| |
| |
| |
8
Grammatikaal en ongrammatikaal
8.1 Kategoriefouten en ongrammatikale zinnen
Een zin is niet alleen een geraamte van grammatikale kategorieën. Er komen ook woorden aan te pas die op grond van hun syntaktische en semantische eigenschappen op een bepaalde manier gerangschikt moeten worden. Naast een bepaalde voorraad regels bestaat het taalsysteem uit een bepaalde voorraad woorden (zie 1.5). We hebben gezien dat die woorden in de regels verwerkt zijn. In 1.4 luiden de regels 4' tot en met 6':
4' |
→ |
de, het, een |
5' |
→ |
man, hond, kat, paard |
6' |
→ |
slaat, aait, verwent |
Om nu te vermijden dat er zinnen ontstaan als * Het man slaat het hond. * Het paard aait de kat, * De hond verwent de man, enz. hebben we regels in het lexikon (woordenboek) nodig, die bijvoorbeeld het voorkomen van het vóór man uitsluiten. Uit de gegeven ongrammatikale zinnen blijkt ook dat er regels moeten zijn die aangeven dat de werkwoorden aaien en verwennen een ‘menselijk’ onderwerp vereisen, zodat * Het paard aait en * De hond verwent al bij voorbaat ongrammatikaal zijn.
De grammatika kan ons antwoord geven op de vraag of en in hoeverre een zin grammatikaal is. Zonder een instrument als de grammatika zijn we vaak niet in staat het gevoel dat er met een bepaalde zin ‘iets aan de hand is’ nader toe te lichten. We begrijpen dat er in * Het man slaat van een ander soort on- | |
| |
grammatikaliteit sprake is dan in * Het paard aait. We drukken dit verschil zo uit: in * Het man slaat is een syntaktische regel overschreden (bij man behoort het bepaalde lidwoord de), in * Het paard aait is een semantische regel overschreden (aaien vereist een onderwerp dat ‘menselijk’ is, bijvoorbeeld man, jongen, vrouw, enz.). Er bestaan dus soorten van ongrammatikaliteit: hier komen we in 8.3 op terug.
De algemene betekenis van ongrammatikaal is: afwijkend van de regels van het taalsysteem. We geven nu enkele voorbeelden van ongrammatikale zinnen uit de vorige hoofdstukken:
1 | * Hij lacht de man. |
2 | * Hij verzorgt. |
3 | * De prijs bedraagt. |
4 | * Hij heeft zijn broer gegeven. |
5 | * Dat kost snel een gulden. |
6 | * Hij is erg aanwezig. |
7 | * Komt hij blijkbaar? |
8 | * Jij wast jij. |
Intransitieve werkwoorden vormen een verbale konstituent zonder aanvullende nominale konstituent; echt-transitieve werkwoorden hebben een dergelijke nominale konstituent als noodzakelijke aanvulling. Als deze regel wordt overschreden, krijgen we ongrammatikale zinnen: de zinnen 1 en 2. Ook een werkwoord als bedragen behoort tot een groep werkwoorden die een noodzakelijke nominale konstituent bij zich hebben: zin 3 is ongrammatikaal. Grammatikaal was bijvoorbeeld geweest: De prijs bedraagt twintig gulden. Het werkwoord geven is echt-transitief: een lijdend voorwerp is vereist. Staat in de zin dus geen lijden voorwerp, zoals in zin 4, dan is een regel overschreden en is de zin ongrammatikaal. Er is een regel in het taalsysteem die zegt dat werkwoorden van de hebben-groep, waartoe ook kosten behoort, niet gekombineerd kunnen worden met een bijwoordelijke bepaling van hoedanigheid; gebeurt dit dan toch, zoals in zin 5, dan is de zin ongrammatikaal. Aanwezig behoort tot de bijvoeglijke naamwoorden die geen graadaanduiding toestaan: dit verklaart het ongrammatikale van zin 6. Blijkbaar is een kommentariërende bepaling. Het kenmerk van deze bepalingen is, dat ze niet in vraagzinnen optreden: zin 7 is ongrammatikaal. In zin 8 ten slotte is vergeten de noodzakelijke wederkerend-transformatie toe te passen die deze zin tot Jij wast jezelf had gemaakt.
| |
| |
Uit de toelichting bij de acht gegeven ongrammatikale zinnen blijkt wel, dat in elk van de acht zinnen een bepaalde grammatikale regel is overschreden; we behandelen de woorden (ten onrechte) niet volgens de kategorie waartoe ze behoren. In deze gevallen zijn kategoriefouten gemaakt.
Hieronder volgen een aantal ongrammatikale zinnen die het resultaat zijn van het veronachtzamen van eigenschappen die kenmerkend zijn voor een bepaalde kategorie. Elk voorbeeld wordt voorafgegaan door een korresponderende grammatikale zin.
Er wordt gezongen. |
* Er wordt gemiauwd. |
|
Is misschien iedereen hier? |
* Is hopelijk iedereen hier? |
|
Hij schrijft klein. |
* Hij vertelt klein. |
|
Hij liep de hele dag te piekeren. |
* Hij werkte de hele dag te piekeren. |
|
Peper prikkelt het slijmvlies van de neus. |
* Peper niest het slijmvlies van de neus. |
In tegenstelling tot het gewone taalgebruik worden kategoriefouten in literatuur vaak niet ‘begaan’, maar ‘gebruikt’. Dit wordt dan meestal gedaan om een bepaald effekt te bereiken. De schrijver Simon Carmiggelt laat in een verhaal een poes zeggen: Hè, ik heb zo'n trek in meeuw. Hier wordt een telbaar zelfstandig naamwoord (meeuw) gebruikt als een niet-telbaar zelfstandig naamwoord (als bijvoorbeeld soep, ijs, kaas, wild). Een woord als kip maakt deel uit van tenminste twee kategorieën zelfstandige naamwoorden, nl. telbaar en niet-telbaar. We kunnen zeggen Hè, ik heb zo'n trek in kip, maar ook: Hè, ik heb zo'n trek in een kip. Meeuw maakt niet zoals kip ook maar ook:deel uit van de kategorie der niet-telbare zelfstandige naamwoorden, terwijl Carmiggelt dat woord wel als onderdeel van die kategorie gebruikt. De zin van Carmiggelt vormt daardoor een afwijking ten opzichte van de kategorieën zelfstandige naamwoorden die de grammatika bevat. Door die grammatika kunnen we het ongrammatikale verklaren (vergelijking met verwante grammatikale zinnen)
| |
| |
en er zo achter komen welk stijleffekt Carmiggelt hier heeft gewild. Het verschil tussen Wij eten kip en Wij eten een kip levert het antwoord: het trek hebben in meeuw geeft een onbepaalde hoeveelheid meeuw aan, ‘als het maar meeuw is’ denkt de poes.
Hoe meer kategorieën een grammatika bevat, hoe bruikbaarder die grammatika is voor de verklaring van afwijkend taalgebruik.
De kategoriefout van Carmiggelt wordt op een andere manier gebruikt door de dichter J.H. Leopold, waaruit blijkt dat het gebruiken van taalfouten een poëtisch middel is: de lezer leest tegelijkertijd wat er staat èn wat er had moeten staan. Leopold dicht:
Een sneeuw ligt in den morgen vroeg
onder de muur aan, moe en goed
beschut en een arm kind komt toe
en staat en ziet en met zijn voet
gaat het dan schrijven over dit
prachtige vlak en schuifelt licht
bezonnen en loopt door, zijn mond
trilt in het donker klein gezicht.
Het zelfstandig naamwoord sneeuw is evenals bijvoorbeeld goud en hout niettelbaar. Een sneeuw, twee gouden, enz. zijn geen Nederlandse taalbouwsels. Omdat sneeuw tot de niet-telbare zelfstandige naamwoorden behoort, kan het niet worden voorafgegaan door een onbepaald lidwoord. Het gedicht van Leopold begint dus met een kategoriefout: Een sneeuw ligt... Om te weten te komen wat die kategoriefout betekent, kunnen we weer uitgaan van het verschil in betekenis tussen Wij eten kip en Wij eten een kip. In het eerste geval wordt een niet nader aangeduide hoeveelheid vlees bedoeld, in het tweede geval iets dat begrensd is. Leopold maakt van een woord dat normaal gebruikt wordt om een onbepaalde hoeveelheid aan te geven, een woord dat ‘begrenzing’, ‘lichaam’ aanduidt. De sneeuw wordt door Leopolds kategoriefout tot lichaam gemaakt en krijgt in de tweede regel ook nog persoonlijkheid: moe en goed beschut. De sneeuw en het kind worden door de dichter gezien als twee levende wezens. Op deze manier heeft Leopold zijn taalfout benut.
| |
| |
| |
8.2 Poëtische ongrammatikaliteit
Wanneer een dichter opzettelijk de grammatikale regels negeert om een bepaald effekt te bereiken, opdat de lezers dit er dan ook uithalen, spreken we van poëtische ongrammatikaliteit. Uit het gedicht van Leopold is al gebleken dat het taalgebruik van de dichter ‘rijker’ is dan het gewone taalgebruik, waarin dergelijke ongrammatikale taalbouwsels afgewezen zouden worden. De dichter kan met een ongrammatikale konstruktie meer tot uitdrukking brengen, omdat de lezer kennis van dezelfde taal bezit en dus gelijk gaat vergelijken met het grammatikale: op deze manier kan de dichter de lezer aktief bij de tekst betrekken. De kategoriefout in het gedicht van Leopold was niet zo moeilijk te vinden en uit te leggen. Moeilijker is dit in een gedicht van J.C. Bloem waar we nu op ingaan.
We geven nu een voorbeeld van een bepaald type van poëtische ongrammatikaliteit. Een gedicht van J.C. Bloem luidt:
De voorbarige
Oud, nutteloos, verguisd, vermoeid, verraden,
Maar meer nog reddeloos door eigen schuld,
Al lang voorbij de mogelijkheid van daden -
Waarom had hij opeens niet meer geduld?
Wat dreef hem, die vanzelf wel dood geworden
Zou zijn, tot dezen noodeloozen spoed
Om overhaast zich tot een reis te gorden,
Die iedereen ten slotte aanvaarden moet?
In welk opzicht is dood geworden (regel 5) ongrammatikaal? Welke regel heeft Bloem overschreden? Om antwoord op deze vragen te kunnen geven, moeten we nagaan welke regel verbiedt dat dood met worden wordt verbonden. Dood behoort tot de kategorie van de bijvoeglijke naamwoorden. Uit 4.10 is al gebleken dat er bijvoeglijke naamwoorden zijn die geen graadaanduiding toestaan en niet met worden zijn te kombineren. Voorbeelden van dergelijke bijvoeglijke naamwoorden zijn aanwezig, dicht, open en spoorloos. We kunnen niet zeggen * De deur wordt dicht en ook niet * De deur is erg dicht. Het woord dood blijkt ook tot deze groep bijvoeglijke naamwoorden te behoren: * De kat is erg dood.
| |
| |
Met deze grammatikale kennis kunnen we iets meer zeggen over Bloems taalfout. Het is weer een kategoriefout, dikwijls door dichters gebruikt. Het bijvoeglijk naamwoord dood wordt in Bloems gedicht gebruikt alsof het tot de kategorie van de graduele eigenschapswoorden (zie 4.2) behoort, zoals mooi, oud, enz. Deze kategoriefout is van belang voor onze interpretatie (zie 5.4). Dood worden drukt veel meer dan bijvoorbeeld dood gaan een geleidelijk proces uit, vergelijkbaar met vergrijzen, verdorren of verwelken. ‘Men wordt steeds doder’ lijkt Bloem te willen zeggen. Dood worden vormt een tegenstelling tot dezen noodeloozen spoed (regel 6) en staat in verband met geduld in regel 4. Het geduld is hier het vermogen om de geleidelijke aftakeling tot het einde toe af te wachten. De spoed is de spoed waarmee de ‘voorbarige’, de man die zelfmoord pleegde, dit geleidelijke proces deed aflopen. Het proces van het ‘dood worden’ is op deze manier verhaast, niet veranderd.
Als Bloem in plaats van dood geworden had geschreven doodgegaan dan zouden we dit gedicht niet zo hebben kunnen interpreteren als hierboven is gedaan. Door de opzettelijke kategoriefout, de poëtische ongrammatikaliteit, heeft de dichter een extra uitdrukkingsmiddel tot zijn beschikking. Van de lezer wordt verwacht dat hij op grond van zijn taalkennis deze kategoriefouten ontdekt en kan verklaren. Het ‘afwijkend zijn van het gewone taalgebruik’ is een van de belangrijkste kenmerken van het literaire taalgebruik. Als we dat gewone taalgebruik helemaal beheersen, kunnen we ook de afwijkingen verklaren. Zie voor poëtisch taalgebruik ook 8.4.
| |
8.3 Het lexikon
Het lexikon bevat de basiselementen (de woorden) van alle taalbouwsels die in een taal mogelijk zijn. Elk opgenomen woord moet voorzien zijn van een aantal kenmerken die steeds verdergaande specialisatie van betekenis aanduiden. De syntaxis vormt met behulp van een voorraad regels de kernzinnen. Deze regels mogen, als ze goed zijn, alleen grammatikale zinnen voortbrengen. Om nu geen ongelukken te krijgen (zinnen als * Het huis slaapt, * Hij werkt het huis, enz.) zijn regels in het lexikon nodig. Naast een eindig aantal regels put de syntaxis daartoe uit een eindige voorraad woorden die met hun syntaktische en semantische eigenschappen in het lexikon staan. Een syntaktisch kenmerk is bijvoorbeeld het volgende. Komen en maken zijn beide werkwoorden, maar een onderscheidend kenmerk is, dat komen intransitief is en maken transitief: Hij komt morgen, * Hij maakt morgen.
| |
| |
De betekenis van een woord is niet één ondeelbaar geheel, maar is opgebouwd uit een aantal onderscheidende kenmerken of betekenis-komponenten. Op deze manier hebben de woorden hoog en laag vertikaliteit als gemeenschappelijke komponent, terwijl ze ook betekenis-komponenten hebben die verschillen, bijvoorbeeld toppunt en dieptepunt. Deze kleinste semantische eigenschappen van woorden zijn belangrijk bij het kombineren tot zinnen.
De zin * De tafel houdt een praten is syntaktisch ongrammatikaal, omdat een onbepaald lidwoord niet gevolgd kan worden door een werkwoord (op speciale uitzonderingen na). De zin * De tafel houdt een redevoering is semantisch ongrammatikaal, omdat bij een redevoering houden alleen een ‘menselijk’ onderwerp past. Daarom geeft het lexikon naast syntaktische kenmerken (zoals transitief - intransitief) ook de semantische kenmerken van een woord (zoals menselijk, voorwerp, enz.). Dit laatste kan, aangezien een woord uit meerdere betekenis-komponenten is opgebouwd.
Bij de zelfstandige naamwoorden kunnen we de volgende onderscheidingen aanbrengen:
telbaar - niet-telbaar.
konkreet - abstrakt.
levend - levenloos.
menselijk - niet-menselijk.
We geven nu enkele voorbeelden van zelfstandige naamwoorden:
| |
| |
De aanduiding Zn en telbaar- niet-telbaar zijn syntaktische aanduidingen, de andere aanduidingen zijn semantische. Deze gegevens in het lexikon zorgen ervoor dat woorden als dokter, bakkerij, eerlijkheid, enz. op een juiste manier worden gebruikt.
We laten nu zien hoe we van de lexikale gegevens gebruik kunnen maken bij de vorming van een taalbouwsel. Een woord als jongen wordt van de volgende aanduidingen voorzien:
Een woord als eten moet als syntaktisch kenmerk de V hebben (het is een werkwoord), de toevoeging dat het onderwerp ‘levend’ als kenmerk moet hebben als semantisch kenmerk. Een belangrijk syntaktisch kenmerk is nog, dat eten een pseudo-transitief werkwoord is en dus meestal een lijdend voorwerp bij zich heeft, dat als semantisch kenmerk ‘eetbaar’ moet hebben. Het lexikaal gegeven van eten ziet er dan zo uit:
eten V [+ Onderwerp [‘levend’] ... (+ Lijdend voorwerp [‘eetbaar’])].
Uit deze gegevens is dan af te lezen dat de zin De jongen eet grammatikaal is, evenals de zin De jongen eet een boterham, maar óók dat de zinnen * De kast eet en * De jongen eet een tafel ongrammatikaal zijn.
We beschouwen de volgende zinnen:
Jan maakt een tekening.
Jan eet (een boterham).
Jan slaapt.
Het lexikon biedt de volgende gegevens over de woorden in bovenstaande drie zinnen:
| |
| |
Jan |
NK [levend, menselijk]. |
Een tekening |
NK [levenloos]. |
Een boterham |
NK [levenloos, eetbaar]. |
Maken |
V [+ Onderwerp (levend) ... + Lijdend voorwerp (levenloos)]. |
Eten |
V [+ Onderwerp (levend) ... + (Lijdend voorwerp (eetbaar))]. |
Slapen |
V [+ Onderwerp (levend)]. |
Uit deze gegevens blijkt, dat een zin als * Een tekening eet ongrammatikaal is, aangezien eten een levend onderwerp vereist volgens het lexikon. Hetzelfde is het geval in * Een tekening slaapt.
Dezelfde lexikale gegevens die gelden voor Jan maakt een tekening, gelden ook voor de transformaties: Dit is omdat Jan een tekening maakt, Een tekening wordt door Jan gemaakt, Maakt Jan een tekening?, enz. Dit voert ons tot de volgende konklusie: als de lexikale gegevens voor de dieptestrukturen juist zijn, zijn ze dit ook voor de daarvan afgeleide oppervlaktestrukturen. Alle grammatikale regels zijn terug te vinden in de kernzinnen en vanuit die kernzinnen worden ze gedefinieerd.
We kunnen de boomdiagrammen nu met de gegevens uit het lexikon uitbreiden, zodat duidelijk wordt waarom de zin grammatikaal is. De boomdiagrammen zijn sterk vereenvoudigd en de boogjes geven de kombinatie-mogelijkheden aan.
| |
| |
Samenvattend kunnen we zeggen dat de syntaxis zinnen uit woorden maakt, maar om die zinnen grammatikaal te maken wordt gebruik gemaakt van het lexikon. Daaruit is dan af te lezen welke woorden bij elkaar geplaatst kunnen worden en dat een zin als * Het schema bewonderde vlees niet geaccepteerd kan worden als Nederlands taalbouwsel. De kombinatie-mogelijkheden van de woorden blijken voor zeer veel talen gelijk te zijn. Door zinnen als * De tafel houdt een praten en * De tafel houdt een redevoering naast elkaar te plaatsen, hebben we gezien dat er twee soorten van ongrammatikaliteit zijn: syntaktische en semantische. Ook in het lexikon worden deze komponenten beide behandeld. Over deze soorten van ongrammatikaliteit gaat 8.4.
| |
8.4 Soorten en graden van ongrammatikaliteit
De syntaktische komponent van de grammatika heeft een dubbele funktie: dieptestrukturen vormen en de gevormde dieptestrukturen omzetten in oppervlaktestrukturen. Die eerste funktie noemen we de basis van de grammatika, die uit een aantal herschrijfregels bestaat. De dieptestruktuur is een abstrakte struktuur die konkreet wordt gemaakt door de transformaties: dan ontstaan de oppervlaktestrukturen. We kunnen zeggen dat de abstrakte dieptestruktuur de inhoud van de zin weergeeft en de konkrete oppervlaktestruktuur de vorm. Nu kan de basis van de grammatika taalbouwsels voortbrengen die semantisch (wat de betekenis betreft) niet juist zijn; dit hangt af, zoals we gezien hebben, van het eerbiedigen van een aantal regels die in het lexikon zijn opgenomen. De regels die de voorwaarden waaraan een zin moet voldoen bepalen, worden
| |
| |
onderverdeeld in selektieregels en kategorieregels. Van de laatste regels hebben we al enkele voorbeelden gegeven (zie 8.1 en 8.2).
Selektieregels leggen beperkingen op wat de betekenis betreft. Kategorieregels leggen beperkingen op aan de woorden wat de grammatikale kategorie betreft. We kunnen onderscheid maken tussen zinnen die syntaktisch juist zijn, maar semantisch niet (De boom ziet het huis), semantisch juist en syntaktisch niet juist (Hij praten niet), semantisch èn syntaktisch juist (De man ziet het huis) en semantisch en syntaktisch niet juist zijn (De tafel houdt een praten). Er zijn dus vier mogelijkheden. We kunnen deze mogelijkheden het best weergeven in een Venn-diagram:
1 | Syntaktisch juist +synt. |
2 | Syntaktisch niet juist -synt. |
3 | Semantisch juist +sem. |
4 | Semantisch niet juist -sem. |
i |
De man ziet het huis. |
1, 3: +synt. +sem. |
Grammatikale zin. |
ii |
De boom ziet het huis. |
1, 4: +synt. -sem. |
Ongrammatikale zin. |
iii |
Hij praten niet. |
2, 3: -synt. +sem. |
Ongrammatikale zin. |
iv |
De tafel houdt een praten. |
2, 4: -synt. -sem. |
Ongrammatikale zin. |
Van de drie ongrammatikale zinnen kunnen we zeggen dat ii niet zo ongrammatikaal is als iii en iv en dat iii niet zo ongrammatikaal is als iv: er zijn blijkbaar graden van ongrammatikaliteit. We zullen de vier delen van het Venn-diagram nu bespreken.
| |
| |
In zinnen van het type i (1, 3) zijn alle regels goed toegepast. Deze zinnen zijn duidelijk en in ons taalsysteem gemakkelijk te interpreteren. De meeste dagelijks gebruikte zinnen behoren hiertoe.
In zinnen van het type iv (2, 4) zijn de regels of helemaal niet of verkeerd toegepast. Deze zinnen komen niet overeen met de taalbouwsels van het Nederlandse taalsysteem en zijn niet te interpreteren.
In zinnen die behoren tot de typen ii en iii zijn telkens bepaalde regels overschreden. We zullen zien dat dit dikwijls geen belemmering is voor een interpretatie en soms juist een bepaalde interpretatie versterkt, vooral in poëzie. Zinnen waarin selektieregels zijn overschreden (ii, 1, 4) zijn vaak metaforen: beeldspraak die berust op vergelijking. In een bepaalde kontekst zijn deze eigenlijk ongrammatikale zinnen goed te begrijpen: De bomen zuchten, De boom ziet het huis. Bomen worden hier voorgesteld als levende wezens; dit wordt vaak in literatuur gedaan. We komen hier nog op terug.
Zinnen waarin kategorieregels zijn overschreden (iii, 2, 3) komen evenals type ii in het dagelijks taalgebruik niet veel voor. In literaire taal zijn ze echter wel te interpreteren: zie 8.1 en 8.2. Ook zinnen als Ben zo terug en Kom zo behoren tot dit type: het zijn verkortingen of ellipsen van grotere zinnen.
In literaire taal wordt soms gebruik gemaakt van de typen ii en iii, dus eigenlijk van ongrammatikale zinnen. Er zijn soorten van ongrammatikaliteit: overschrijding van selektieregels, overschrijding van kategorieregels of overschrijding van zowel selektie- als kategorieregels. We kunnen zeggen dat zinnen waarin selektieregels zijn overschreden ‘grammatikaler’ zijn dan zinnen waarin kategorieregels zijn overschreden: De boom ziet het huis is grammatikaler dan De man is dood geworden. De man is dood geworden is echter weer grammatikaler dan Man is dood de geworden, waarin álle regels zijn overschreden. Zo kunnen we niet alleen de soort, maar ook de graad van ongrammatikaliteit aangeven.
| |
8.5 Gevolgen voor de tekstinterpretatie
De gedeelten in het Venn-diagram die elkaar niet overlappen (de gedeelten 1,4 en 2,3) zijn, zoals in 8.4 al is opgemerkt, van belang voor de interpretatie
| |
| |
van literaire taal, vooral voor poëzie. Om dit toe te lichten geven we een voorbeeld. Uit het gedicht Luisterapparaat van Hans Andreus zijn de volgende regels genomen:
De woorden plaveien de waarheid,
maar met een trieste omweg
Selektiefout: |
bij het werkwoord plaveien past niet een onderwerp als woorden; bij plaveien moet volgens het lexikon een konkreet zelfstandig naamwoord als onderwerp. Nu dit niet zo is, denken we aan beeldspraak (zie 8.4): het is hier niet letterlijk maar figuurlijk bedoeld. |
|
|
Evenzo past bij plaveien niet een lijdend voorwerp als waarheid. Als we de dichtregel goed beschouwen, zien we dat waarheid geen lijdend voorwerp is, maar deel uitmaakt van een voorzetselkonstituent: De woorden plaveien (een weg naar) de waarheid. Van deze laatste zin is de regel van Andreus afgeleid. Ook dan past het woord waarheid hier niet letterlijk: het is te interpreteren als een metafoor. In 10.5 zullen we zien onder welke voorwaarden deze figuurlijk gebruikte woorden te kombineren zijn, met andere woorden wat een metafoor is. |
|
Kategoriefout: |
Plaveien is een transitief werkwoord, terwijl de waarheid hier geen lijdend voorwerp is. Het echte lijdend voorwerp (de weg) is in de oppervlaktestruktuur weggevallen. Ook deze kategoriefout zet de lezer aan het denken: de waarheid neemt als het ware de plaats in van het weggevallen lijdend voorwerp. De lezer wil dit weggevallen woord nu kennen. Hetzelfde zou het geval zijn in: De stenen plaveien het dorp, maar met een omweg. |
Onze konklusie is, dat de selektie- en kategorieregels in poëzie blijkbaar ‘losser’ worden toegepast dan in het dagelijkse taalgebruik. Daardoor kan de dichter meer met zijn taal doen; het moet natuurlijk wel te interpreteren zijn. Heel technisch zouden we kunnen zeggen dat de dichter soms andere transformaties toepast dan het taalsysteem geeft, waardoor hij het kreatieve aspekt van de taal (zie 1.3) nog eens vele malen vergroot.
| |
| |
| |
8.6 Vragen en opdrachten
1 | Van welke kategoriefout is sprake in:
a | * Er wordt gemiauwd. |
b | * Hij vertelt klein. |
|
| |
2 | Is er in de zin * De hond verwent de man een kategoriefout of een selektiefout gemaakt? Welke? Motiveren. |
| |
3 | Beschrijf de ongrammatikaliteit van * Elk mens wordt dood. |
| |
4 | Hoe is het gedicht De Voorbarige van J.C. Bloem in zijn geheel te interpreteren? (Zie 8.2) |
| |
5 | Welke situatie kunnen we bedenken waarin de zin * Hij is erg aanwezig zou passen? Blijven we deze zin dan toch ongrammatikaal noemen? |
| |
6 | ‘Ongrammatikaal’ moet niet verward worden met ‘niet aanvaardbaar’. Licht dit toe met een voorbeeld. |
| |
7 | Welke gegevens zouden de volgende woorden in het lexikon moeten hebben:
a | Drinken. |
b | Gaan. |
c | Werken. |
d | Jongen. |
e | Gedachte. |
f | Water. |
|
| |
8 | Geef met gebruikmaking van de gegevens uit 7 een boomdiagram van de zin De jongen drinkt water. |
| |
9 | Geef duidelijk het verschil aan tussen soorten en graden van ongrammatikaliteit. |
| |
10 | De volgende regel is uit het gedicht Een vrouw van Hugo Claus:
Het moordenaarszaad schiet woedende wortels.
De dieptestruktuur van deze zin is semantisch juist: het zaad schiet wortel.
Van welke selektie-afwijkingen is in de dichtregel sprake? |
| |
11 | Zoek zelf enkele voorbeelden uit poëzie die aanleiding geven tot een bespreking zoals hierboven. |
| |
| |
12 | Aan het eind van 8.5 is opgemerkt dat een dichter soms andere transformaties toepast dan gebruikelijk zijn. Hoe noemen we bijvoorbeeld het verschijnsel dat optreedt wanneer we in plaats van Z → NK + VK zouden schrijven Z → VK + NK? |
| |
13 | De dichter Pierre Kemp maakt in het volgende gedicht gebruik van een taalfout. Tracht deze (opzettelijke) taalfout te vinden en geef het effekt er van aan. |
Stilleven
Dat is een spiegel en dit ben ik,
glas en vlees van het ogenblik.
Ik ga er bloemen en kaarsen bij zetten
en om het recht een boek met wetten.
Dan een likeur en ik erken,
dat ik zo langzaam een stilleven ben.
14 | In het volgende gedicht (van Leo Ross) is ook weer een kategoriefout gemaakt die wel te interpreteren is. |
Le revenant
Had ik gedacht ooit van hem af te zijn?
plotseling dook hij op, belichaamt
opnieuw mijn angst, bevolkt mijn voetstappen
zijn helderziende handen in het duister
hebben mij overrompeld en ik zing van schrik!
wanneer zal ik mijn eigen grote broer geworden zijn?
zal ik mij ooit verbroederen met mijn vader?
Le Revenant, de ‘terugkerende’, maar ook het Franse woord voor ‘spook’, is de overleden vader van de ik. In zijn gedachten is hij nog niet van zijn vader af: de vader duikt plotseling op en dit boezemt de ik angst in. Het spook bevolkt zijn voetstappen die van de vader nog overal liggen. De angst- en schrikaanjagende verschijning is aanleiding tot de wanhoopsvragen waarmee het gedicht eindigt. In de eerste van die vragen is een kategoriefout gemaakt. Er staat mijn eigen grote broer en niet mijn grote broer. Wat is het verschil?
15 | Een gedicht van de dichteres F. ten Harmsen van der Beek, dat is opge- |
| |
| |
| dragen aan ‘mijn neerslachtige poes, ter vertroosting bij het overlijden van zijn gebroed’, begint als volgt: |
Goede morgen? Hemelse mevrouw Ping
is U de zachte nacht bevallen, hebben de
ondeugende, geheimzinnige planten naar
gegeurd en zijn hopelijk geen van uw
overige zuigelingen aan de builenpest
Waardoor wordt de ongrammatikaliteit van de laatste vraagzin veroorzaakt?
16 | De titel van een dichtbundel van de dichteres Neeltje Maria Min luidt:
Voor wie ik lief heb wil ik heten.
Is deze zin ongrammatikaal? Motiveren. |
| |
17 | Bespreek de volgende regel van Jacques Hamelink op de manier die in 8.5 is toegepast bij de regel van Hans Andreus:
De kou wierp vrachten ruwe sterren op aarde. |
| |
18 | Wat is precies het verschil tussen ‘poëtische ongrammatikaliteit’ en ongrammatikaliteit in het gewone taalgebruik? Waarom worden ongrammatikale taalbouwsels in literatuur toegestaan? Is dit een reden om literair taalgebruik te scheiden van gewoon taalgebruik? Motiveren. |
| |
19 | Hoe is het verschil tussen ‘letterlijk’ en ‘figuurlijk’ taalgebruik nader te omschrijven? Geef een voorbeeld. |
| |
20 | Op welke manier is de zin Hij schoot een bok homoniem? Geef nog enkele voorbeelden van dergelijke zinnen. |
|
|