Dagh-werck
(1973)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 68]
| |
Voor mijn' uytlegginghNoordgeest 13. Iul. 1638
1Soo daer geen onderscheid en ware tuschen Dicht en Ga naar margenoot*onDicht, 2 mochtmen altoos in Dicht, of altoos in onDicht schrijuen. Maer 3 het langhe gebruijck, segt Jae, en vele redenen bewijsen't; 4 alle te kennelick, om op niews te melden. Nochtans sietmen soo 5 ongelijcke dinghen hier vermenghen, daer verwisselen. daer 6 zijn Dichters, die selden Dicht baren; meest, onDicht, 7 in Rijm. en 'twerdt gangbaer: pro captu lectoris.aant. Haer lof 8 is; sij spreken klaeraant., en behoeuen geen' tolck. Soo en doen 9 sij:aant. maer wie soude haer de duijsterheid vergeuen? haer Dicht 10 is onDicht.aant. Soo en ginght met de oude niet. Haer Dicht was 11 Dichtaant. verr van onDicht, en behoefde wat vertolcks. Wel den 12 ghenen die sich in de moeijte gesteken hebbenaant.: sonder haer, 13 de soetste wijsheid van eertijds waer ons onkundigheaant. vruchteloos. 14 Maer de Tolcken hebben hier en daer de weldaed vergalt. sij hebben 15 den Dichteren menighmael toegedicht 'tghene haer noijt inden 16 sinn en quam. den weinighen die noch heden d'oude nae dichtenaant., 17 hebb ick 'tselue ongevall sien ouerkomen, en 'theeft 18 mij schouw van alle schaduwenaant. gemaeckt. mij, die d'oude als 19 een scheeve schaduwe volgheaant., en nochtans volghe. Soo ben ick mijn 20 eighen Tolck gewerden. neemt het wel, of qualick, Leser; leest 21 mij, of laet mij ongelesen; mijn recht is, gelesen te werden 22 soo 't mij lust. quamender oock vreemde handen ouer, wat gedaen-23te kregen schaduwen van schaduwen?aant. | |
[pagina 69]
| |
Commentaar
| |
[pagina 70]
| |
|
|