenen (zie de volgende passage). |
|
Vrouwen beeld: vrouwspersoon |
1920-22 |
Fier [...] deelen: ‘Trots?’ (zei ik tegen mezelf); ‘een vrouw trots tegenover een man? Een vrouw trots, die uit een man voortgebracht is, en die op haar beurt zonder man noch vrouw noch man kan voortbrengen; een vrouw, de minste in hoofd (verstand) en in hart (moed), de minste in alles?’ Huygens' argument (r. 1921) maakt geen sterke indruk - Eymael wijst er al op: ‘De vrouw zou het precies kunnen omkeeren!’ In de aristotelische visie op de voortplanting echter, die voor Huygens ongetwijfeld nog de vanzelfsprekende was, geldt nadrukkelijk alleen de man als ‘verwekker’ van het leven (vgl. ook r. 1647): niet voor niets wordt door Harvey (1651) ook zo benadrukt ‘that both the male and the female are the efficient causes of generation’; dat sprak helemaal niet vanzelf. Zo gezien moet Huygens' logica in zijn tijd toch nog wel iets steekhoudends gehad hebben. Verder gold uiteraard het bijbelse gegeven dat Eva uit Adams rib was gemaakt (Genesis 2:21-22) als een onmiskenbaar bewijs voor haar inferioriteit. Evenmin stond het ter discussie dat ‘doorgaens [=altijd] der wijven geslacht als kouder ende vochtiger, minder bequaemheid [had] tot zaken, verstand vereisschende, als 't geslacht der mannen’ (Hugo de Groot in zijn Inleiding tot de Hollandsche rechtsgeleerdheid). Zie hierover verder Veenstra 1968, p. 122-124, waaraan ik ook het citaat van De Groot ontleen (p. 123). |
1923 |
Daer [...] spelen: Eufemisme voor: ‘daar zou de duivel mee spelen’; m.a.w. dat (nl. die ‘fierheid’ van een vrouw) zou meer dan bedenkelijk zijn. |
1923-25 |
en [...] verkleeden: en die schoonheid, die (niet meer dan) vel-diepe bekoorlijkheid, ook in zijn volle glorie, is er nooit in geslaagd mijn vrijheid te veranderen in slavernij |
1926-27 |
strax [...] eer: nam de Rede dadelijk de verdediging van mijn eer op zich |
1928-29 |
En [...] wouw: en (de Rede sprak) dat zij, aan wie ik mijn superieure positie wilde afstaan, in werkelijkheid mijn ‘onder-mens’ was (en dat ik dus onmiddellijk moest ophouden dat te willen) |
1929-34 |
en [...] wachten: en (de Rede zei dat,) als het zover gekomen was dat een eerbare vrouw moest wachten tot de man zijn ideeën ontvouwde, anders gezegd dat de ‘spilzijde’ moest zwijgen totdat de ‘zwaardzijde’ sprak (die jammerlijke oorsprong van veel ellende), dat dan, als de man zijn hart openlegde en zijn gedachten uiteenzette, hij op zijn minst moest kunnen rekenen op wederliefde van de vrouw. |
|
Ingewikkelde regels, al besproken door Strengholt (1982a) in discussie met Bilderdijk, Eymael en Zwaan; en opnieuw door Zwaan (1983). Mijn hierboven |
| |
| |
|
gegeven vertaling steunt voornamelijk op Strengholts analyse. Ik citeer: ‘Het begin van veel moeite bij het dingen naar de hand van een meisje is [...] gelegen in de omstandigheid, dat het meisje onder de strenge regel staat, niets maar dan ook niets van haar hartsgeheimen te raden te geven. Huygens prefereert blijkens [...] Een wijs hoveling [uit 1624, Ged. II, p. 99-100, r. 439-470] een meer open benadering van weerszijden, in ieder geval zo open, dat de minnaar, als hij besluit om de hand van het meisje te vragen, van meet af aan een beroep kan doen op de aanvankelijk gebleken gevoelens van toegenegenheid’ (p. 427). |
|
Dat lijkt mij op zich juist. Toch gaat het Huygens m.i. in dit verband om iets anders. In de eerste plaats verdedigt hij de superioriteit van de man, die niet voor een vrouw door het stof mag gaan. Dat zegt hem de Rede. Maar de Rede zegt hem nog meer: een meisje dat zich laat smeken, dat met alle middelen bewerkt moet worden (vgl. ook r. 1941-1944), ís eenvoudig de ware niet. Daar moet een man niet aan beginnen, want als hij tenslotte al succes zou hebben, zou het resultaat toch een huwelijk zijn dat er nooit had mogen komen, omdat de liefde slechts van één kant kwam. Anders gezegd: ware liefde verraadt zich, en een verstandig man let daarop, ook al weet hij dat hij van het meisje geen initiatief mag verwachten. |
|
De laatste toevoeging (r. 1929b: ‘was't soo verr gekomen [...]’) verdient extra aandacht. Strengholt spreekt van ‘het natuurlijk ook door Huygens verworpen denkbeeld van een initiatief van de kant van het meisje’ (p. 426). Ik ben daar nog niet zo zeker van. Ik parafraseer nogmaals: ‘Als het zover gekomen was dat een eerbare vrouw moest wachten tot de man zijn ideeën ontvouwde (die jammerlijke oorsprong van veel ellende)...’ Mijns inziens impliceert die formulering: ‘...maar het zou beter zijn als dat níet zo hoefde te zijn, dus als de vrouw wél als eerste mocht spreken.’ Dat klinkt onverwacht in deze van mannelijke superioriteitswaan doortrokken passage, maar het hoeft er toch niet mee in strijd te zijn. Als immers de vrouw haar hartsgeheim als eerste mag openbaren, dan loopt de man minder het risico zichzelf te verlagen door te gaan smeken! Ik heb de indruk dat Huygens zich hier wel degelijk distantieert van de gedachte dat het initiatief nooit van de vrouw zou mogen uitgaan. Trouwens, als we kijken naar zijn weergave van het optreden van ‘Doris’ in het gelijknamige gedicht uit 1618 (Ged. I, 166-122, r. 36-54), dan blijkt daar niets van afkeuring. Misschien was de regel die de vrouw een geheel passieve rol opdrong nog niet eens zo oud. |
1935 |
mancke: D.w.z. ongelijk, eenzijdig. |
|
in allen schijn: hoe men er ook tegenaan keek |
1936 |
Noch [...] zijn: D.w.z. noch een werkelijk goed huwelijk noch een schijnbaar goed huwelijk. |
1937 |
Want [...] onthalen: want wie zou een onwillige gast op de juiste wijze kunnen ontvangen. Het ‘spijtige’ meisje (dat nooit ingaat op toenadering en pas na veel aandringen tot een huwelijk is te bewegen) wordt vergeleken met een gast die tegen wil en dank het huis in is gesleept. |
| |
| |
1938-39 |
En [...] gemoed: en welke schoonheid of welke rijkdom zouden de ellende kunnen vergoeden die voortvloeit uit het dwingen van een hart, uit het gewelddadige ‘breken’ van een gemoed. Op zichzelf gezien is de zin ambigu: het zou hier kunnen gaan over de ellende van het meisje dat gedwongen is. Maar gezien het perspectief van de hele passage, en ook gelet op ‘wat schoon en wat rijk’, denkt Huygens aan de ellende van het samenwonen met een gedwongen vrouw, hoe schoon en rijk ze ook is. |
1940 |
En [...] geerne: en wie deed ooit graag wat zijn partner ongaarne doet |
1941 |
Wech: Zoveel als: foei, schande |
|
ouders [...] geweld: wrede dwang van ouders (zowel die van het meisje als van de jongen). Huygens kan hier hebben gedacht aan de grote aandrang die door zijn familie op Susanna van Baerle werd uitgeoefend toen zijn broer Maurits haar het hof maakte; zie Smit 1980, p. 103-105 en de daar genoemde brieven van Huygens' moeder en zus, alsook Jorissen 1871, p. 129-135 (brief van Christiaen Sr. aan Susanna: ‘... Lieff Susanneken, nichte ende lieff kindt, segt doch ja [...]’). Allicht heeft hij achteraf van Susanna te horen gekregen hoe zíj dat allemaal had ervaren. |
|
felle vrinden: meedogenloze (vrienden en) familieleden (die maar op het meisje blijven inpraten) |
1942 |
aende Pleij: op de pijnbank. De ‘plei’ werd gebruikt om verdachten tot een bekentenis te dwingen; hier gaat het letterlijk om het dwingen tot een jawoord. |
1943 |
even staen: in evenwicht hangen. Het beeld is dat van een weegschaal waarvan de schalen elkaar in evenwicht houden, waarop dus niet aan één kant druk wordt uitgeoefend. |
1944 |
verra'en: D.w.z. ontaard, niet ‘echt’ meer. |
1945-1964: Wat men er ook van moge zeggen, rondt Huygens dit onderwerp af, ik heb gelijk en men zal het niet kunnen ontkennen. Dan beseft hij dat hij nog steeds met zijn vrienden bij de uitgang van de boomgaard staat. En hoewel hij nog wel even zegt dat het onderwerp bij lange na niet is uitgeput, wil hij ook niet het verwijt riskeren dat hij zijn vrienden behalve fysiek ook psychisch afbeult.
1945 |
pas [...] verwijten: bekommer me niet om spot (wnt verwijten bet. 1b). Mogelijk bedoelt Huygens niet veel meer dan ‘tegenspraak’, maar ‘verwijten’ (werkwoord of zelfst. naamw.) lijkt toch iets meer te impliceren: ‘wat een zonderlinge (wereldvreemde) denkbeelden houdt u er toch op na!’ Misschien gaat hij er toch vanuit dat hij met zijn opvattingen in dezen wat uit de pas liep (vgl. ook bij r. 1950-1952). |
1946 |
De [...] hand: het is gezegd (uitdrukking) |
1946-47 |
sij [...] spertelen: Met de gedachte aan de spreekwoordelijke hond die bijt in de steen die hij naar zijn kop krijgt (Harrebomée I, p. 316, met verw. naar |
| |
| |
|
Cats, De Brune e.a.). Wie zich door mijn betoog voelt aangevallen, die moet zich er maar met alle kracht op storten (maar meer dan ‘spartelen’ zal het niet zijn). |
1947 |
over: voorbij |
1948 |
een [...] Gewiss: D.w.z. een redelijk, gewetensvol mens |
1949 |
stemmen: instemmen |
|
dat's gesproken: Zoveel als: dat is mannentaal. |
1950 |
Batavier: D.w.z. een echte oprechte Hollander. |
1950-52 |
die [...] belett: die de schijn van waarheid heeft ‘doorgeprikt’ en gewezen heeft op de verraderlijke laag blanketsel die (hoewel bedoeld als versiering) nooit goed doet en dikwijls een averechts effect heeft. Huygens laat zien dat de ‘waarheid’ (de gewenste, redelijke situatie) aan het oog wordt onttrokken door bepaalde gewoonten (zoals in r. 1753: ‘de Meisjes moete suer sien’) die alleen maar juist lijken omdat ze algemeen worden aanvaard. |
1953 |
Wat [...] spillen: wat heb ik een tijd (aan dit onderwerp) verspild, (maar) wat een tijd zou diegene (te verspillen) hebben |
1954 |
stuck: onderwerp |
1955 |
Voltoijen [...] kunst: tot in details compleet (zou willen) behandelen volgens ‘de kunst’. Een behandeling volgens het boekje (van de logica of argumentatieleer) zou met zich meebrengen dat alle betrokken vragen expliciet aan de orde zouden komen: wat is het huwelijk, wat is het doel van het huwelijk, wat volgt daar uit etc. Huygens' toon is duidelijk ironisch: wie zoiets zou willen aanpakken zou iemand zijn met te veel vrije tijd. Mogen we hier niet ook even denken aan de omvangrijke ‘huwelijksbijbels’ van Jacob Cats, het Houwelick en de Trou-ringh - niet Huygens' favoriete lectuur, zoals bekend (Ged. V, p. 245 en vooral Briefw. V. p. 202, aan Westerbaen, 28 maart 1654)? De formulering ‘dit gewichtigh stuck’ doet nogal catsiaans aan. En de volgende regel valt dan te lezen als ‘Míj lust den steghen níet onendigh te berechten...’ |
1958 |
Mij [...] berechten: ik heb geen zin eindeloos voorlichting te geven aan iemand die niet horen wil (‘steeg’=koppig als een ezel) |
1960 |
bescheid: inzicht |
1961-64 |
Men [...] maeckt: [ook] zou men mij het lange drammen terecht kunnen verwijten, alsof ik mijn vrienden niet alleen hun schoenen, maar ook hun oren en tong wilde wilde laten verslijten (door ze niet alleen rond te leiden maar ook met ze in debat te gaan). En dat terwijl ik op eigen terrein in het voordeel ben. Bedoeld is m.i.: ik zou mij, hier op eigen grond, toch nooit laten overtuigen, dus terecht zou men mij het verwijt kunnen maken dat ik mijn gasten alleen maar zou vermoeien met nog meer argumenten. Een spreekwoord van de strekking ‘over eigen grond raakt men niet uitgepraat’ tref ik overigens in de bekende naslagwerken (Harrebomée, Stoett) niet aan. |
1965-2004: Er is trouwens hoop voor hen: de wandeling zal niet lang meer duren. We steken nu direct, schuin naar links of rechts, over naar het mooiste wat Hofwijck te bieden heeft: de
| |
| |
eilanden. Om die naar waarde te bezingen, roept de dichter uit, is een bedrevener pen nodig dan de mijne. Laat mij slechts wijzen op de overvloed: kastanjes, notebomen, lijsterbessen - en die alle zijn nog niets bij mijn onsterfelijke mastbomen.
1966 |
of [...] wende: als ik opnieuw zuid- en zuidoostwaarts ga. Dus weer - nu vanuit de boomgaard - het plein op, vgl. de plattegrond. Vgl. ook de aantekening bij r. 971. |
1967 |
lange: Toch niet ‘langwerpig’ (Zwaan). Het plein is nagenoeg vierkant (zie de kaart en r. 1279-1283). Misschien bedoelt Huygens: het plein waar we zo lang hebben gestaan (r. 1257-1352). |
|
staende hiel: vgl. r. 1255-1256. |
1968 |
En [...] overviel: en met meer woorden dan goede redenen op het lijf viel |
1969-71 |
'K neempt [...] verstell: ik vat het nu op als een schaakbord, waarop we daarnet de vrijheid namen ons als de koningin voort te bewegen, in verplaatsingen vooruit en achteruit en opzij |
1972 |
Daer [...] op: daar komt er nog een bij (de koningin heeft nog een andere manier van voortbewegen) |
|
toenaem: naam (van die beweging) |
1973 |
Maer [...] monds: maar die noem ik binnensmonds, die spreek ik niet hardop uit |
|
gecken: lopers (de diagonale beweging) |
1974-75 |
Staet [...] een: Vgl. de kaart: vanuit de boomgaardpoort ziet men een hek X in het zuiden en een in het oosten. |
1976 |
door [...] Gecken-gangh: langs de lijn die een loper aflegt |
1977 |
te boven: overheen |
1979 |
paer: partner |
1980 |
Die [...] waer: was ik nu maar een De Groot, een Cats, een Heinsius of Barlaeus. Mogelijk is ook: ‘Stel dat er nu nog eens een De Groot [enz.] opstond...’ Zie voor deze en de volgende regels Strengholt 1982b, p. 43-45: Huygens denkt bij deze namen klaarblijkelijk aan het (wereldberoemde) Latijnse werk van deze auteurs. ‘Te overwegen valt [...] dat Huygens, schrijvend over zijn buiten, wellicht toegeeft aan de gedachte, dat het allemaal nog veel grandiozer zou zijn, als hij op het niveau van de grote latinisten in het alom gehanteerde Latijn zou dichten. [...] Had hij maar een oude pen, versleten door een van die bewonderenswaardige neolatinisten! Dan zou alles wat hij tot op dat moment gezegd heeft - heel het voorafgaande gedeelte van Hofwijck - zo goed als in het niet verzinken’ (p. 45). |
1981 |
Die nu: als ik nu eens |
1982 |
machtigh waer: kon hanteren |
|
louw en koel: in de luwte en koelte (van de schaduw). Vgl. r. 2099. |
1983 |
Mocht [...] siet: zou kunnen zéggen wat er in mij (hem) omging en bezíngen wat ik zie (hij ziet). Zie hierover Strengholt, a.w., p. 51-52: de ware dichter |
| |
| |
|
doet, in Huygens' visie, recht aan de werkelijkheid, Huygens benadrukt dat hij het slechts probeert (maar laat op die manier ‘te sterker de immers onbeschrijflijke schoonheid van de eilanden bevroeden’). Zie ook r. 349-352 en onze bespreking van ‘Aenden leser’. |
1984 |
All [...] niet: dan was alles wat ik (tot nu toe) heb gezegd weinig meer dan niets |
1985-89 |
'K hebb [...] stameringen: ik heb al veel uren met praten over Hofwijck verspild; maar op deze plaats zou ik zoveel weken nodig hebben als ik gewoonlijk uren nodig heb. Houd, teneinde vlug door de pijn van de overvloed, het stotteren, heen te zijn, de overvloed voor ogen - m.a.w. als u er rekening mee houdt dat er hier een overweldigende hoeveelheid indrukken van schoonheid op mij afkomt, dan zult u sneller mijn gestamel kunnen verwerken Vgl. voor deze passage en de totstandkoming ervan Strengholt 1982b, p. 45-50. Ik meen overigens dat het iets anders gegaan is dan Strengholt veronderstelt. M.i. schreef Huygens eerst (AU): |
|
[1985] |
‘Khebb menigh’ uer verpraett: hier hoefden ick meer weken |
|
[1987] |
Dan uren aller weegh, om schielick door de pijn,
De pijn van ouervloed, de stamering, te zijn.
Lett op den ouervloed; verdraeght mijn' stameringen, [etc.] |
|
M.a.w. ‘...op deze plaats zou ik zoveel weken nodig hebben als ik gewoonlijk uren nodig heb, om het stamelen vanwege de overvloed snel achter de rug te hebben.’ Anders gezegd: doorgaans duurt het uren voordat ik bij een overvloed van stof vloeiend kan spreken, nu zou ik vele weken nodig hebben. |
|
Dit beviel niet, mogelijk vanwege de wat al te zwaar aangezette hyperbool (‘vele weken’ stamelen zouden nog ‘schielick’ zijn). Door de komma achter ‘aller weegh’ te vervangen en de kleine letter van ‘om’ te vervangen door een hoofdletter, veranderde Huygens de zinsbouw. Er kwam dus te staan: |
|
[1985] |
‘Khebb menigh’ uer verpraett: hier hoefden ick meer weken |
|
[1987] |
Dan uren aller weegh. Om schielick door de pijn,
De pijn van ouervloed, de stamering, te zijn.
Lett op den ouervloed; verdraeght mijn' stameringen, [etc.] |
|
Hierbij bleef het leesteken na ‘zijn’ (r. 1988) onveranderd, zodat de structuur van de zin nog niet echt helder is. |
|
De kopiist nam dit over, maar negeerde (zoals wel vaker na een punt midden in een regel) de hoofdletter van ‘om’. Verder constateerde hij dat r. 1985 nog zonder rijmpartner was, en liet dus een regel in de kopie open. Tijdens het corrigeren van AP probeerde Huygens de aanvullende regel (r. 1986) eerst uit in zijn autograaf, alvorens hem in de apograaf in te vullen. Tenslotte veranderde hij daar het leesteken aan het eind van r. 1988: punt werd dubbele punt. |
|
Zo werd de functie van de finale bijzin in principe goed gemarkeerd. Maar de onduidelijkheid bleef vanwege de kleine letter van ‘om’ - en in beide drukken van de Koren-bloemen staat er toch weer een komma na ‘aller weegh’. |
| |
| |
1990 |
All [...] singen: al zijn ‘stamelingen’ nergens minder gepast dan tijdens het zingen. M.a.w. ‘als je érgens niet mag stotteren, dan is het wel tijdens gezang’ (en wat ik als dichter doe heet toch ‘zingen’. Vgl. voor het woordspel opnieuw Strengholt 1982b, p. 50. |
1991 |
Mijn [...] verstaen: mijn onvermogen (om vloeiend te spreken) zal u doen beseffen hoe reusachtig deze stof is. En daarmee, suggereert Huygens, heeft u tevens een reden om mijn stotteren te verdragen: het geeft een goede indruk hoe het hier is (en daar leest u Hofwijck toch voor). |
1992 |
Als [...] Maen: zoals wanneer iemand het waagt de zon te schilderen, of zelfs maar de maan (het schilderij doet alleen maar beseffen dat die niet af te beelden zíjn). Mogelijk bevat de toevoeging ‘of de Maen’ ook een element van bescheidenheid: ‘Ik wil Hofwijck niet zonder meer met de zon vergelijken.’ |
1993 |
Stae bij: Vgl. r. 1215. |
1994 |
Bloed-droppeltjens [...] geladen: bloeddruppeltjes op ‘kwalsters’ (lijsterbesbomen) geladen; m.a.w. ‘lijsterbes-bessen’. Huygens spreekt achtereenvolgens stam, blad en vruchten aan. |
1995 |
Van [...] keur: lopend van de ene naar de andere schaduw verdwaal ik in de keus (het overvloedige aanbod) |
1996 |
troetelt [...] geur: streelt mijn genoegen met een pracht waarvan de een nog heerlijker is dan de ander |
1997 |
ghij: de genoemde bomen |
|
Planten: gewassen |
1998 |
te melden hebb: nog noemen moet |
|
bloedverwanten: D.w.z. zelf door mij gekweekt, ‘in tegenstelling tot de mastbomen die hij uit Breda kreeg’ (Eymael, Zwaan; vgl. r. 214-215). In de volgende omschrijvingen wordt dit telkens benadrukt. |
2000 |
afkomst: nageslacht |
2001 |
Mannetjens: bedoeld zijn zilversparren (vgl. noten bij r. 211, 1338 en 1484). |
|
Leen-luij: vazallen. Ook een leenman is ‘gemaakt’ door zijn heer. |
2002 |
Die [...] sterven: (jullie) die alles zouden kunnen wat bomen kunnen, als jullie, zoals bomen kunnen, konden sterven (iedere winter) |
2003 |
stell ick voor: zet ik op de eerste plaats, boven alles |
2003-04 |
in [...] tijd: in weerwil van het eten van de lucht etc., welke verwoestende kracht die ook mogen hebben (vgl. wnt spijt, bet. 1). |
2005-2052: Het zijn niet de minste gebouwen die bijna aan het oog onttrokken worden door dicht geboomte. En zo is het met Hofwijck: wie over de dijk aan de overkant van de Vliet gaat, 's zomers of 's winters, blijft verbluft staan. Wat zijn dat voor een dichte, donkergroene wouden? Roep maar een boot aan, zegt Huygens: er staat wel een hek om de eilanden heen maar wie geen kwaad in de zin heeft, is welkom. En vertel thuis wat u hier gezien hebt: rozen, de edelste bloemen, dienen hier tot mest voor masten, de nobelste bomen.
| |
| |
2006 |
helderlick: Fout van de afschrijver: Huygens schreef ‘kelderlijck’, d.w.z. ‘waar het donker (schaduwrijk en koel) is als in een kelder’. De fout is pas in KA hersteld. |
2006-07 |
en [...] koel: Zoveel als: en ze werden er alleen maar luisterrijker van om half zichtbaar in die luwte te schuilen. De gedachte lijkt te zijn: wat je in één oogopslag ziet is niet zo boeiend. Een algemeen aanvaarde gedacht is dit in de zeventiende-eeuwse esthetica overigens bepaald niet: veeleer wordt overzicht op prijs gesteld, zeker in de tuinarchitectuur (vgl. ook r. 147). Huygens' uitspraak hier staat mogelijk in verband met de opvattingen over het ‘sublieme’, die in deze tijd werden ontwikkeld (met dank aan Freek Schmidt, kunstgeschiedenis VU). Zie r. 144 voor een verwante gedachte, al gaat het daar toch om iets anders. |
2008-09 |
En [...] roeren: en, naar de mate waarin de buitenkant invloed kan hebben op ons innerlijk, zijn die sombere schaduwen in staat dat in beroering te brengen. Bedoeld zal zijn: als ooit ons innerlijk door uiterlijkheden kan worden beïnvloed, dan wel door deze schaduwen. |
2010 |
af: van |
2011 |
den Polder-dijck: Aan de overkant van de Vliet. |
2013 |
werdt gestutt: wordt opgehouden (door de verrassende aanblik van de mastbossen) |
2014-15 |
Wanneer [...] pracht: als gij ziet hoe Hofwijck door twee ‘donkergroene nachten’, anders gezegd door twee ‘nachten van geboomte’ van prachtige vleugels wordt voorzien (als de vleugels van een paleis) |
2018 |
't ongelooffelick Loretto: het ‘ongelooflijke’ (zowel figuurlijk als letterlijk, voor Huygens) Loretto. In de basiliek van Loreto (officiële naam) bevindt zich een oudere kapel, die volgens een uit de 15/16e eeuw stammende legende het huis van Maria zou zijn, dat door engelen (op 10 december 1294) door de lucht uit Nazareth zou zijn overgebracht (Lexikon für Theologie und Kirche VI, 1052-1053). |
2019 |
werr't: dwaalt |
|
de menschlicheid: het (zwakke) mensdom |
2020 |
Alss' eens: zodra het eenmaal |
|
mist: Ongetwijfeld met de bijgedachte aan de Roomse mis, vgl. r. 620 en 1578 e.v., en de gedichten op het ‘misgeloof’ van Tesselschade, uit 1642-1645. |
2021-22 |
Daer [...] vermeldt: waar het kostbare gebouw spreekt van geen mindere ‘metselaren’ dan engelen, m.a.w.: dat volgens het verhaal maar liefst door engelen is gebouwd. Het woord ‘metselaren’ is in dit verband uiteraard gebruikt voor het burleske effect, om zoveel mogelijk afstand te scheppen. |
2024 |
ongemeine steilt': ongehoord steile hoogte |
2025 |
weerzijds: D.w.z. dat aan weerszijden van het gebouw staat. |
|
sij: Nl. die mastbossen. |
2026 |
die wonderen: D.w.z. de wonderbaarlijke, sprookjesachtige eilanden. |
| |
| |
2027 |
hoe quelt u: wat wordt u gehinderd door (omdat het water u van die bossen scheidt) |
2028 |
Booner-sluijsen: ‘Thans de Boonersluis; zij ligt op ½ uur afstand ten O. van Maassluis en dient om het overtollige water van Delfland op de Maas te ontlasten; vroeger bestond zij uit drie sluizen, welke de Voorburgsche, Naaldwijksche en Maaslandsche sluis heetten, maar in 1652 tot eene sluis gemaakt zijn’ (Eymael, 1920; zie ook Gorris e.a. 1977, p. 88). Tegenwoordig staat er een gemaal. |
2029 |
roept [...] schuijten: D.w.z. vraag gerust of een schip of schuit (welk vaartuig dan ook dat toevallig in de buurt is) u wil overzetten |
2030 |
Daer [...] voor: De vogelvluchtkaart vertoont één doorlopend hek aan de kant van de Vliet en een hek voor elk van de twee eilanden. |
2031 |
Is [...] bevel: behoort niet tot hun opdracht |
2032 |
d' openhertighe: de rechtschapen mensen |
|
de snoo': de kwaadwilligen |
2033 |
Treedt [...] Westen: loop binnen in de ooster- of westerwildernis |
2034 |
de [...] besten: de wandeling staat vrij |
2035 |
als [...] derf: met permissie (voor mijn onbescheidenheid) |
2036 |
met onberouw: bepaald zonder berouw (het wnt geeft alleen deze en een andere plaats bij Huygens) |
|
werf: oever, kade |
2037 |
flus: even later, zo meteen |
2039 |
Daer: (van Hofwijck,) waar |
|
dat [...] gewest: Tussenzin: ‘- iets wat u zelfs in de liefelijkste landstreken nooit gezien hebt -’. |
2040 |
vander jeughd: vanaf hun jeugd |
2041 |
staend'er [...] gloeijen: staan nog te schitteren (Hofwijck speelt zich af op een zomerdag). |
2043 |
onthullen [...] gewaed: ontdoen van de bekleding (van bloemblaadjes) |
2044 |
Hoort [...] gaet: Interjectie: de natuurlijke schoonheid van de rozen gaat boven de rijke kleding van de Haagse jongedames, de natuur overtreft de kunst. Dezelfde, typische ‘hofdicht-gedachte’ in r. 349-352 (over de berken), vgl. verder de inleiding van Willemien de Vries. |
2045 |
haer' bevalligheden: hun schoonheden |
2046 |
Als [...] overtreden: Bij thuiskomst na de huwelijksvoltrekking werden bruid en bruidegom bestrooid met maagdepalm en bloemen; vgl. De Roever 1891, p. 209; Schotel 1904, p. 256 heeft het over ‘een regen van palm en bloemen, majolein [sic] en lovers’. |
2049 |
soet [...] verrotten: Stijlfiguur van de ‘oxymoron’, waarin tegengestelde begrippen aan elkaar worden gekoppeld. |
2050 |
Versaedt [...] Mast: ‘eet zich de ene na de andere mastboom vol’ |
2052 |
begraest [...] bebouwt: begroeid is of beplant |
| |
| |
2053-2104: Vóór die heerlijkheden, langs de waterkant, groeien iepen. Het zijn bomen van mindere allure, maar ze voldoen niettemin aan alle eisen die men stellen kan: ze verschaffen eer, nut en vermaak. Met hun kruinen zetten ze Hofwijck luister bij, hun wortels beschermen mijn oever tegen het water van de Vliet, en hun dichte gebladerte geeft bescherming tegen de felste middagzon. Hier zit ik op mijn gemak, terwijl anderen zweten.
2054 |
daer [...] gebreken: er mag niets ontbreken (in mijn verhaal) |
2055 |
voltrocken: gereed |
2056 |
Daer: waar |
2058 |
Door [...] heen: na lange bespiegelingen |
2059 |
belenders: begrenzers. De iepen staan aan de waterkant, op de dam langs de Vliet. In de marge staat ten onrechte een W in plaats van de Λ op de plaat, zie Inleiding Apparaat par. 2.3.2.2. |
2060 |
als [...] kost: ‘Zij zouden dan den indringer gebieden zich te verwijderen en dus den dienst van bewakers doen’ (Eymael). |
2061 |
om [...] vermaken: alleen om te vermaken |
2062-63 |
Om [...] loopt: om eer, om nut, om lust, die drie beroemde zaken waar al ons doen op gericht is. ‘Weer eene herhaling van het vooral in de Zeestraet zoo vaak voorkomende: Eer, Oorbaer, Vermaeck’ (Eymael - vgl. hiervoor r. 264 en bijv. Huygens' ontwerp van de Scheveningseweg, o.m. afgedrukt in Ged. VII, p. 327-334: ‘Belangende [de redenen om de straat aan te leggen], is bekent, dat meest alle dingen worden ondernomen, ofte om Eer, ofte om Voordeel, ofte om Vermaeck, ofte om eenighe derselver insichten aenden anderen gehecht’ (waarna de argumenten voor aanleg inderdaad in deze volgorde gepresenteerd worden). Het zijn de klassieke retorische lof-loci, die iedere Latijnse-scholier moest kennen. Vgl. bijv. ook Hooft, Reden vande Waerdicheit der Poesie (Tuynman 1971, p. 57): ‘[...] datmen 't goedt in drien verdeelt, Eer, Nutticheit en Genoecht’ (al verzet Hooft zich vervolgens tegen deze gangbare driedeling). Een bekende klassieke bron is Tacitus, Dialogus de oratoribus V, 3. Huygens speelt er ook mee in een gedicht voor zijn dochter van 4 augustus 1664: een spinnewiel dat hij haar cadeau geeft, zal haar ‘Profijt, Eer en Vermaeck’ bezorgen (Ged. VII, p. 62-63). Zie ook Ged. VIII, p. 127-128 (‘Aenden Hr. van Maesdam’, r. 13). |
2064 |
gescheid: grens |
2065 |
Schoon voor-doen: mooi presenteren (vgl. r. 890). |
|
als: zoals |
2066 |
is [...] meten: een oordeel over het huis te geven op grond van het voorhuis |
2067 |
self-kant: rand |
2068 |
En [...] Hof: en uit de omheining trekt men van te voren conclusies over de tuin |
2069 |
Soo [...] beloven: op die manier kan, nee moet uw schoonheid iets beloven (men zal immers denken: als zulke prachtige bomen aan de rand van Hofwijck staan, wat moet het buiten zelf dan niet zijn; vgl. r. 2073-2075) |
| |
| |
2070 |
die daer: alwie |
2075 |
Beteeckenen [...] Sand: een teken zijn dat de zee achter hun zand ligt |
2076 |
is [...] voldaen: is de Eer (die gij schenkt) behandeld |
2078 |
't stadighe gebortel: de voortdurende hevige golfslag |
2079 |
ongeroerde: Fout van de kopiist: AU heeft omgeroerde en zo ook EP (correctie in de drukproef). |
2080 |
Afgrijsselick: op vreselijke wijze |
2083 |
Landspalen: grenzen |
2084-85 |
en [...] rust: en de bewaking van Hofwijck en zijn rust op u nam |
2086-87 |
Dat [...] verdedighden: wat alleen beschoeiingen, en wilgestruiken (op de oever) en biezen (vóór de oever) vergeefs zouden verdedigen. ‘Bitterling’ werd gebruikt als (struik)gewas om grond te binden, vgl. wnt s.v., net als de soort die tegenwoordig Bittere Wilg heet (vgl. Weeda e.a. 1985-1994, deel I, p. 74). Mogelijk bedoelt Huygens deze soort. |
2087 |
't en waer: als niet |
2089 |
werdt: wordt |
2090 |
geschoten: opgeschoten, hoog opgegroeid |
2091 |
deun [..] gewerrt: dicht en stevig (met de kronen) door elkaar gegroeid |
2092 |
veil: veilig |
|
tert: trotseer |
2093 |
werelds oogh: Bekende metafoor voor de zon; vgl. Ovidius, Metamorfosen IV, r. 228. |
2094 |
verloren: zonder effect |
2097 |
de [...] Manen: Vlg. Zwaan een toespeling op het ‘volksgeloof dat de maan een zinsverbijsterende invloed heeft’ (cf wnt maan, bet. 1). In het algemeen is Huygens' houding tegenover dergelijke opvattingen nogal ambigu (vgl. Matthey 1973), zodat het moeilijk is uit te maken of hij hier alleen maar een grapje maakt. De climax ‘maan - zon - regen’ suggereert intussen wel dat de bescherming tegen de volle maan het minst belangrijk wordt gevonden. |
2099 |
hier [...] koel: hierheen vlucht ik, luw en koel (gezeten) |
2100 |
haer [...] gewoel: (maan, zon en regen) hun hevigste woeden |
2101-02 |
van [...] vreugd: van lijden vlak naast vreugde, van lijden en vreugde vlak tegen elkaar aan. Bedoeld is uiteraard ‘het vermaak van vreugde te genieten vlak naast andermans lijden’. Vgl. voor de gedachte in deze regels (2101-2104; ook al in r. 2095) de aantekening bij r. 277. |
2102 |
smaeck: proef |
2103 |
Dat [...] wedervaert: dat mensen ervaren |
|
quelling: foltering |
2104 |
En [...] pijn: en zelf geen ellende voelen en geen pijn kennen |
| |
| |
2105-2154: Hier komen ook mijn kinderen om te spelen op de kegelbaan. Spelletjes om geld spelen we niet: ik houd er niet van om mijn vrienden tot vijanden te maken. Spel moet spel zijn: vrolijke oefening van lichaam of verstand, puur voor het plezier. Zo gaat het hier, en wie niet meer wil spelen rust uit en kijkt toe. Wel mogen de gedachten dan ook naar ernstige zaken afdwalen: wie de ‘koning’ van het spel ziet vallen, denkt aan de ongehoorde omwentelingen die onlangs hebben plaatsgevonden.
2106 |
Mijn [...] handen: Constantijn (geb. 1628), Christiaan (1629), Lodewijk (1631), Philips (1633) en Susanna (1637); de oudste was toen Huygens dit schreef (half november 1651) al 23, maar in de beschrijving hier zijn ze nog echt ‘kinderen’ - Huygens handhaaft het beeld ook in de uitgaven van 1658 en 1672, als Philips al gestorven is (1657). Voor de maniëristische omschrijving van het getal zie bijv. ook zijn nieuwjaarsgedicht in de Heilighe Daghen (Zwaan 1968, p. 98-99) en het begin van de ‘Reise vanden Prince. 1628’ (Ged. II, 198-199), geparodieerd door Witsen Geysbeek (Komrij 1986, p. 1291); ook bij Vondel en De Decker is het verschijnsel te vinden, vgl. Joseph in Dothan r. 1560-1561 en Van Strien 1993. Mogelijk wil Huygens met de formulering op deze plaats de drukte en beweeglijkheid van de kinderen benadrukken, maar zo ‘functioneel’ is de stijlfiguur lang niet altijd. |
2107 |
t' mijner baet: om mij te dienen |
2108 |
savel-kleij: zandige klei (vgl. r. 33-52) |
|
gestraett: bestraat, verhard |
2109 |
gaet [...] swangh: rolt de bal (van het kegelspel); en tegelijk: ‘hier is het kegelen in zwang’. |
2110 |
sneven: omvallen |
|
keurt men: proeft men |
2111 |
Gespeckt [...] jock: (d.i. een leven) dat doorspekt is met strakke ernst en met onschuldig vermaak, dat zowel momenten van ernst als van vermaak bevat. Ook ernst heeft bij het kegelen zijn plaats, zoals uit het vervolg blijkt (r. 2150-2155). |
2112 |
daer: waar |
2113 |
Geld-verlies: Huygens schijnt geen rekening te houden met de mogelijkheid van kegelen om geld, hoewel dat toch wel gebeurde (Van der Linden 1966, p. 178) |
2114 |
Door [...] trachten: eigen genoegen te zoeken door het ongenoegen van vrienden |
2115 |
'ken [...] Caert: ik heb niets tegen het kaartspel. Huygens' beoordeling van het dobbel- en kaartspel is tamelijk mild, maar hij houdt naar eigen zeggen niet ‘van 'tvermaeck, dat daer maer in bestaet, // Dat het mij staegh heel wel, mijn' vriend heel qualick gaet’ (Ged. VIII, p. 236-237). Desnoods deed hij wel mee, vgl. bijv. zijn semi-burleske reisverslag ‘Iournael...’ van juni-juli 1660 (Van Strien 1990 p. 331-333). |
| |
| |
2116-17 |
Dan [...] gaen: maar ik vind wel dat de tijd beter gespaard kan worden (‘voor iets anders’ - Zwaan) dan dat hij zo verloren gaat |
2117-18 |
middelmatigh [...] schutten: en het middelmatig benutten van de tijd (voor spel dat ook een nuttige, leerzame component heeft), excuseert (maar ook: versiert) mijn ledigheid, en kan mij beschermen tegen opspraak (dat ik een nietsnut zou zijn) |
2119 |
Maer: Maar (om terug te komen op het kaartspel) |
|
geel of witt: goud of zilver |
2120 |
In [...] besitt: onder de schijn van vriendschap (men is immers aan het ‘spelen’), het hart van de speler in beslag neemt |
2121 |
een [...] krijgen: 1. een soort oorlogvoeren; 2. een slag in een oorlog |
2122 |
voor 't uijterst: op zijn best, als hij zijn uiterste best doet |
2123 |
ken [...] aerd: als ik iets van de menselijke aard afweet |
2124 |
Daer [...bedaert: Huygens denkt in de kaders van de galenische humeurenleer: het hart geldt als zetel van de emoties, de gal als bron van opvliegendheid (vgl. de cholericus). |
2125 |
afbreuck [...] Bors: verlies in de beurs |
|
spijtighe: kwade |
2126 |
Die [...] verkrachten: die door de rede met de grootst mogelijke kracht moeten worden overwonnen |
2127 |
En [...] gepoogh: en dat is nota bene waar de wijzen, de filosofen, vóór alles op uit zijn (laat staan dat een gewoon mens daartoe in staat is). Een ‘wijze’ is voor Huygens (en zijn tijdgenoten) altijd in de eerste plaats iemand die zijn hartstochten in bedwang heeft, de ‘stoïcijn’. Zie ook r. 504 en bijv. de aanhef van de beroemde brief van Hooft aan Tesselschade, Van Tricht 1976-1979, deel 1 p. 494-495. |
2128 |
't spijt: de kwaadheid, ergernis |
2129 |
light mij: heb ik |
2130 |
flus: daarnet nog |
|
mijn' wandelingh: de omgang, wandeling met mij |
2132 |
lacht [...] toe: als het geluk hén toelacht |
2134 |
En [...] Waerd: en (zo) tweemaal gastheer te worden (d.w.z. te moeten betalen) |
2134-35 |
en [...] schonck: en mijzelf te moeten gedragen alsof ik graag wegschonk (wnt bedaren I, 2) |
2137 |
of: of tenminste, althans |
2139-40 |
en [...] gae: en dat ik hem toewens dat zijn schade (weer) door mijn verlies vergoed zou worden, voordat hij van mij weggaet. Huygens' gebruik van de werkwoordstijden lijkt hier niet geheel consequent (‘wenschten’ en ‘gae’). |
2141 |
Soo: dus |
2141-42 |
en [...] vermoeijt: en (laat spel) een oefening zijn van het lichaam, dat met vrolijkheid wordt vermoeid |
| |
| |
2142-43 |
ja [...] beleidt: ja, laat het een oefening zijn van het verstand, dat zo bekwaam mogelijk bestuurd wordt |
2143 |
en [...] achter-smaeck: en laat het zonder nare nasmaak zijn |
2144 |
spellen: spelden |
2145 |
Dit [...] om: dit ‘bedrijf’ wordt hier beoefend |
2146 |
veraessemt sich: komt tot adem |
2147 |
neemt [...] waer: gaat op de bank van de scheidsrechter zitten / als scheidsrechter fungeren |
2148 |
't naeste: het volgende. Kennelijk ziet Huygens een competitie tussen telkens twee spelers; zo'n beperking lijkt in het kegelspel echter nauwelijks aan de orde (Van der Linden 1966, p. 177: het gaat erom ‘wie meest kegels neerslaat’). |
2149 |
soo: als |
|
Coningh [...] achten: ‘Het kegelspel wordt met 9 kegels gespeeld, in wier midden één, de Koning, geplaatst is’ (Eymael). |
2150 |
droom: overpeinzing |
2151 |
ontdaen: Lett. ‘weggedaan’, afgezet. Huygens dacht in de eerste plaats aan de omwenteling in Engeland (vgl. r. 2154), waar zijn brieven uit deze tijd ook vol van staan, maar wellicht ook aan de ‘Frondes’ in Frankrijk (1648-1652), die de positie van de jonge koning Lodewijk XIV ernstig bedreigden; vgl. Ogg 1979, p. 6: ‘During these troubles there were moments when Louis and his mother were little better than prisoners, and their future seemed at the mercy of the mob.’ Uit Huygens' correspondentie blijkt dat hij ook daarvan goed op de hoogte was, al was hij duidelijk minder betrokken (Briefw. 4 en 5, nrs. 4880 en 5055). |
2152 |
Dat [...] staet: dat blijft staan / in opstand komt. De aanblik van een vallende ‘koning’ maakt Huygens' gedachten gaande: anders dan bij het kegelen komt in de werkelijkheid het ‘volk’ overeind... |
2153 |
besloegh: aan het oog onttrok |
2154 |
Drij [...] zeffens: drie kronen tegelijk. Karel I, geëxecuteerd op 9 februari 1649, was koning van Engeland, Schotland en Ierland. Zie ook r. 1235-1240. |
2155-2179: Op zo'n manier komen ernst en vrolijkheid beide aan bod, en daar krijgt men niet genoeg van tot het avond wordt, en de tijd van afscheid is gekomen. Dan blijf ik alleen achter. Alleen, maar ook vrij om te doen en laten wat ik wil en om te genieten van de stilte. Op mooie avonden blijf ik buiten totdat de sterren schijnen; van dat schouwspel krijg ik nooit genoeg.
2155 |
Bollen: balspel, kegelen |
|
en [...] Parlament: en worden kegels een Parlement (vgl. r. 2152: ‘overeind staande terwijl hun koning valt’) |
2156 |
dat onderhoud: die bezigheid (het kegelen en het nadenken erover) |
| |
| |
2158 |
En dat: en |
|
overpeerelt: met ‘pareltjes’ overdekt |
2160 |
ontdaeght: Lett. ‘ophoudt dag te zijn’, m.a.w. ook het laatste licht verliest (voordat het helemaal donker is) |
2161 |
scheiden [...] scheiden: Zeker een bekend lied, vgl. ook het spreekwoord bij Harrebomée I, 322: ‘Scheiden, bitter scheiden, zei de hond [...]’. Vgl. ook het begin van de 2e strofe van het ‘Nieu droef schey-liedeken’ uit Bredero's ‘Amoreus liedboek’ (Bredero 1975-1983 I, p. 485-487): ‘Ach scheyden bitter scheyden / scheyden met droefheyt groot’ (wat dus mogelijk ook al een citaat is). De tekst is verder niet bekend; de melodie is zeer waarschijnlijk die van het bekende lied ‘Het daghet in den Oosten’, voor het eerst gedrukt in het Antwerps liedboek (1544) (met dank aan Natascha Veldhorst). |
2163 |
wat [...] doen: Eveneens een bekend lied, waarvan de melodie o.m. te vinden is in Jacob van Eycks Der Fluyten lusthof (1644-ca. 1655). De tekst schijnt niet overgeleverd te zijn, maar laat zich reconstrueren aan de hand van het Duitse origineel: Wat zal men op den avond doen? Slapen zullen wij gaan [...]’. Zie Van Baak Griffioen 1991, p. 342-345. |
2164 |
En [...] danckhebs: en tenslotte volgen er veel bedankjes. Of directe rede: en tenslotte zeggen we: ‘veel dank’ etc. |
|
versegelt [...] soen: bezegeld met een zoen. Zwaan: ‘We moeten denken aan een afscheid van de kinderen, waar Huygens zojuist mee gesport heeft.’ Ik heb niet onderzocht in hoeverre een afscheidskus ook onder niet-verwante volwassenen gebruikelijk was. |
2165 |
stelle-mann: Een ‘stelle’ is een ‘opgeworpen hoogte op de schorren in Zeeland, als toevlucht voor de schapen tegen hooge vloeden’ (wnt stelle 1d); een stelleman is een ‘herder op een stelle’. Huygens noemt zichzelf ook zo in Cluys-werck, r. 6. |
2166 |
Vrij-heer: ‘vrij man’, en tegelijk (in tegenstelling tot ‘stelleman’): ‘baron’. |
2167 |
smaeck: geniet |
2168 |
Gelijck die: als iemand die |
2170 |
moe gekaetst: moe van het ‘gekaatst’ (heen en weer geslingerd) worden |
|
moe loevens: moe van het loeven (tegen de wind in wenden) |
2171 |
Het [...] bezeilt: een beschutte plaats bereikt |
2172 |
schielicke vermaeck: onverwachte ontspanning |
|
slechte: gladde, stille |
2173 |
Betreckt [...] avond-uer: als ik de avond aanlokkelijk vind |
|
en [...] pijnen: kan ik me er met geen geweld toe krijgen |
2176 |
d' ander keers: Vgl. r. 2157 ‘de groote Keers’. |
2177 |
all [...] daghen: dan de allermooiste dag |
|
soo [...] toe: zoveel heb ik (dan) te doen (met het aanschouwen van al die wonderen) |
| |
| |
2180-2209: Wat doe ik op Hofwijck? Het mag geen vraag zijn voor iemand die er ooit geweest is. Ik ben er op het land, maar ook aan het water, en niet zomaar een water, maar de Vliet, de drukst bevaren rivier van Holland. Dag en nacht komen er schepen langs, en door de regelmaat in het aan- en afvaren van de trekschuiten weten we altijd hoe laat het is.
2181 |
te landewaerdt: op het land (gewoonlijk in tegenstelling met ‘in de stad’; vgl. r. 1771). |
2182 |
te waterwaerdt: aan het water |
|
Vliet [...] Vlieten: ‘de rivier der rivieren, de Vliet’ |
2183-84 |
de [...] bevaert: ‘de vaarweg die het meest “doorploegd” is van alle vaarwegen die de Hollander kent en binnenslands bevaart’; het drukste binnenwater van Holland. |
2185 |
'K geeft [..] uijt: ik verklaar dat het waarheid is. Huygens' opgave is, hoewel hij vele ‘Tuijgen’ aanroept, niet makkelijk te controleren en de ‘Ueberbietung’ in r. 2189-2192 is een oude formule (Curtius 1967, p. 171-174). Maar de Vliet was zeker een belangrijke waterweg en de inzet van soms felle conflicten, vgl. Gorris e.a. 1977. |
2186 |
Tuijgen: getuigen |
2187 |
heen: langs |
2188 |
Zeil [...] geweld: door kracht van zeil of van mens of van paard |
2189 |
tert ick: daag ik (...) uit |
2190 |
Dort: Dordrecht, eveneens aan druk vaarwater gelegen. |
|
Louvestein: destijds aan de samenvloeiing van Maas en Waal. |
|
blase: opschept |
2191 |
Sparen: het Spaarne (bij Haarlem) |
|
Noorder Zond: de Sont (de drukbevaren en strategisch belangrijke zeestraat naar de Oostzee) |
2192 |
gevaers [...] wedervaerens: heen en weer-gevaar (in de zin van ‘varen’, maar mogelijk ook met de gedachte aan ‘gevaarlijke drukte en ‘wedervaren’, avontuur) |
2193 |
naken: naderen |
2194 |
Men siet'er: of men ziet er |
|
d' een [...] geraken: elkaar rakelings passeren |
2195 |
geweven: ‘getrokken als in een weefsel’ |
2196 |
gereckt: gespannen |
|
roer [...] gekeert: het ene roer van het andere afgedraaid |
2197 |
houw [...] buijten: ‘rechtdoor, binnenlangs, buitenlangs!’ |
2198 |
Jager-boef: het jagertje, de jongen die het schip voorttrekt |
|
verfluijten: wegfluiten |
2199 |
bleijnen: blaren |
2200 |
nu [...] flus: nu en dan |
2202 |
gewagen: vertellen |
| |
| |
2203-04 |
die ...] telt: en wie om zeven uur de vertrekbel in Den Haag hoort luiden, die telt, weet ik, samen met mij de klokslagen van acht uur (hier in Voorburg). De punctualiteit van de trekschuitdiensten in Holland was beroemd, vgl. bijv. De Vries 1981, p. 70. |
2206 |
vande Plaets: van deze plek |
2206-07 |
dat [...] gaet: dat zonder veer voortgedreven wordt en zonder tegengewicht loopt |
2207 |
wraeckt: voor- of achterloopt |
2208 |
vaster [...] maeckt: betrouwbaarder loopt dan alle die men elders maakt. Huygens schreef dit vóór de uitvinding van het slingeruurwerk van zijn zoon Christiaan (1657)! |
2209 |
drijft [...] raden: zijn eigen raderen (mechaniek) aandrijft |
2210-2272: En daar, aan de Vliet, loop ik het liefst, op het dijkje dat de twee eilanden verbindt. Af en toe schiet ik een passerende boer of schipper aan - er is altijd wel iets om een praatje mee te beginnen. Het schip is snel voorbij, maar ik stel me voor hoe de schipper aan boord verder praat met zijn knecht. Hij ziet mij waarschijnlijk als een rijke nietsnut die zich met zijn tijd en geld geen raad weet. Had ik de school maar afgemaakt, zal hij verzuchten, dan was ik nu ook zo'n meneer.
2211 |
wederzijds: aan beide kanten. Aan de ene kant de vijver en aan de andere kant de Vliet, de letters I en L op de plattegrond. Huygens staat waarschijnlijk (ook blijkens r. 2305), op de omheinde ‘Uytsitt’ (de letter Y). |
2212 |
verpocchen: aftroeven |
|
haer glas: D.w.z.: hun glasheldere water. |
2213 |
Ten [...] Schuijt-natt: Spel met het woord ‘mijn’, dat zowel bezit kan aanduiden als affectie: ‘aan de noordkant is het water van mij, aan de zuidkant ligt mijn geliefde vaarwater.’ |
2214 |
Daer [...] vatt: waaruit ik nu eens een boer en dan weer een schipper ‘uitpluk’ (om aan te spreken) |
2216 |
ondiep [...] gelaen: D.w.z. zo licht of zwaar geladen (er is altijd wel een aanleiding voor een gesprek). |
2217 |
Heerschop: ‘heerschap’. De schipper spreekt ‘Zaans’ (dat overigens sterk lijkt op het ‘Delflands’ van de verliefde boer). Vgl. Hermkens 1987-1992, deel II vol. 1, p. 49: ‘Huygens beheerste het Zaans niet.’ |
2219-21 |
We [...] losse: Uit Zaandam, waar de lading (hout) is ingenomen, vaart de schipper via het IJ en de Haarlemmermeer naar (de) Oude Wetering, en komt dan over Braassemermeer, Wijde Aa en Does naar de Rijn, die hij een klein stukje afvaart om vervolgens vóór Leiden de Vliet op te varen, voorbij Leidschendam, voor Hofwijck langs en dan naar Delft en over de Schie naar Schiedam, waar veel scheepswerven waren (Van der Feijst 1975, p. 112-114). |
| |
| |
|
Dit moet een gewone route zijn geweest, met (na het Haarlemmermeer) overal de mogelijkheid van een jaagpad gebruik te maken (anders dan de ogenschijnlijk kortere weg via de Kaag en de Zijl). |
2220 |
om neer: af (?) |
2222 |
licht: allicht |
|
Varckens [...] Osse: Niet een typisch Schiedams exportprodukt, voorzover valt na te gaan (Van der Feijst 1975). De schipper noemt maar een mogelijke vracht. |
2224 |
En't [...] swaer: en het vervoert zowel lichte als zware vracht (van alles) |
|
krijge [...] slip: vissen we dan achter het net (krijgen we geen lading) |
2225 |
verdrege: verdragen |
2226 |
Scha-baet: maakt niet uit |
2226-27 |
daer [...] staen: onderweg doet zich soms een kansje voor dat het trekgeld wel mag kosten. De schipper bedoelt waarschijnlijk: als we leeg zijn, wil een ander schip ons misschien wel tegen een kleine vergoeding op sleeptouw nemen. Voor een andere (m.i. al te ingewikkelde) verklaring zie Zwaan. |
2227-28 |
aers [...] hals: anders moeten we in de lijn (zelf trekken) en het met de hals (nek en schouders) klaren |
2229 |
Aen [...] breggens: aan die kant van de Dam (Leidschendam) komen we geen bruggen tegen. De schipper wijst terug: hij spreekt immers over de retourvaart. |
2231 |
sprakelick: spraakzaam |
2234 |
Daer [...] hoorden: waarvan ik de strekking raad alsof ik ze stond aan te horen |
2236 |
Steedse: stadse |
2237 |
luijs leegs: vadzig (van lui en ledig - naar het schijnt is niet aan ‘luizenleven’ gedacht) |
|
lussjes: pleziertjes |
2238 |
kooselde: keuvelde |
2239 |
taeld' [...] vande: vroeg hij naar de |
2240 |
'K namt [...] Hagenaer: ik dacht dat het een Hagenaar was |
2241 |
weeter of: ‘weet wat’ |
|
me [..] streke: men haalt er rare toeren uit |
2242 |
te met: soms |
2243 |
Dan [...] versloove: dan wij ons er jaren voor afbeulen. Strikt genomen lijkt de schipper te zeggen: wij werken er jaren voor om zo'n vermogen bijeen te brengen, maar dat zal wel niet bedoeld zijn. |
2245 |
Dan [...] quam: dan gáát het bezit zo snel als het kwam |
|
tijense: trekken ze |
2246 |
En't Roosenobeltje [...] kluijte: en het mooiste geldje (rozenobel: gouden munt) moet rollen voor de kluiten (om die te betalen) |
2247 |
Kroft en Klaver-kleij: droog land en vette klei (ze kopen alles, van welke kwaliteit ook) |
| |
| |
2248 |
Gien [...] heij: niets is te duur, het kan eraf, toe maar |
2249 |
En [...] werck: en dan de troffel aan het werk (en dan maar metselen) |
|
begett: Basterdvloek (uit: ‘bij god’, zoveel als ‘nota bene’). |
2250 |
elck [...] moijst: het een nog mooier dan het andere |
|
y gut: gotsamme |
|
hiet [...] deele: noemen ze dat ‘delen’ |
2251 |
Heit: heeft |
2252 |
slagh: soort |
|
ewraeckt: gepasseerd |
2253 |
En [...] Basterde: en erven wij als bastaarden. M.a.w.: krijgen wij niets (vgl. r. 1779). |
2254 |
dat [...] Suijvel: dat ik ook eens mijn adem over dat kostelijke goedje (goud) kon laten gaan - dat ik het ook eens van dichtbij mocht bekijken (m.a.w. dat ik het ook had) |
2255 |
'K mien [...] held: ik reken erop dat ik mijn partij (in dat gezelschap) als de beste zou meeblazen |
2256-57 |
dieder [...] rijck: als je je er maar een beetje op toelegt, ben je rijk voordat je het weet |
2257-58 |
een [...] wape: een kussen met een (stads)wapen maakt alle streken goed (wie eenmaal op het kussen zit kan zich alles permitteren) |
2259 |
Troortje: geldkistje |
2260 |
wordje [...] gevist: wordt er een onderzoek naar je ingesteld |
2261 |
Die [...] verwijte: zij die het afkeuren doen het net zo goed als degenen die je van de zaak beschuldigen (?). Huygens schreef eerst als die se 't stick verwijte, wat een veel betere zin maakt. Toch heeft hij se in de autograaf duidelijk door je vervangen en die correctie ook nooit meer ongedaan gemaakt. Verdam (1903) zoekt het in een ‘psychologische begrijpelijke vergissing’ en geeft daar meer voorbeelden van. Zwaan lost op als volgt: ‘De boer maakt onderscheid tussen de afkeurders in het algemeen en de speciale beschuldigers.’ |
2262 |
eklapt: gepraat |
2263 |
bestemoer: grootmoeder |
|
doe: toen |
2264 |
Soo [...] spoor: zo ellendig in de war raakte en ging malen |
2265 |
En [...] School: en me van school haalde |
2267 |
Tabbert: toga |
2268 |
Voor: in plaats van |
|
bepeeckte: bepekte, met teer besmeurde |
2270 |
dat's [...] legge: dat (handjevol Latijn) is goed bij elkaar te krijgen |
2271 |
me: ook |
|
ien slagh: één soort |
2272 |
En [...] magh: en dat is heel gauw voor elkaar (het verzamelen van die kennis), als je een beetje kunt leren |
| |
| |
2273-2304: En het is niet eens allemaal onwaar wat hij zegt, vervolgt Huygens. Maar toch vergist hij zich. Hij denkt dat ik te benijden ben, maar als hij wist wat ik moet doormaken als ik niet op Hofwijck ben, dan zou hij nooit meer willen ruilen. Ik zie het ook aan een visser die voorbijkomt, en aan de melkmeisjes uit de weiden: die hebben het niet slechter dan ik.
2273 |
meenden [...] te: wilde hij |
2274 |
den Damm: ‘Leidschendam’, zeggen Eymael en Zwaan, maar het schip komt juist, met een ruim vol planken, uit Leidschendam vandaan (r. 2219-2221). Klaarblijkelijk was Huygens dat inmiddels zelf vergeten, gezien ook het vervolg: ‘Het zeil moest overend.’ Want dat sluit aan bij r. 2229-2230, waar de schipper over de voorgenomen retourvaart spreekt. |
|
't laten steken: het erbij laten |
2275 |
Wie [...] niet: Op zijn manier heeft de schipper immers iets waardevols te zeggen, al is het niet de hele waarheid, vgl. het vervolg. |
2277 |
overslae: overdenk |
|
de Boeren: Aanduiding voor ‘het volk’. |
|
wonder: heel wat, wonder wat |
2278 |
min [...] all: D.w.z. minder dan de hele waarheid. |
|
de [...] onder: er is waarheid bij. Hierbij kan Huygens hebben gedacht aan de klacht over de zelfverrijking van de regenten. Dat rijk of arm alleen maar een kwestie van geluk of pech is (r. 2262-2267), vond hij vermoedelijk typisch een opvatting van een ‘domme boer’. Maar vooral moet hem van het hart dat hij níet zomaar ‘luijs leeghs staet en kijckt in 't midde van sijn lussjes’ (r. 2237); zie het vervolg. |
2279 |
waerschijnlickheids: Letterlijk op te vatten: ‘dat slechts waar schíjnt, maar het niet is.’ |
2281 |
Mild: milt. De milt gold als het orgaan waar alle ‘kwade lichaamsvochten’ werden verzameld; alle nare ervaringen slaan daar dus a.h.w. neer. Vgl. bijv. Dagh-werck, r. 1735-1740 (Zwaan 1973, p. 295). |
2282 |
Verstondt [...] mij: als je net als ik (...) kende |
2283 |
van [...] siet: van degene die daar staat te kijken |
2284 |
En [...] fluijten: en die u zorgeloos hoort fluiten (eig. ‘hoort staan fluiten’) |
2285 |
in't midden [...] Roosen: temidden van zijn voorspoed (vgl. r. 2237; ook mag aan de echte rozen op de eilanden gedacht worden) |
2286 |
Sijn' [...] loosen: vaak niet weet langs welke weg hij zijn zorgen moet kwijtraken |
2288 |
Die [...] is: die het op Hofwijck goed heeft |
2289 |
daer: waar |
|
reden: redelijkheid, verstandig optreden |
2291 |
laster of geweld: D.w.z. verbale of fysieke aanvallen. Huygens spreekt in het algemeen. Zelf is hij voorzover bekend nooit fysiek bedreigd, maar met laster en ondankbaarheid in ruil voor goedbedoelde diensten had hij volop ervaring |
| |
| |
|
(en juist ook in het jaar waarin hij dit schreef, tijdens en na de twisten over de voogdij van de jonge Willem III, vgl. Hofman 1983, p. 250-252). |
2292-93 |
Daer [...] schimp: waar de uiterste inspanningen van de vromen (oprechte mensen zoals ik) voor kwaadwilligen in een bespottelijk daglicht worden gesteld |
2293-94 |
daer [...] bebassen: waar geen enkele oplossing is te bedenken of men ziet zich van de ene of andere kant (eig. ‘in de lengte of in de breedte’) met haat of afgunst afgeblaft |
2295 |
Vrede-minn: liefde tot vrede. Gedacht zal zijn aan Huygens' verzoeningspogingen in de voogdijstrijd (zie bij r. 2291), niet aan enig optreden of standpunt van hem in de debatten over de vrede met Spanje in de jaren veertig (waarin hij slechts de bevelen uitvoerde van Oranje, die vóór voortzetting van de oorlog was). |
|
misduijdt [...] misdaed: valselijk wordt uitgelegd als misdaad (verraad). |
2296 |
Ick [...] staet: ik ben ervan overtuigd dat je (als je dat allemaal wist) zou gruwen van zijn lot in ruil voor jouw positie |
2297 |
uw luijck: Bedoeld is het scheepsluik, waardoor men in de kajuit komt: de schipper zou wegkruipen om die verleidelijke wereld niet meer te hoeven zien. |
2298-99 |
En [...] blinckt: en (dat je) zou concluderen dat het lot van jouw gelijken veel benijdenswaardiger is dan wat in de stad (bedrieglijk) schittert |
2300 |
En [...] stinckt: maar dat achter de sluiers van het aanzien (die bedrieglijke aanzienlijkheid) in werkelijkheid mank gaat of zelfs een kwade lucht (van bederf) verspreidt |
2303 |
en [...] gerusticheid: ‘Dit slaat natuurlijk niet op de emmertjes!’ (Eymael). |
2304 |
Verstercken [...] peins: D.w.z.: als ik die zie, dan besef ik des te meer hoe de schipper zich vergist. |
|
en [...] geseit: en (in gedachten) gezegd (tegen de schipper) |
2305-2356: Als ik geen zin meer heb in een praatje, en als ik mij achter de struiken aan de waterkant verschuil om te horen wat de mensen werkelijk over mij denken, dan hoef ik maar even te wachten, en dan hoor ik alles. Eén spreker begrijpt dat ik mijn eerlijk verdiende geld gebruik voor een plek om mezelf te kunnen zijn. Hij benijdt mijn kinderen die ik zoveel moois zal nalaten, en hij verwacht ook dat ik ze nog meer heb meegegeven dan vergankelijk goed. Hij begint zelfs een hele preek, maar de schuit was te ver om hem nog te kunnen volgen.
2305 |
den praett: het praten (met passanten op het water, vgl. r. 2214) |
|
hecken: D.i. de omheinde ‘Uytsitt inde Vliet’ (letter Y, vgl. aantekening bij r. 2211). |
2306 |
haghen: De wilgen aan de waterkant (r. 2087) en/of de bomen en struiken op de eilanden (r. 1993-2001). |
2307 |
vrije: vrijmoedige (omdat de mensen denken dat ik ze niet hoor kunnen ze vrij over mij spreken, als over een dode) |
| |
| |
2309 |
Daer [...] aen: dan heb je de poppen aan het dansen |
2312 |
voor een Mann: als een geschikte kerel |
|
doemen voor: veroordelen als |
2313 |
van als: allerlei vracht |
2314 |
spijt: rancune |
|
sinlicheden: liefhebberijen |
2315 |
Of [...] gall: welwillend prijzen of woedend veroordelen (vgl. de parallellie: zoet-bitter, roemen-doemen, man-gek, reden-spijt etc.) |
2316 |
wel: goed |
|
nietmetall: niets, van geen belang |
2317 |
'T gebruijck [...] altemael: het komt er helemaal op aan hoe het gebruikt wordt |
2319 |
langer: Fout van de kopiist: AU heeft ‘langhe’ (met een onduidelijke correctie die mogelijk de vergissing in de hand heeft gewerkt). |
|
geploeght: (zwaar) gewerkt |
2320 |
Vorsten: Deze spreker lijkt (anders dan de volgende) te weten wie ‘de man op Hofwijck’ is. |
2321 |
uijtgesopen: uitgezogen |
2322 |
En [...] onderkropen: en niemand zijn winsten, meevallers, op sluwe wijze afhandig (had) gemaakt |
2323 |
voorgestaen: beschermd |
|
beschoncken: (materieel) gesteund |
2326 |
Wat [...] bouden: wat heeft iemand er dan op te zeggen als hij een hofje heeft aangelegd |
2327 |
besighden: gebruikte |
2328-30 |
om [...] vinden: om tenminste af en toe een vluchthaventje uit het gewoel en de stormen aan het hof te kunnen vinden tot heil van de ziel en ontspanning van het lichaam |
2331 |
En [...] gedrangh: en het verschil te proeven tussen ruimte en benauwenis. En in de ervaring van dat verschil, zo redeneert Huygens immers, schuilt het ware genot: vgl. hiervoor al r. 308, hierna r. 2541 en bijv. ook al Batava Tempe (1621), r. 765: ‘'tSchoon van 't Alle staet in 't schelen’. |
2332 |
deun: zuinig |
2333 |
Sijn self: zichzelf |
2334 |
wel en weeld'righ: goed en ruimschoots |
|
derven: missen |
2339 |
sijn' [...] geboett: zijn zin gedaan |
2340 |
voor de rest: voor de nabestaanden |
|
sal en moet: zal en mag |
2343 |
schijven: D.w.z. munten. |
|
vier: vuur |
2344 |
Papier: Vaker (vgl. bijv. r. 27) door Huygens gebruikt beeld voor ‘kwetsbaar, vergankelijk goed’ (ook munten kunnen ‘papier’ worden, d.w.z hun waarde verliezen) |
| |
| |
2345 |
flenteren: snippers |
|
niet: niets |
|
hij [...] selfs: hij laat die kinderen zelf |
2346 |
niet [...] vatten: geen vat op heeft (hebben) |
2347 |
Van: namelijk schatten van |
|
en [...] maeckt: en alles wat mannen tot mannen maakt. Bedoeld is: tot waardige representanten van de edelste vertegenwoordigers van het beste schepsel; vgl. hiervoor, r. 1881 e.v. |
2348 |
eens vergaert: als men het eenmaal heeft |
|
Meester: eigenaar |
2349-51 |
die [..] zijn: die verstandig zijn, en (meer dan dat) mogelijk weten waarmee zij dak en eten kunnen verdienen in dienst van het vaderland. |
2352 |
Beveelt [...] beleijdt: vertrouwt hij het bestuur van die dingen toe |
|
naer dat: als |
2354 |
weiden: uitweiden. Hier lijkt toch wel een zweem van (zelf)ironie door te klinken: ‘deze man maakt het wel erg bont met zijn gepreek, al bedoelt hij het ook goed.’ |
2355 |
stapp wegh: schiet op (vgl. ook r. 2426). |
2357-2428: In de volgende trekschuit wordt het gesprek door een heel ander type beheerst. Die ziet Hofwijck als pure aanstellerij en verspilling, en niet alleen om de aanleg, maar ook om het onderhoud. Als hij de berg in het oog krijgt, ontploft hij bijna, en dan ook nog de vijver: dat was allemaal goed grasland, roept hij uit! Een huis als een kasteel in het water, een dak van peperdure leisteen en het interieur zal ook wel het duurste van het duurste zijn. Geen goed woord voor de heer van Hofwijck - gelukkig worden ook zijn woorden afgebroken door de schipper die de jager begint uit te foeteren. Zulke waarheden, verzucht Huygens, doen pijn.
2357 |
Delfsche: uit Delft |
2358 |
Strax: dadelijk |
2359 |
Een [...] kakelaer: opnieuw zo'n zwetser. De formulering impliceert (voor ons) dat Huygens ook de eerste, hem, welgezinde spreker zo noemt. Of bedoelt hij: ‘[een nieuwe spreker,] een zwetser dit keer’? Dat kan, vgl. de aantekening bij r. 296. Voor de eerste opvatting pleit niettemin het vervolg: er is altijd wel iemand die het gesprek monopoliseert, en dat is nooit aangenaam. |
|
gelijck [...] will: zoals het nu eenmaal zo is |
2360 |
de [...] verbeent: de ‘lading’ (alle andere passagiers) tot zwijgen brengt |
2361 |
Den [...] ontsien: de meest ‘mondige’ zijn gang laten gaan |
2362 |
Die [...] aen: die prater heeft het op mij gemunt |
|
van [...] funnen: een op de duizend (van die kakelaars) zijn tuig. Eymael: ‘dus in 999 gevallen.’ Dat lijkt me onwaarschijnlijk; in r. 2576 zou ‘van dusend een’ dan precies het tegenovergestelde betekenen. M.i. wil Huygens zeggen |
| |
| |
|
dat de kans op zo'n kwaadspreker niet groot is, maar dat die nu juist hem treft. Zie ook wnt duizend bet. A2, ‘Eén uit duizend.’ |
2363-64 |
van [...] meer: niet voorzien van verstand en ‘nog meer onvoorzien’ van fatsoen en naastenliefde. M.a.w.: zij kennen geen enkele rem op kwaadspreken. |
2367 |
'K schick [...] straet: ik denk dat de Vliet tenslotte nog een straat zal worden |
2368 |
waer hij staet: waar het ligt |
2369 |
verweende: ijdele |
2370 |
en [...] strecken: is niet genoeg voor hen |
2372 |
wat [...] schort: wat, alle duivels, missen ze eigenlijk nog (vgl. het vervolg: ze hebben toch al heel Den Haag om in rond te rijden) |
2373 |
schenden: vernielen (door hun eindeloze rondritjes) |
2374 |
ontstraten: M.i. typisch huygensiaanse vorming van een woord dat het tegendeel is van ‘bestraten’, dus: van bestrating ontdoen; m.a.w.: de bestrating vernielen (door het vele rijden). De verklaringen van dit woord door Eymael (in de bredere aantekeningen, p. 135: de oude straten worden verlengd tot onherkenbaar wordens toe) en Zwaan (Den Haag wordt van nieuwe straten beroofd doordat men naar buiten trekt) lijken mij wat gezocht. |
|
aller enden: tot in de verste uithoeken |
2375 |
mé [...] spell: er ook aan geloven |
|
'k magh heughen: ik kan me herinneren |
2376 |
klare: beste |
|
beesten: koeien |
2377 |
Nu [...] Hofwijck: nu is het een hof, quasi een hofwijk. Bedoeld is: zogenaamd een wijkplaats van het hof, maar ondertussen even rijk en deftig als het hof zelf, vgl. het vervolg. |
2378 |
Wij [...] grond: wij moeten er onderdoor. |
|
prachtigh: prachtlievend. De spreker bedoelt waarschijnlijk: de rijkelui hebben zoveel ruimte nodig om hun rijkdom uit te stallen dat er voor de behoeften van gewone mensen geen plaats meer is, de beste landbouwgrond wordt opgeofferd aan hun vertoon van rijkdom. |
2379 |
goed: bezit |
|
slinx [...] niet: Bedoeld zal zijn: ze halen het overal vandaan, al of niet volgens de regels. |
2380 |
En [...] riet: Huygens zinspeelt op het spreekwoord: ‘die in het riet zit, heeft goed pijpen (fluiten) maken’ (Eymael). M.a.w.: ‘...en als ze dan in het veen zitten, kijken ze niet op een turfje.’ |
2381 |
raserij: waanzin |
2382 |
En [...] gaet: en (bedenk eens) of men er tenslotte met éénmaal betalen vanaf is (het onderhoud vergt ook kapitalen, vgl. het vervolg) |
2383 |
Die [...] still: die bal rolt maar door (je blijft betalen) |
|
die [...] verbout: iemand die duizenden aan de bouw besteedt |
2384 |
En [...] ontsien: kan de nodige honderden (...) niet uitsparen |
| |
| |
2385 |
Die [...] halen: wie er niet tegen opziet om van laag land een hoge tuin te maken. Vanaf het water is te zien hoe de eilanden van Hofwijck zijn opgehoogd; vgl. ook r. 2665-2678. |
2386 |
weer en weerom: opnieuw en opnieuw |
2387 |
Die [...] vrij: ik denk niet dat die vent er met honderd kronen per jaar vanaf is. Kroon: benaming voor verschillende gouden en zilveren munten; waarde 2 à 3 gulden. |
2388 |
in 't lood: netjes, recht |
2389 |
Soo [...] kacks: zo netjes is men zogenaamd (maar het is helemaal niet netjes, het is aanstellerij). |
2389-90 |
schier [...] ongeschoren: bijna veel liever dood dan te moeten aanzien dat een haag ongeknipt bleef |
2391 |
bruijn: D.w.z. onbegroeid. Misschien waren de paden bestrooid met zand, dat wordt nergens gespecificeerd. |
2393-94 |
leven [...] wijen: drukte van wieden |
2396 |
Door [...] meer: door overstelping met werk en al helemaal door verzuim |
2398 |
spels: werk (aan hun kapsel) |
|
men [...] hullen: men zou er drie of vier kunnen kappen |
2399 |
all [...] gewedt: Tussenzin: ‘- als ik er meer had genoemd had ik er nog wel om willen wedden -.’ |
2400 |
Eer [...] geredt: voordat hier ook maar één boomgaardpad geharkt en op orde is |
2402 |
gebrack: ontbrak |
2403 |
gekerft: gescheurd |
2404 |
En [...] bederft: en wie het land het meest volgend de regels van de kunst bederft is (in dat gezelschap) de voortreffelijkste kerel. Braefte is een verschrijving van de kopiist, pas gecorrigeerd voor KA. |
2405 |
Slots-gewijs: als een kasteel |
2408 |
Doe: toen, vervolgens |
|
dat's [...] voet: dat is nu te goedkoop |
2409 |
leijtje: leisteentje |
|
beknopt en abel: netjes en sierlijk |
2410 |
deckt [...] sabel: bedekt zijn ‘luizen’ (haardos) met een muts van (uiterst kostbaar) sabelbont |
2411 |
komt [...] toe: D.w.z. heeft recht op een even kostbare ‘muts’. |
2412 |
Het [...] Pott: ‘zo luidt het spreekwoord immers: zoals de pot is, zo moet ook het deksel zijn’ (een duur dak op een duur huis, etc.) |
2413 |
meent: verwacht |
2414 |
opper-Camertjen: opkamertje (een klein vertrekje dat iets boven het niveau van de entree ligt) |
|
tot [...] vrinden: om met vrienden te praten |
2415 |
van't [...] recht: van de Hollandse eenvoud en oprechtheid |
| |
| |
2416 |
Neen seker: wel zeker van niet (dat je dat niet vindt) |
2417 |
binnen Delft: ‘Versta: in 't Hof van den Prins’ (Eymael, zo ook Bilderdijk). Misschien stond Delft ook wel spreekwoordelijk bekend als een zeer verzorgde stad, vgl. het epitheton ‘het puntigh Delft’ in een reisgedicht van Huygens uit 1659 (Van Strien 1990, p. 319). In Weyermans Opkomst en val van een koffiehuisnichtje (1727) treedt iemand op die ‘een Delvenaar by zyn Naauwgezetheyt’ heet; de annotatie hierbij luidt dat ‘een dergelijk imago niet bekend [is] bij de Delft-experts die zeer nauwgezet zijn’ (Weyerman 1994, p. 44). |
|
gemarmerde Saletten: salons met marmer (op de vloer of aan de muur) |
2418 |
En [...] Camenetten: en de nieuwste mode (...), kabinetten (kleine pronkvertrekken, wnt kabinet bet. 4). |
2419 |
Pronck-cellen [...] Prins: pronkkamertjes goed genoeg voor een prins |
2419-20 |
met [...] versien: zo ‘beHaaglijk’ mogelijk (gerieflijk én Haags-hoofs) voorzien van lambrizeringen en (goud)lederen behang |
2421 |
en [...] teghen: als men er een aanmerking op maakt |
2423 |
met sijn poort: met zijn achterste |
2425 |
Weer aen: kom op |
|
is [...] rijen: Gericht tot de jager op of naast het trekpaard |
2426 |
Stapp wegh: schiet op (vgl. ook r. 2355). |
|
loomen uijl: slome duikelaar (in EP en later staat ‘lompen’, waarschijnlijk een vergissing) |
|
lijen: lijden, leed |
2427-28 |
al [...] gesult: al te hevig gepeperd en gezouten (en niet ‘gezoet’ met vriendelijkheid). Over Huygens' kwalificatie van deze kritiek als ‘waarheid’ zie de inleiding van De Vries, par. 3.4.7. |
2429-2456: Maar, vervolgt hij, als ik die man onder vier ogen zou kunnen spreken, zou ik hem dan niet ook míjn kant van het verhaal kunnen uitleggen? Zo zou het in elk geval moeten zijn: mensen moeten praten en luisteren, het goede in elkaar zoeken en niet direct op elkaars fouten inhakken. Voor God zijn we allemaal blinde kinderen: het oordeel is aan Hem. En zo, besluit Huygens, leer ik nog wat van iemand die misschien alleen maar op kwaadspreken uit was.
2430 |
reis: keer |
2431 |
achterklapper: degene die kwaad over mij spreekt |
|
ronde: openhartige |
2432 |
met [...] gedient: gesteld op een gesprek met mij zoals ik op een gesprek met hem gesteld ben |
2433-36 |
Daer [...] goud-gewicht: daar zouden we elkaars waarheden en schijnwaarheden niet met geweld bestrijden, maar onze beider argumenten alle ruimte geven, en vriendelijke woorden rustig en nauwkeurig op een goudschaaltje wegen |
2437 |
En [...] bewijsen: en (daar zouden wij) elkaar zoveel argumenten laten zien |
| |
| |
2438 |
verkeeren: veranderen |
2439 |
Of [...] zijn: M.a.w. als we onze gesprekspartner echt op een laakbare dwaling zouden betrappen |
2439-40 |
ten [...] oogh: (zoveel argumenten laten zien dat het) tenminste (leidde) tot het gedogen van nu eens een balk of dan weer een splinter in ons oog. De uitdrukking gaat terug op Mattheüs 7:3. |
2441 |
begrepen: zouden wij begrijpen |
2442 |
Hoe [...] vallen aen: hoe lang het moet duren voordat een voorzichtig, wijs mens begint met |
2444 |
Van die: van degenen die |
2445 |
God [...] voorbehouden: Huygens verwijst bij deze passage naar Mattheüs 7:1 (‘Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt’) Romeinen 12:19 (‘Wreekt uzelve niet, beminden, maar geeft den toorn plaats; want er is geschreven: Mij komt de wrake toe, Ik zal het vergelden, zegt de Heere’) en Deuteronomium 32:35 (het door Paulus aangehaalde citaat). |
2447 |
dien [...] past: die het niet past wapens te hanteren |
2448 |
dolen [...] tast: tastend ronddolen |
2450 |
En [...] keeren: en ik tracht, als ik dit juiste pad verlaten heb, te leren ‘niet ten hele te dwalen maar ten halve te keren’. |
2451 |
Herstelt [...] baen: voer mij terug op het pad |
2452 |
van: over |
|
ontseit: verboden |
2454 |
En [...] niet: en ga niet na |
2455 |
ick [...] mann: D.w.z. ik let er niet op wie spreekt |
2456 |
Mits dat: als |
|
uijt [...] kan: D.w.z. uit zijn bittere woorden iets aangenaams (voor mezelf) kan halen (wnt roet I, bet. 2aβ). Vgl. voor de gedachte ook het epigram ‘Op eenen kleer-bessem’ (Ged. VII, p. 149): een borstel is gemaakt van het haar van een vies varken, ‘maer hij veeght scherp en schoon; dat roert mij’. |
2457-2488: Het is donker, tijd om te gaan slapen. Ik doe het met tegenzin, zegt Huygens.
Eigenlijk vind ik slapen zonde van de tijd en een onsmakelijk idee, zoals we daar als lijken op onze matrassen liggen. Maar God heeft het zo gewild: de hele wereld slaapt eens per jaar; de mens, die ‘wereld in het klein’, moet er elke dag aan geloven. Laten we er het beste van maken en altijd zo gaan slapen, dat we met God in het reine zijn.
2457 |
te [...] ontwerren: te gaan ontwarren, uit de knoop te gaan halen |
2459 |
en [...] voel't: M.a.w. ik héb ook slaap. |
|
noch [...] toe: maar toch duurt het lang (voordat ik eraan toegeef) |
2461 |
van mij: van mezelf |
2462 |
Het [...] gewennen: of het nu een goede aangeboren neiging is of een kwaad aanwensel |
| |
| |
2463 |
houd [...] vermaeck: beschouw ik niet als een plezier voor mensen |
2464 |
vaeck: slaperigheid |
2466 |
platte peuluw-dood: ‘platte dood op het kussen’ |
2467 |
Die [...] langh: als iemand zonder u kon, wat was zijn leven dan lang |
2468 |
't ruijm: de ruimte |
2468-69 |
in [...] leuren: in plaats van in het gedrang van de uren, die van de dag niet meer dan waardeloze snippers overlaten. |
2470 |
van [...] scheuren: van zichzelf losscheuren (alle controle over zichzelf ontnemen) |
2471 |
voor dood: zo goed als dood |
|
krenghen: lijken |
2472 |
emmers: hoe dan ook |
|
die [...] soo: Hij, Die het niet zo had kunnen regelen, regelde het zo |
2475 |
En [...] steel: en zich nog maar net aan een verdorde steel, als aan een draadje, vasthouden |
2477 |
Dat's [...] lippen: ik zou evengoed kunnen zeggen: de dood is altijd vlakbij |
2478 |
staets' [...] glippen: staat ze in de herfst op het randje |
2482 |
kleine wereld: De bekende voorstelling van de mens als ‘microkosmos’, de wereld in het klein. |
2483 |
dat respijt: die opschorting van bezigheden |
2485 |
hangt aen: is afhankelijk van |
2486-88 |
En [...] souw: en die bij dat dagelijkse sterven zo met de hemel in het reine is, alsof het zijn laatste ‘kou’ was (de ‘echte’ dood), waaruit de bazuin van de Rechter hem zou wekken (vgl. 1 Corinthiërs 15:52). De associatie van ‘slapen’ met ‘dood’ treedt nagenoeg overal op waar Huygens over slaap spreekt, vgl. Van Strien 1990, p. 218-220. |
2489-2504: Zo verlaat ik de oever van de Vliet en loop naar mijn slot, of als dat wat te groots klinkt, mijn slotje. En ik weet dat mijn verstandige vrienden me niet zullen uitlachen als ik over het kasteel van Hofwijck spreek. Een hut is een woning, net zo goed als een koninklijk paleis dat is, en wat ook de verschillen zijn tussen kasteel en varkenshok, ze staan naast elkaar en dienen beide als dak. Dus laat mij Hofwijck gerust een kasteel noemen, het is geen opschepperij. Toch zal ik me daar nog één keer aan te buiten gaan.
2489 |
In [...] self: mijns ondanks dan |
|
spijtigheden: grievende woorden |
2490 |
Snapper: praatjesmaker |
2491 |
'K gae [...] reis: ga ik een poosje ‘sterven’ |
2492 |
op [...] rust: op mijn ‘slot’ in rust verschansen |
2493 |
Of [...] hoogh: of, als dit te aanmatigend klinkt |
|
heeten: noemen |
| |
| |
2494 |
u [...] weten: aan u durf ik dit wel te zeggen |
2495 |
te [...] gae: op stok ga |
2496 |
houdt [...] wedergae: is de tegenhanger van |
2497 |
der [...] muren: en van de sterke huizen in de stad |
2498 |
evenwel geburen: wel verschillend, maar toch buren (en dus dingen die bij elkaar horen) |
2499 |
De [...] Tent: de hut van de soldaat staat naast de tent van de veldheer |
2499-2500 |
en [...] Heer: en elk van al die bouwsels heeft geen ander doel dan te dienen als dak voor een kleine of grote heer. De verschillen, zegt Huygens, vallen in het niet bij die overeenkomst! De gedachte doet enigszins denken aan die in r. 133-136, waar betoogd wordt dat, als de werkelijkheid toch niet meer is dan een droom, een droom niet minder is dan de werkelijkheid. Als een kasteel een woning is, dan is mijn woning een kasteel... Vgl. ook r. 2736-2740: de vergankelijke schaduwen van mijn bezit zijn niet minder substantieel dan het bezit zelf, want wat zijn de grootste rijkdommen anders dan vergankelijke schaduwen? Het is woordspel, maar voor Huygens misschien toch ook een manier om zinvolle verbanden in de werkelijkheid aan te wijzen. |
2501 |
Noch [...] roem: (als ik Hofwijck een kasteel noem, is dat dus geen opschepperij). Toch keer ik terug tot, ga ik nu weer ‘roemen’ (zoals ik al zo vaak gedaan heb) |
|
en [...] beste: en ga ik opscheppen als de beste (opscheppers) |
2502 |
des': D.w.z. die zo meteen volgt. |
2503 |
En [...] vergunt: Lett.: ‘en, waar gij aan uw geduld de omtrek, de ronde van Hofwijck hebt vergund’, m.a.w. ‘waar gij het geduld hebt opgebracht om rondom het huis te lopen’. |
2504 |
voor [...] middel-punt: ten slotte een woord over het middelpunt (van die ‘cirkel’: het huis zelf) |
2505-2552: Aan de kop van het plein ziet u een dijk, met rozen geflankeerd. Over die dijk loopt men zeer geleidelijk omhoog, net als op de Rialtobrug in Venetië. Er zijn drie paar treden, maar die liggen zo ver uiteen dat wie de brug beklimt, niet eens merkt dat hij stijgt. Zo zouden wij al onze inspanningen moeten verdelen en afwisselen met ontspanning. Vier beeldjes op de leuning geven een illustratie van die les: ze stellen de vier seizoenen voor, die ook zorgen dat het jaar ons de nodige afwisseling biedt.
2505 |
Ten hoofde: aan de kop (de letter G op de plattegrond) |
2505-06 |
het [...] booren: (het grote plein, met de letter D) het esdoornen‘bos’, waar om en om mastbomen tussendoor omhoogsteken (vgl. r. 1337-1340) |
2507 |
gemuerde: bemuurde (aan weerszijden van borstweringen voorziene) |
|
een' [...] niet: ik zeg niet ‘een brug’ |
2508 |
de gemeene slagh: de gewone methode. Ironisch ‘roemend’ suggereert Huygens dat Hofwijck natuurlijk niet zo'n ordinair kasteel is met een brug. |
| |
| |
2509 |
Een' [...] roosen: een wal met muren onderaan, een wal begroeid met rozen. ‘De toegang tot het huis was aan beide zijden bemuurd, de wal liep schuins af, was met rozen bezet en aan beide zijden ondermuurd’ (Eymael). Vgl. de tekening bij de plattegrond; de rozen waren kennelijk in potten op de onderste muur geplant. Op de tekeningen van Christiaan en Constantijn junior uit resp. 1658 en 1660 (Van Strien en Van der Leer 2002, p. 85, en Heijbroek e.a. 1983, p. 57) is de situatie overigens al anders; op die van De Moucheron van eind 17e eeuw (o.m. afgebeeld in Van Strien en Van der Leer 2002, omslag en p. 89) is niets van enige begroeiing te zien (zie afb. 21 en 22). |
2511 |
Een' [...] Trapp: een comfortabele trap (nog altijd bepaling bij r. 2507 ‘Rijst’). |
2512-13 |
van [...] doopten: van het bouwsel, het wonderbaarlijke bouwsel dat gij Rialto noemde. ‘Natuurlijk had ook de beroemde Rialto-brug zijne [d.i. Huygens', in de zomer van 1620] aandacht getrokken. Deze, uit éénen boog bestaande, brug werd van 1588-1591 gebouwd en is 46 el lang en 22 el breed’ (Eymael, p. 135). In zijn reisjournaal schrijft Huygens er overigens niets over (Blom 2003a). De brug gold van meet af aan als een meesterwerk. Overigens is hier dus alleen de opgang, de ‘trap’, gemaakt naar het voorbeeld van die brug, de brug zelf is van hout. |
2514 |
Doe [...] knoopten: toen gij er de ene stad mee aan de andere verbond. De tijd dat de eilanden van Venetië nog afzonderlijke steden waren, was in Huygens' tijd al lang voorbij; zijn woordkeus lijkt eerder bedoeld om de grootsheid van Venetië aan te duiden, en daarmee ook het belang van de brug. |
2515-16 |
En [...] toogh: en de ondeskundigen liet twijfelen aan de mogelijkheid dat die boog, die zo'n grote breedte met één trek zou overspannen, kon blijven bestaan |
2517-20 |
'T en [...] bedroogh: ik was in dertig jaar niet vergeten hoe hij (de Rialtobrug) mij in mijn jeugdige onervarenheid in het lopen en kijken, als ik erover heenliep en als ik eronder doorvoer, in verwarring bracht door de ‘steile vlakheid’ (bij het varen: de steilheid, hoogte, van die zojuist nog zo vlakke brug) en door de ‘vlakke steilheid’ (bij het lopen: de vlakheid van die zojuist nog zo steile, hoge brug). De volgorde in de laatste regel is, zoals Zwaan al aangeeft, chiastisch t.o.v. de voorgaande: ‘overgaen’ en ‘voet’ corresponderen met ‘vlack’, ‘ondervaren’ en ‘oogh’ corresponderen met ‘steil’. Het versterkt de suggestie van verwarring: de ene ervaring was telkens weer regelrecht in strijd met de voorgaande. |
|
De formulering van r. 2517 (‘ik was in dertig jaar niet vergeten’) suggereert dat de stenen opgang pas in 1650, na de voltooiing van Hofwijck is gebouwd (Zwaan). Uit de stukken blijkt daar niets van, maar dat zegt niet zoveel. Misschien gebruikt Huygens hier was waar wij is zouden zeggen, en bedoelt hij niet anders dan ‘ik weet nog goed hoe ik dertig jaar geleden...’ Voor de omschrijving van het getal zie de aantekening bij r. 2106. |
2521 |
flauwe: lage |
2522 |
zijn [...] leden: vormen zes gelijke delen |
| |
| |
afb. 21: Hofwijck. Tekening van Constantijn Huygens junior, ca. 1660.
2523 |
Van [...] Rialt': van de Hofwijckse ‘Rialtobrug’. Men stapt twee treedjes omhoog, loopt dan over een vlak stuk tot de volgende twee treden, enz. De plattegrond (middenlinks, bij G.) laat overigens een verdeling zien van vier, drie en twee treden. |
2525 |
laeft: verzacht (object is r. 2327 ‘moeijt’; vgl. wnt laven bet. 2) |
2526 |
Als [...] honighraed: zoals men gal ‘laaft’ (zoveel als ‘mild maakt’) met honing |
2531 |
besigh ongemack: onaangename bezigheid (met huygensiaanse ‘omzetting van kern en bepaling’, vgl. bijv. r. 145 en 1088). |
2532 |
Die [...] verstack: wie zo het kaartspel van zijn kwellingen mengde (met andere kaarten). Vgl. wnt versteken (I), bet. 9. |
2535 |
gespannen Booghs: waarin de boog gespannen is |
| |
| |
|
Peze-loos: D.w.z. zonder dat men de pees aanhaalt |
2537 |
Lang eenerhand: lange tijd van hetzelfde |
|
het zij: ook al is het |
2538 |
vermant [...] azijn-kann: wordt wel een (hele) kan azijn de baas |
2539 |
die [...] sitt: wie af en toe gaat zitten |
2540 |
Die [...] bangh: maar wie niet wil weten van pauzeren, bezwijkt zelfs onder het genot |
2541 |
Beurt: afwisseling. ‘[...] weer eene variatie op het varietas delectat [...] (Eymael); vgl. r. 1199. De passage lijkt een demonstratie van zijn eigen inhoud, al kan men zich (net als bij r. 99-112) afvragen of de omslachtigheid ervan niet ook een gezocht ‘averechts’ effect heeft. Het resultaat is hoe dan ook eerder komisch dan ernstig. |
2542 |
Vier [...] kinderen: Zgn. putti, die hier de vier seizoenen voorstellen. Nog altijd aanwezig op de vier uiteinden van de stenen opgang tot de brug. |
2543 |
Beduijden [...] leer: roepen die les hier in gedachten |
2544 |
gelaen: beladen |
2550 |
flus vermaenden: daarnet zei (over de noodzaak van afwisseling) |
2551 |
wierd [...] sat: kreeg niet genoeg |
2553-2572: Nu staan we op het hoogste punt van de dijk, vlak voor de valbrug. Jazeker, noem Hofwijck een kasteel of een hok, het hééft een valbrug. En niet een ordinaire, met kettingen die aan weerszijden omhoog lopen, maar een met een onzichtbaar mechaniek, die tegelijk de hoofdingang en de poort van de keuken eronder afsluit. Wie Hofwijck wil veroveren moet met zwaar materieel aankomen!
2553 |
sonder weten: zonder het te merken (vgl. r. 2523-2530). |
|
Tot [...] geseten: Vreemde samentrekking: ‘...tot aan de valbrug gekomen en zitten we vlak voor mijn huis.’ |
2556 |
Gaet [...] het: ga het (...) noemen, noem het |
2557 |
Ghij [...] soecken: u zult zich afvragen waar de ketting is |
2559 |
Van [...] onderwijs: met hogere wetenschap |
|
wij [...] vond: wij (Hofwijckers) beroemen ons op een uitvinding, wij brengen hier vol trots een uitvinding in praktijk |
2560 |
gepleeght: toegepast |
2560-61 |
die [...] sprack: die niemand zou kunnen toepassen als de uitvinder niet mondeling adviseerde (de volgende regels vormen een uitdaging aan de lezers/gasten om hem na te doen). |
2562 |
konst: Hier zoveel als ‘truc’. |
2563 |
dobbel': De opgetrokken brug vormt immers een extra deur. |
2565 |
buijtelt: kantelt |
|
met [...] slinger: met een slingerbeweging die men niet zien kan (omdat de brug vanuit de keuken, onder de ingang, bediend wordt). Wie in de keuken |
| |
| |
|
de poort (die daar aan het plafond bevestigd is) naar beneden trekt, trekt daarmee tevens de valbrug omhoog. Het mechaniek moet al in 1687-1688, toen Christiaan Huygens een aanbouw liet maken, ontmanteld zijn (Van Strien en Van der Leer 2002, p. 105-106). |
2566 |
oock grendeloos: ook zonder dat er grendels aan te pas komen. Ook in verticale stand is de poort in rust. |
|
bewogen [...] vinger: De dubbele poort valt of stijgt immers voornamelijk onder zijn eigen gewicht: één duwtje (slinger) is genoeg voor de benodigde zwaai. |
2567 |
De Keucken-water-Poort: de poort van de keuken aan het water, onder de brug. |
|
in: temidden van |
2568 |
zestigh voet: Vgl. op de plaat de afb. midden links. Een voet is ca. 30 cm; de vijver die het huis omringt is dus ca. 18 m breed (behalve hier bij de brug, maar die vormt al een ‘onneembare’ barrière). |
|
menschen macht: macht van mensen |
2569 |
ben [...] baes: ‘kunnen mij op die afstand niet deren’ (Zwaan). |
|
op [...] ooren: D.w.z. als een roos. |
2570 |
Laet [...] stooren: wie mij wil storen moet met grof geschut (zwaarder geschut dan musketten) aankomen. |
2571-72 |
Soo [...] geck: in dat geval roep ik ‘qui va là’ (roep van de schildwacht) en sta ik open voor onderhandelingen, en (in dat geval) moet ik mijn trots zien buigen voor een gek. M.a.w. voor zúlk geweld zal ik moeten buigen (maar het moet wel een gek zijn die het in zijn hoofd haalt Hofwijck met kanonnen te komen belegeren). |
2573-2596: Maar in werkelijkheid is de brug altijd neer, en het is maar de vraag of hij nog werkt. Ik heb een betere verzekering tegen eventuele vijanden. In de eerste plaats een rein geweten. Ik heb nooit iemand te kort gedaan en hoe men mij ook belasterd heeft, ik heb mij nimmer tot enige wraakactie laten verleiden.
2573 |
slagh: soort |
2574 |
Versekeren: beveiligen |
|
ongesloten: zonder dat de deur op slot is |
2575 |
de [...] pann: de as (waar de brug om draait) roest in zijn lager. |
2576 |
van [...] een: een kans van één op duizend. Vgl. r. 2362. |
2577 |
ontrouw: verraderlijke aanval |
2579-80 |
den [...] geverght: de bozen nooit geprovoceerd te hebben, en nooit (wie dan ook) onrecht gedaan te hebben, of (van wie dan ook) onrecht gevraagd te hebben |
2581 |
hoore: mag horen. Zie voor bezweringen als deze (ze hebben inderdaad het karakter van een dure eed) o.a. ook het gedicht ‘Nood-weer, en liefde voor |
| |
| |
|
leed’ uit 1658, met de even stellige verzekering: ‘[...] Ick die op ijemands leed noijt uijt en hebb gegaen, // Noijt achterklap gevoedt, noijt laster helpen stijven’ etc., en mijn aantekeningen daarbij (Van Strien 1990, p. 98-119, m.n. ook p. 100-101). Een zuiver geweten is iets wat volgens Huygens mocht (en moest) worden uitgedragen. |
2582 |
Die [...] verdoemen: D.w.z. ‘die een reden zou hebben om zichzelf in het ongeluk te storten (om Gods verdoemenis over zichzelf af te roepen) door mij ten verderve te richten. M.a.w.: ik heb misschien wel vijanden die op mijn verderf uit zijn (en daarmee onheil over zichzelf afroepen), maar ik ken er geen die daar een goede reden voor heeft. |
2583 |
Mijn [...] verbeurt: mijn bloed werd nooit door mij verbeurd, ‘ik heb nooit iets gedaan waardoor ik des doods schuldig ben’ (Zwaan). |
|
'k en [...] gespilt: ik heb geen bloed vergoten |
2584 |
Daerom [...] gerabraeckt: wat voor iemand een reden zou kunnen zijn om mij te willen zien radbraken |
2585 |
besprongen: aangevallen |
2586 |
geterght: uitgedaagd |
|
Gods [...] Reden: Gods bevel (Deuteronomium 32:35, zie r. 2445) en de Rede (het gezonde verstand, in Huygens' visie uiteraard ook door God gegeven) |
2587 |
stadigh: altijd |
|
beleid: handelen |
2588 |
En [...] gevreest: en wie (ooit) vreesde dat ik (terug) zou slaan is ten onrechte bang geweest |
2589 |
Mijn [...] bepleitt: ik heb (bij zulke aanvallen) mijn onschuld verdedigd. Vgl. bijv. het gedicht ‘Gedwongen onschuld’ uit 1623 en van later tijd het hierboven (bij. r. 2581) genoemde ‘Nood-weer’ uit 1658. |
|
dat s' hoogste [...] wreken: ‘hoger’ gaat mijn wraak niet. De vreemde schrijfwijze is te verklaren door een vergissing van Huygens zelf in AU, ‘dat 's hoogste’. |
2590-92 |
Soo [...] bescheid: op die manier beschouw ik degene die ervaren heeft dat zijn bittere aanval met niets ergers dan redelijkheid is beantwoord als voldaan, en verzadigd van kwaad spréken en niet (meer) geneigd tot kwaad dóen. Ongsint is een verschrijving van de kopiist; moet in de drukproef voor EP zijn gecorrigeerd. |
2594 |
Gerechtelick geperst: ertoe gebracht om met recht en reden |
2595 |
mijn [...] Slot: mijn slot dat niet (nooit, vgl. r. 2573-2576) op slot zit |
2596 |
Siet [...] aen: beschouw dit als een kenmerk van Hofwijck, ‘weet dit van Hofwijck’ (Zwaan). |
2597-2632: En wat dieven en rovers betreft: in Hofwijck is niets van waarde te halen. Hooguit mijn bed, maar daar lig ik zelf in. En een paar schilderijen, maar wie raakt die kwijt aan de boeren hier? En mijn tafel‘zilver’ en serviesgoed zijn van het goedkoopste materiaal. Schijn bedriegt: Hofwijck ziet er wel deftig uit, maar van binnen is het een kale boel.
| |
| |
2597 |
Het [...] ongevall: het minder erge ongeluk (dan dat men van doodsvijanden te verwachten heeft) |
2598 |
En [...] als: raakt mij niet meer dan |
2599-2601 |
En [...] moeijt: en, inbreker, als de kwade begeerte je handen drijft tot de kunst die niemand tot nu toe op Hofwijck geprobeerd heeft, spaar je moeite |
2602 |
'T is [...] daer: het is dwaas om (je ergens) te wagen waar |
|
niet en: niets |
2603 |
En [...] overkunst: en het zou meer dan ‘kunst’ (toverij!) zijn hier |
2605 |
buijl: (geld)buidel |
2606 |
heeft [...] lossen: zal geen geweer op hem afschieten |
2607 |
schricken: angstig zijn |
2608 |
De [...] Pasport: de veiligste vrijgeleide (paspoort niet op te vatten als ‘grenspapier’, maar als document dat de doorgang door vijandelijk gebied moet garanderen). |
2610 |
Met [...] knechten: Bedoeld zal zijn: ‘met bovendien nog twee knechts in huis...’ |
2611 |
qualick: moeilijk |
2612 |
Daer [...] pass: waarop ik 's nachts meer pas dan overdag |
2613 |
en [...] voeren: is geen waar om mee over straat te gaan, als een reizend koopman |
2614 |
verduijst'ren [...] Boeren: stelen om aan de boeren te verkopen |
2615 |
Daer [...] aen: daar is niemand om het gestolen goed te helen |
2615-16 |
't zijn [...] dagh: het zijn onhandig grote dingen (zo redeneren immers de boeren), in het donker zie je ze niet en overdag staan ze in de weg. |
2617 |
Peurt [...] niet: kom maar niet aan mijn keuken |
2618 |
Blecken: blikken |
2619 |
Mijn' [...] kael: mijn linnenkasten, armoedig als ze zijn |
2619-20 |
Verwachten [...] strick: staan zonder angst te wachten op degene die voor zo'n winst een strop wil riskeren (niemand immers) |
2621 |
proij: buit |
2622 |
op de Leer: op de ladder (naar de galg) |
2623-24 |
Om [...] vall: dat hij om vertind ijzer, om lood, om niets, als een muis om het spek, in de val zit te treuren |
2626 |
vollen inboel: volledige inboedel |
|
mijnen: kopen (‘mijn’ te roepen) |
2627 |
Lapp-hoer: voddenman, opkoper |
|
en die: en toch, iemand die |
2629 |
Och [...] straet: ocharm! niet alleen geen ‘huis van staat’ (deftig huis) maar zelfs nog geen huis ‘van de straat’ |
|
't zijn: het bestaat uit |
2630 |
Daer [...] panden: waar de gerechts- en stadsdeurwaarder niet zouden weten waar ze beslag op zouden moeten leggen |
| |
| |
2631-32 |
ten [...] Sonn: bijna een ton, net zo een als die waarbij de keizer een stap opzij moest doen voor de zon. Toespeling op het bekende verhaal over Diogenes de Cynicus, die als een bedelaar in een ton woonde en op de vraag van Alexander de Grote ‘wat zal ik voor jou doen’, antwoordde met ‘doe eens een stap opzij, je staat in mijn zon’ (Diogenes Laertius, Leven en leer van de filosofen, VI, 38). |
2633-2664: Dus geen gasten vannacht. Hopelijk staan er morgenmiddag vijf voor de deur, ook meer op halen uit dan op brengen, maar dat is in orde. Het zijn vijf kopieën van mijzelf, maar inmiddels oneindig veel meer waard dan het origineel; vier jongens, inmiddels mannen, een een meisje. Al kom ik op Hofwijck voor mijn rust, zij brengen alles in rep en roer en het mag. Eten, snoep, de visnetten voor de dag en de beheerder van Hofwijck legt de boot al gereed.
2633 |
wacht: verwacht |
2634 |
Daer [...] verrasten: er zijn gasten waarvan ik wil dat ze mij morgenmiddag kwamen verrassen |
2635 |
Min [...] brengens: (ook zij) ‘minder ongezind om te halen dan om te brengen’ (net als die dieven) |
2636 |
mett'er minn: ‘in der minne’ (vriendschappelijke, niet wederrechtelijke halers) |
2637 |
Huijs-dieven [...] genegentheden: ‘huisdieven’ (ook met de gedachte aan ‘privédieven’) die mijn geldkist en dat waar ik van houd (de boomgaard enz.) bestelen |
2638 |
wel [...] leden: goed gehuisvest in lichamen zonder gebrek |
2639 |
Vijf [...] wordt: vijf ‘halers’ op onbeperkt krediet (verleend krediet wordt aangegeven met een kras op een kerfstok, en op deze kerfstok zullen eindeloos nieuwe krassen gezet worden, tenminste onder de voorwaarde van de volgende regel) |
2640 |
niet en vast: geen honger lijd |
2641 |
erven: erfgenamen |
2642 |
Van [...] Principael: van het simpele origineel |
|
verbij: voorbij |
2644 |
knechtjens: jongetjes |
2645 |
lijdelick: acceptabel |
2647 |
ongenoijt: ongenood |
2649-50 |
sonder [...] dat: zonder erover te klagen dat |
2652 |
nauwer: voller |
|
Achterom: Haagse straat (vgl. r. 1190) |
2653 |
den Polder: het rek, de bewaarplaats |
2654 |
vanden staeck: D.w.z. van het land, uit de tuin de keuken in |
2655 |
inde [...] Lij: in het nauw |
2656 |
Jan Maertsen: Bedoeld moet zijn Jan Maertensz, door Huygens in maart 1650 in dienst genomen als tuinopzichter. In 1654 schreef Huygens een vriendschappelijk ‘grafschrift in voorraad’ [= bij voorbaat, hij was dus nog niet |
| |
| |
|
dood] voor hem (Ged. V, p. 136 met noot; zie ook Van der Leer 1996, p. 56). |
|
praem: Een soort platte schuit. |
2657 |
die [...] missen: die zelden uitblijft (het gaat om voorpret) |
|
van [...] vischen: een duidelijke echo van het klassieke dapes inemptae, vgl. de inleiding van De Vries, o.a. par. 6. Huygens lijkt ‘winst’ met ‘roof’ te associëren: de vangst levert winst op die (anders dan die in de handel?) níet is geroofd. Vgl. ook het gedichtje ‘Dierte’ van 27 juni 1667, waar prijsopdrijving in tijden van schaarste ook ‘roof’ heet (Van Strien 1990, p. 296-299). |
2661 |
Ick [...] Seghen: en ik weer beziger dan elk bij het ophalen van de zegen (een soort drijfnet). Eymael annoteert: ‘H. wordt bedrijviger dan elk wanneer de vischzegen gelicht is’. De grap is natuurlijk dat die bezigheid uit niet meer dan ‘gepeins’ bestaat, vgl. het vervolg. Het ophalen van de zegen is afgebeeld op de bekende tekening van De Moucheron (vgl. bij r. 2509); ook daarop is geen fysieke activiteit van Huygens te zien! |
2662 |
Wel [...] inder daed: zegen, die inderdaad terecht zegen heet |
2663 |
een [...] geeft: een volle voorraad vis, als op een markt (vgl. Eymael) |
2664 |
En [...] leeft: en tussen het slib (van de bodem) en het kroos (op het water) krioelt van de ‘waterschatten’ (kostbare vis). |
2665-2700: Dankbaar kijk ik toe en bedenk wat een geluk het is geweest dat ik hier een stuk weiland tot een vijver moest laten uitgraven. Ik moest het wel doen om mijn land op te hogen en zo ook 's winters droge voeten te houden, maar tegelijk bood ik daarmee de vissen uit de drukbevaren Vliet een plaats waar ze graag heen zouden komen om uit te rusten - net als ik hier doe. Maar zij worden wel gruwelijk bedrogen. Voor de vissen betekenen ‘Hofwijck’ en ‘Den Haag’ hetzelfde: verraad.
2665 |
vleij [...] gepeins: daarop richt ik mijn gedachten (vleij van (neer)vlijen; vgl. Eymael, Zwaan). |
|
geluck en Reden: de fortuin (die mij vermogend genoeg maakte) en de Rede (mijn verstand, dat mij leerde dat vermogen goed te gebruiken) |
2666 |
scheuren: eig. openploegen (uitgraven) |
2667 |
om [...] stoff: om mijn erf te verhogen met die ‘vette wei’. |
2668 |
't winter-peil: de waterstand van de Vliet in de winter (hoger dan in de zomer) |
2669 |
Wel was 't: het was beslist |
2670 |
Hof en Huijs: D.w.z. het land ten zuiden van de Heerenweg (al is het de vraag of dat in zijn geheel met grond uit de vijver kan zijn opgehoogd). |
2671 |
gaf [...] hoogh: mijn bomen ‘vrij grazen’ gaf in hoge grond |
2673 |
Soo [...] sincken: (grond,) precies zo diep en ondiep als zij (met hun wortels) naar beneden konden reiken |
2675-76 |
En [...] verbaest: en zij, die dat plan op het eerste gezicht veroordeelden, staan (nu) vol bewondering en verbazing naar het resultaat te kijken |
| |
| |
2677 |
opkomst: opbrengst |
|
haer: hun, resp. hen |
2678 |
was [...] leggen: D.w.z. was een voortreffelijke investering (eig.: ‘geld tegen hoge rente uitzetten’). |
2679 |
de [...] gevaer: het voortdurende varen op de volle Vliet (vgl. r. 2183-2184) |
2681-82 |
En [...] soecken: en die dat onderwatervolk de stille ruimte, met zijn lijftocht (voedsel), doet zoeken in de ruime stilte van Hofwijcks heldere poelen. De verklaring van Eymael: ‘sijns levens tochten’: ‘instinct, zucht naar lijfsbehoud’ klinkt wat al te negentiende-eeuws. |
2683-84 |
Van [...] deught: (en die dat onderwatervolk) veilige vrede van binnen (doet zoeken) in plaats van wilde, (maar) met onrust vermengde vreugde buiten, die daarom niet deugt. Het perspectief verschuift enigszins: de Vliet blijkt niet alleen een plaats van gevaar, maar ook van vreugde (zij het schijnvreugde); en de vissen zijn niet alleen op zoek naar veiligheid, maar ook naar ‘ware vreugde’. |
2685 |
vermeiden: vermeien, vermaken |
2688 |
Een [...] einde: één (dezelfde) gedachte, één motief, één doel |
2689 |
mij beliegen: mijn bedrog aan het licht brengen |
2690 |
't Hofwijcker-hoofsch bedrieghen: het Hofwijcks-hoofse bedrog. Een paradoxale formulering waarin ‘Hofwijck’ en ‘hof’ geheel gelijk zijn; vgl. ook r. 2698 en de inleiding van W.B. de Vries. |
2691 |
Ontdecken: aan het licht brengen |
|
voorden [...] sloot: voor de ingang (‘monding’) van de twee sloten (die aan weerszijden van de eilanden de toegang tot de vijver vormen, vgl. de plattegrond) |
2692 |
siet u voor: kijk uit |
2694 |
staen en wachten: staan te wachten |
2695 |
Drij voeten: op drie voet (een meter) afstand |
2696 |
't gevierde bedd: D.w.z. ‘niet in het veren, maar in het vuren bed’. |
2699 |
En [...] is: Het spreekwoord luidde: steek u niet in een gat of zie er doorheen, begin niet aan een onderneming waar je het einde niet van ziet (i.c. zwem niet een sloot in waar je niet meer uitkomt). |
2700 |
kloecker: slimmer |
2701-2740: De vijver heeft nog meer te bieden, ook al zaten er geen vissen in. Mijn bomen, mijn rozen, alles wordt erin verdubbeld; zelfs mijn huis en mijn eilanden. Zo verdubbel ik mijn vermogen met veel meer succes dan de alchemisten, die met veel kosten en moeiten rook produceren. Wat ik geniet zijn ook maar schaduwen, maar die kosten me niets en zijn dag en nacht te bewonderen. En wat zijn de grootste rijkdommen van deze wereld anders dan vergankelijke schaduwen?
| |
| |
afb. 22: Constantijn Huygens met vrienden op Hofwijck. Tekening Frederik de Moucheron, ca. 1675 (fragment).
| |
| |
2701-02 |
Is 't [...] plassen: als de visvangst (u) niet voldoende vermaak biedt, luister dan, vreemdeling, en spreek (toch) goedgunstig over mijn plassen (sloten en vijver) |
2703 |
al [...] visseloos: al zaten er géén vissen in |
2704 |
Boomkens: Misschien sierboompjes in potten, op een rij aan de waterkant. Over ‘zijn bomen’ spreekt Huygens in dit gedicht nooit met verkleinwoorden. |
2705 |
En all: en op alles |
|
om den boord: aan de kant |
|
gecierde: met planten en bomen versierde |
2707 |
Een' [...] twee: één roos maakt daar twee rozen |
2709 |
Indien [...] stijver: als ik me niet vergis kan ik hier nog wel meer uithalen (Zwaan; wnt paard 4c geeft alleen deze plaats bij een reeks spreekwoordelijke uitdrukkingen, zonder toelichting) |
2710 |
En [...] vijver: en is het hier (kan ik hier) nogmaals woekeren met mijn vijver (vgl. r. 2678). |
2712 |
Is [...] geen: is de meest lucratieve alchemie die ik zou kunnen noemen |
2713 |
Goud-jagers [...] doll: leeghoofdige en verdwaasde goudjagers. De alchemist is voor Huygens de verblinde ‘jager naar goud’, die vermogens verspilt in een overmoedige poging Gods scheppingswerk te imiteren (zie de zedeprint ‘Een alchymist’, Ged. II, p. 10-11). |
2714 |
Sij [...] minsten: ze gaan ver boven de uwe (uw winsten, die ook luchtspiegelingen zijn, vgl. het vervolg), of wegen daar tenminste tegen op. De nadruk ligt in het vervolg overigens op de meerwaarde van de hofwijckse ‘schaduwen’. |
2715 |
Ghij [...] nutten: u wilt twee vliegen in een klap slaan (goud maken én onsterfelijk worden) |
|
en ick oock: Nl. door mijn tuin te verdubbelen. |
2716 |
teer op: leef van |
|
in roock: Nl. van de alchemistische experimenten. |
2717 |
en [...] vluchten: kan alleen maar vervliegen |
2718 |
Uw' [...] genuchten: uw genoegens zijn vluchtig, de mijne duurzaam |
2720 |
En [...] weet: en verdwijnen niet, verzeker ik u |
2722 |
Soo: zo mooi |
|
een Narciss: een Narcissus (die verliefd werd op zijn eigen spiegelbeeld in het water, vgl. Ovidius, Metamorfosen 3, 351-510) |
|
sou [...] vatten: naar zou trachten te tasten |
2723 |
En [...] vergeven: en het zou de jongeling niet kwalijk zijn te nemen |
2727 |
de [...] Rond: de andere kant van de (aard)bol |
|
aen [...] Banda: voorbij de Banda-eilanden (de verste plaats in Oost-Indië) |
2730 |
hoeck en hengel-roe: haak en hengel |
|
schachten: dobbers |
2731 |
dompelen [...] uijt: D.w.z. onder én boven water. Niet bedoeld is, gezien het verband, het grondelen van zwanen. Overigens was het houden van zwanen voorbehouden aan de elite (vgl. wnt zwanendrift bet. 3), wild kwamen de |
| |
| |
|
vogels destijds niet of nauwelijks in Nederland voor (Ruitenbeek/Andersen Harild 1979, p. 25). |
2734-35 |
voor [...] doet: als aangenamer wordt beschouwd dan (het geluid van) trommel en trompet, die dat geluid (de echo) ‘laten doen wat het doet’ (veroorzaken en vormen). |
2736-37 |
Soo [...] soet: zo zijn, of schijnen, mijn schaduwen eens zo zoet als de dingen die hen voortbrengen en die hen dingen doen schijnen. |
2739-40 |
en [...] niet: Vgl. de aantekening bij r. 2499-2500. |
2741-2764: Als de vijver bevroren is, geeft dat niet minder plezier. En nut: de sporen van de schaatsen in alle richtingen doen denken aan de vele wegen van de gedachten en aan de oneindige hoeveelheden boeken die daarvan het gevolg zijn. En dat terwijl de waarheid eenvoudig is. We zouden al die boeken net zo goed kunnen missen als de overdaad van voedsel waar alleen de apotheker beter van wordt.
2741-42 |
Ick [...] weij: dan vraag ik aan mijn vlugge kinderen of het een slechte keus was, water voor gras, een rijbaan voor een weide (nog altijd verdedigt Huygens zijn beslissing om een vijver te maken, vgl. r. 2665 e.v.. Dit is het vierde argument: de keus maakt ijspret mogelijk. |
2745 |
schetteren [...] toe: roepen het mij luid toe |
|
quicken: lussen |
2747 |
En [...] Stael: en aan de hand van de draad die het slingerende staal tekent, laten zien |
2748 |
oneenparigh: ongelijksoortig, gevarieerd |
|
gemael: gedoe, ‘malen’ |
2749 |
Hoe [...] trachten: hoe vele mensen langs vele wegen naar één einddoel streven |
2750-51 |
hoe [...] overkruijst: hoe onze gedachten heen en weer over de wereld gaan |
2751-52 |
Kort om [...] overlaedt: Sluit aan bij r. 2727 ‘tuijgen’: (en laten zien,) kortom, waaruit de oneindige hoeveelheid vuil papier ontstaat dat kasten overlaadt |
2753 |
Dat [...] stenen: (het vuil papier) dat dikke boeken maakt, waar zolders van kraken |
2754 |
Die [...] doen: (boeken,) die ouderen doen walgen |
2755 |
verbeent [...] wetenschapp: buiten zichzelf gebracht, gek gemaakt door afschrikwekkende wetenschap |
2757 |
slaen op een: wijzen hetzelfde aan |
2760 |
rijs: tak |
2762 |
Daer [...] souden: waarvan wij de ellende even goed zouden kunnen missen. afmissen is een verschrijving van de kopiist, gecorrigeerd voor EP. |
2763 |
't konstigh ongesont: de ongezonde kunst |
2764 |
quijnen: vergaan (van pijn en ziekte) |
| |
| |
2765-2782: Daar zou ik nog lang over door kunnen gaan, zegt Huygens, maar hij ziet het paradoxale van die onderneming in. De schaatsers stoppen ermee en ik doe het raam dicht: ook mijn verhaal is uit. De lezer krijgt, ter compensatie van zijn moeite, het aanbod om de voltooiing van het gedicht met een maaltijd te komen vieren, en vervolgens Hofwijck in werkelijkheid te komen bekijken. Daar is maar heel weinig tijd voor nodig, en dan nog is er meer te genieten dan in het gedicht is gezegd.
2765 |
rijp: geschikt |
2766 |
een [...] bestaen: een dwaze onderneming |
2767 |
klaps: gepraat. Het woord past nog in de fictie dat Huygens zijn gasten rondleidt en toespreekt; intussen wordt in de volgende regel de lezer van het gedicht aangesproken. |
2769 |
't is [...] omgekomen: u bent van mij af |
2770 |
vreest [...] droomen: wees niet bang dat ik mijn associaties en beschouwingen nog langer voortzet (dromen: niet per se onserieus, maar wel grillig en anecdotisch, persoonlijk en dus niet echt belangrijk) |
2771 |
'T kan [...] bestaen: zo kan het er voor deze keer mee door |
|
uijtgemaelt: uitgedroomd (met de bijgedachte aan dwaasheid). Ook: ‘uitgeschilderd’, klaar met beschrijven. |
2772 |
Naer [...] gedaelt: na schijn en schaduwen (r. 2704-2740), ben afgedaald tot het niveau van schaatsen |
2773-74 |
Soo [...] verbinden: zou ik (als ik nog verder doorging) allicht niets substantieels meer weten te vinden dat een reden zou zijn om ‘uw geduld aan het mijne te verbinden’, d.w.z. om van u net zoveel geduld te vragen als ik zelf voor mijn eigen ‘dromen’ opbreng. Of: (nu ik tot zulke triviale zaken ben afgedaald) wist ik klaarblijkelijk niets substantieels meer te vinden om etc.; m.a.w. het is duidelijk (nu ik met dit soort zaken ben aangekomen) dat mijn stof geheel en al is uitgeput. |
2775 |
Gevalt [...] moeijt: Als u er iets voor voelt, in ruil voor de moeite van het lezen |
|
van [...] zijn: Eig.: bij het geboortemaal aanwezig te zijn; hier ‘in een figuurlijk verband, t.w. in toepassing op den maaltijd om de geboorte, t.w. het gereedkomen van een gedicht [..] te vieren’ (wnt kindermaal, bet. 2). |
2777 |
peist'ren: uitrusten |
2779 |
diss: tafel |
2781 |
En [...] dinghen: en (na uw maag) tevens uw oog voeden, met schoner (ook: ‘smakelijker’) zaken |
2782 |
Dan [...] singen: dan die ik mij verstout om in woorden of verzen uit te drukken. De taal schiet toch tekort! |
2783-2804: We staan op zolder en kijken met de klok mee door de vier dakkapellen naar buiten. Eerst naar Voorburg, het onvergelijkelijke dorp. Dan kijken we naar de weilanden die doorlopen
| |
| |
tot aan de moerassen in Midden-Holland: duizenden koeien maken mij iedere dag op hun geheel eigen, rustieke wijze wakker. Vervolgens de hoeven en buitenplaatsen langs de Vliet, en Delft, dan Rijswijk. En tenslotte de toren van Den Haag en achter de hooilanden van de Veenpolder het Haagse bos en daarachter de witte duinen bij Scheveningen. Ik weet niet welke kant ik het liefste uitkijk.
2783 |
Ten Oosten: Vgl. de aantekening bij r. 971: oost is hier dus eigenlijk noordoost. |
|
een Dorp: Bedoeld is Voorburg. Het gold niet als grote bezienswaardigheid, maar dat speelde voor Huygens natuurlijk geen rol. |
2784 |
die [...] belent: die aan ‘het veen’ grenst. Gedacht zal zijn aan de streek die tegenwoordig de Centrale Droogmakerijen heet, bij Moerkapelle en Zevenhuizen, destijds een gebied waar het veen werd vergraven voor turfwinning. |
2786 |
met den dagh: bij de dageraad |
2787 |
in haer' spraeck: in hun taal |
2788 |
de Pluijm: het dons |
|
vanden vaeck: voor uw slaperigheid |
2789 |
Past op: denk aan |
2790 |
verdonck'ren: ‘verduisteren’ (met zijn licht) |
2791 |
in de vodden: plunje aan |
2792 |
Of [...] quijt: of denk erom, dat je (anders) jouw deel van ons ontbijt kwijt bent (de schoonheid van de vroege ochtend ligt dan niet meer op jou te wachten) |
2793-94 |
Zuijdwestwaert: in het zuidwesten (eigenlijk: zuiden) |
|
Hoef [...] Delft: hoeve aan hoeve, en de ambachtsheren van Voorburg, en Delft. De ambachtsheerlijkheid Voorburg werd in 1615 door de toenmalige eigenaar verkocht aan de stad Delft; ambachtsheren waren sedertdien dus de vier burgemeesters van die stad (Gorris e.a. 1977, p. 35-36). De zin is mij niet helemaal duidelijk: het gebied van de ambachtsheren van Voorburg strekte zich toch niet alleen ‘zuidwestwaarts’ uit? Mogelijk waren de boerderijen die Huygens daar zag liggen hun bezit. |
2794 |
haer [...] vest: hun stevige vesting (de ommuurde stad waar die ambachtsheren wonen) |
|
hondert Molens: Huygens lijkt eerst ‘duizend’ (dusend) te hebben willen schrijven. In 1625 stonden er overigens niet meer dan veertien molens op de wallen (Wijbenga 1986, p. 110), maar er kan natuurlijk ook aan rosmolens e.d. binnen de stad gedacht zijn. Hoe dan ook lijkt de voorstelling van zaken sterk hyperbolisch, vgl. ook de volgende noten. |
|
keeren: wentelen |
2795 |
En [...] hoort: en laten zien wat er een meel nodig is voor zoveel monden. Huygens schreef eerst: ‘mouts’ i.p.v. ‘meels’: de molens van de bierstad Delft waren vooral in gebruik voor het malen van mout (ontkiemde gerst, de belangrijkste grondstof van bier). De correctie kan zijn ingegeven door de |
| |
| |
|
overweging dat het moest gaan om het produkt van het malen, m.a.w. de molens laten niet zien hoeveel mout er nodig is, maar hoeveel meel (hier: gemalen mout). Iets anders is dat de bierindustrie in Delft omstreeks 1650 al sterk op zijn retour was (Wijbenga 1986, p. 111-112; Van Berkel 1981, p. 81). |
2796 |
Daer [...] hoort: (zoveel monden - of molens?) waarvan met het straatlawaai bijna binnen Hofwijck hoort. Delft wordt hier voorgesteld als een uiterst drukke, lawaaiige industriestad, terwijl een reiziger uit 1663 het eerder als ‘a little solitary’ ervoer (Van Strien 1998, p. 123). Maar die was er mogelijk niet op een marktdag, wanneer op de markten ‘de toevloeynge en t'samenlopinge der menschen [...] soo groot [was], dat daer naulycks doorkomen [was] (uit D. van Bleyswijcks Beschrijvinge der stadt Delft, 1667, geciteerd via Wijbenga 1986, p. 221). |
2797 |
dat [...] bekoren: In 1630 kocht Frederik Hendrik het ‘Huis te Nieuwburgh’ te Rijswijk; hij liet er een modern kasteel met park en tuinen voor in de plaats aanleggen. In 1651 stond het huis, hoewel het nog niet verwaarloosd werd, leeg: Huygens gebruikt de verleden tijd niet per ongeluk. Het is in 1785-1786 gesloopt (Belcampo 1966, p. 40-42 en 51 met de ‘illustratiebijlage’ daarbij, p. 20). |
2798 |
Ter [...] Sonn: meer naar het westen |
2799 |
't Broecker-hoij: ‘Tussen Leidschendam en Rijswijk liep de Broeksloot; weilanden eromheen waren hooilanden, waarvan een deel 's winters onder water stond [...]. Vanuit Hofwijck kon Huygens over deze landerijen heen het Haagse Bos (der Graven hooghe woud) zien liggen’ (Zwaan). De naam ‘broekerhooi’ heb ik overigens niet als vaste aanduiding van dit gebied aangetroffen (gesproken wordt van de Binckhorstpolder, de Veenpolder etc., vgl. Gorris e.a. 1977, register). |
2800 |
Witte wall: Bedoeld zijn de (destijds schaars begroeide) duinen, te zien achter het Haagse bos. |
2801 |
gesicht: uitzicht |
|
weet'er [...] seggen: als u ervan weet te zeggen |
2802 |
liest verleggen: het liefst verplaatsen, wegdoen (Zwaan) |
2804 |
wenn: wend |
2805-2824: Als u genoeg hebt van het uitzicht gun ik u een blik in mijn bibliotheek: boeken in oude en moderne talen; boeken met muziek, van anderen en van mijzelf. Er hangen ook instrumenten, neem welke u wilt. Kortom, lees en speel totdat u voor uw rust naar Den Haag terug wilt! U zult zeggen: dat is toch ook een heerlijke plek. En ik ontken het niet. Maar vroeger was het er beter. Zo nemen we afscheid, en daarmee neem ik ook afscheid, lezer, van mijn gedicht en van u.
2805 |
keert: draait u zich (slechts) om, loop terug het huis in |
| |
| |
|
met [...] soeten: ik zal het goedmaken met ‘inzien/inzicht’ (door het laten zien en laten lezen van mijn boeken) |
2806 |
in [...] wroeten: en u laten neuzen in een kast met boeken over het land (de oude en moderne scriptores rei rusticae, vgl. de inleiding van De Vries, o.m. par. 2.1) |
2807 |
Van [..] Stadt: D.w.z. de boeken die niet over het land gaan (een bepaalde categorie ‘stadsboeken’ zal Huygens niet in gedachten hebben gehad) |
2808 |
dat: wat |
2809 |
niew Roomsch: ‘nieuw romeins’ (Italiaans) |
|
ronde lett'ren: welluidende klanken (vgl. wnt rond (I) bet. 6; en Van Sterkenburg 1981, p. 128 letteren). Gezien de context (m.n. het directe vervolg) lijkt mij ‘ronde lettertekens’ minder aannemelijk (vgl. Bilderdijk, ‘In onderscheiding van de Litterae Toletanae, dat ouder schriftform is’). |
2810 |
prachtighe: trotse (typisch epitheton voor alles wat Spaans was, vgl. de ‘Inhoudt’ van Bredero's Spaanschen Brabander: ‘...de hoverdye, die haar-lie schijnt ingheboren te zijn’ (Meijer Drees 1996 en 1997). |
|
het [...] quett'ren: In onderscheiding van de ‘ronde letteren’ van de Spanjaarden. ‘Kwetteren’ heeft iets depreciërends (Zwaan), maar ik denk toch dat Huygens er hier alleen op uit is de de klank van de beide talen vergelijkend te karakteriseren. Engels klinkt voor hem ‘licht’, Spaans meer ‘diep’. |
2811-12 |
De [..] boortigh is: Eymael wijst al op Huygens' opdracht ‘tot den Leser’ van de Donne-vertalingen (Ged. VI, p. 338), waar Huygens over de Engelsen schrijft dat ‘haer Taele is alle Taelen, en als 't haer belieft, Grieksch en Latijn zijn plat [zomaar, zonder meer] Engels.’ Het Engels, met zijn germaans-romaans substraat, was voor Huygens een taal ‘gemaakt van alle talen, die nergens thuishoort en (anders gezegd, positief:) overal is geboren’. Zwaan wijst er al op dat Engels destijds niet de ‘wereldtaal’ van tegenwoordig was: het Engels was ‘maar weinigen gemeenzaam’, schreef Huygens in zijn autobiografie. |
2812 |
die m': de taal die men |
2813 |
Of [...] noten: of (ik zal u doen ‘wroeten’) in papier, bezaaid met letters en noten (bladmuziek, misschien vooral vocale muziek) |
2814 |
Van over Zee: uit het buitenland (niet per se Engeland, vgl. wnt overzee en overzeesch bet. 3) |
|
of [...] gegoten: Interessant is dat Huygens niet schijnt te denken aan muziek van andere Nederlanders dan van hemzelf! |
2815 |
In, Velen: (of ik zal u doen ‘wroeten’) in vedels (strijkinstrumenten). |
|
soo [...] soeckt: als dat uw liefhebberij is |
2816 |
bidden: smeken |
|
eij: alstublieft |
2817 |
'K ben [...] gegeten: ik heb genoeg van het zien, lezen en eten van/op Hofwijck. Aan het woord is de lezer van Hofwijck, die op het werkelijke Hofwijck is uitgenodigd om bij het ‘geboortemaal’ van het gedicht aanwezig |
| |
| |
|
te zijn (r. 2775 e.v.), en om naar buiten (r. 2783 e.v.) en naar binnen (r. 2805 e.v.) te komen kijken. Het muziekspel wordt niet meer genoemd maar in de eerste versie van de regel (in de autograaf) nog wel: er stond ‘gehoort, gesien, gerevelt [=gebabbeld]’. |
2818 |
wend [...] Haegh: ga op Den Haag aan |
|
hem: Nl. Den Haag. |
2819 |
spijt: ondanks |
2820 |
voor desen: vroeger. Huygens dacht aan de grote jaren van stadhouder Frederik Hendrik, overleden in 1647. |
2822 |
Soo [...] Touw: zo stap ik uit mijn ‘weefgetouw’ (waarop ik dit gedicht ‘weef’) |
2823-24 |
Moe [...] af: vermoeide lezer, die ik daarstraks als eerste groet gaf, (en) nu als laatste groet geef: ‘het grote web is af’. Hier is met het ‘webb’ uiteraard het gedicht Hofwijck bedoeld. |
|
|