Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Taalsysteem en taalbouwsels (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Taalsysteem en taalbouwsels
Afbeelding van Taalsysteem en taalbouwselsToon afbeelding van titelpagina van Taalsysteem en taalbouwsels

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.29 MB)

Scans (8.11 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Taalsysteem en taalbouwsels

(1971)–H. Hulshof–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Inleiding tot een Nederlandse schoolgrammatika en teksttheorie op transformationeel-generatieve grondslag


Vorige Volgende
[pagina 45]
[p. 45]

4
De verbale konstituent

4.1 De twee delen van de verbale konstituent

In 2.4 hebben we opgemerkt dat de verbale konstituent als het predikaat van de kernzin fungeert. De regel voor de verbale konstituent luidt:

 

VK → Aux + V

 

Uit deze regel blijkt dat de verbale konstituent uit twee delen bestaat. Deze twee delen zijn: een hulpwerkwoordelijk deel (aux = auxiliair = hulpdeel) en een hoofdwerkwoordelijk deel (V = verbum = werkwoord). Deze afkortingen zijn gebruikt omdat ze internationaal zijn en geen verwarring stichten bij het gebruik van andere afkortingen. Het hoofdwerkwoordelijk deel bevat in elk geval een zelfstandig werkwoord of een koppelwerkwoord, het hulpwerkwoordelijk deel in elk geval een hulpwerkwoord en een element dat we nog zullen bespreken.

 

Voordat we op de onderdelen van de verbale konstituent ingaan, geven we eerst enkele voorbeelden waarbij de verbale konstituent is gekursiveerd.

1 Hij komt morgen. V: komen  
2 Hij heeft gewerkt. Aux: hebben V: werken
3 Hij is boven. V: zijn  
4 Hij is hier geweest. Aux: zijn V: zijn

[pagina 46]
[p. 46]

5 Hij wordt arts. V: worden  
6 Hij koopt een boek. V: kopen  
7 Hij zal wel komen. Aux: zullen V: komen
8 Hij had hem geschreven. Aux: hebben V: schrijven

In de zinnen 1, 3, 5 en 6 is alleen sprake van een hoofdwerkwoordelijk deel: het hoofdwerkwoord V is dan zelfstandig werkwoord of koppelwerkwoord. In de andere zinnen is een hulpwerkwoord aanwezig naast een hoofdwerkwoord in de vorm van een voltooid deelwoord (zinnen 2, 4 en 8) of een onbepaalde wijs (zin 7).

 

Uit de voorbeeldzinnen (behalve zin 2) blijkt dat er in de verbale konstituent ook andere konstituenten kunnen optreden. Het optreden van deze nietverbale konstituenten is afhankelijk van de aard van het hoofdwerkwoord. We zullen nu eerst het hoofdwerkwoordelijk deel van de verbale konstituent bespreken.

4.2 Het hoofdwerkwoordelijk deel van de verbale konstituent; het werkwoord zijn

Van de herschrijfregel VK → Aux + V bespreken we eerst V. Onze eerste regel betreft het werkwoord zijn als hoofdwerkwoordelijk deel van de verbale konstituent. De regel luidt:

illustratie

Deze regel geeft aan, dat zijn als hoofdwerkwoordelijk deel van de verbale konstituent gevolgd wordt door een nominale konstituent, een bijvoeglijk naamwoord of een bijwoordelijke bepaling van plaats. In zinnen:

1 Deze jongen is de beste. zijn + NK
2 Deze jongen is aardig. zijn + Bn
3 Deze jongen is thuis. zijn + Bwb-p

[pagina 47]
[p. 47]

In zin 1 (zijn + NK) is zijn koppelwerkwoord. De NK heeft dan de funktie van naamwoordelijk deel. Hier komen we nog op terug.

 

In zin 2 (zijn + Bn) is zijn ook koppelwerkwoord. Zijn wordt hier gevolgd door een bijvoeglijk naamwoord. De kategorie bijvoeglijk naamwoord geven we als volgt aan:

 

Bn → warm, goed, mooi, ...

 

Een gemakkelijke regel om de echte bijvoeglijke naamwoorden te onderscheiden, is de volgende:

 

Bn → (erg) + Bn

 

Dit betekent dat het woord erg aan een bijvoeglijk naamwoord kan voorafgaan: erg mooi, erg koud. Het woord erg behoort tot de kategorie bijwoord van graad, evenals woorden met dezelfde betekenis: bijzonder, zeer, buitengewoon, reuze, enz.

Aangezien de bijvoeglijke naamwoorden eigenschappen van nominale konstituenten noemen en een graadaanduiding met erg toelaten, worden ze ook wel graduele eigenschapswoorden genoemd. Niet álle bijvoeglijke naamwoorden staan echter graadaanduiding toe; in een opdracht komen we hier op terug.

 

We zullen nog heel wat gebruiksmogelijkheden van het bijvoeglijk naamwoord tegenkomen, maar in de kernzin komt deze kategorie alleen in de verbale konstituent voor: de oude man is afgeleid van de man is oud.

In zin 3 (zijn + Bwb-p) is zijn zelfstandig werkwoord. Voor Bwb-p geven we de volgende regel:

 

Bwb-p → daar, boven, op straat, ...

 

Zoals al uit de regel blijkt, zijn er twee soorten: enkele woorden zoals daar, boven en hier en kombinaties van een voorzetsel en een NK zoals in op straat en in Zuid-Amerika. Plaatsbepalingen die uit één woord bestaan, rekenen we tot de kategorie van de bijwoorden van plaats. Kombinaties als op straat, in de kerk, enz. noemen we voorzetselkonstituenten. Deze konstituenten (afgekort als VzK) bestaan uit een voorzetsel en een nominale konstituent. De nominale konstituent is in het vorige hoofdstuk behandeld.

[pagina 48]
[p. 48]

Voorzetsels zijn woorden als op, in, bij, onder, naast, enz. Omdat de hier opgesomde voorzetsels een situatie of plaats aangeven, spreken we van situerende voorzetsels. Dit in tegenstelling tot voorzetsels als met, overeenkomstig, zonder, enz.

 

In de plaatsbepaling spreken we van een situerend voorzetsel als het samen met een NK optreedt. We spreken van een bijwoord van plaats als er geen voorzetsel bij staat:

Hij woont boven. Bijwoord van plaats
Hij woont boven de bakker. Situerend voorzetsel
  (Boven de bakker: VzK)

In regels kunnen we aangeven:

 

Vzsit → in, op, bij, ...

VzK → Vzsit + NK

 

De plaatsbepaling op het veld kunnen we als volgt in een boomdiagram weergeven:

illustratie

We zullen de voorzetselkonstituent nog in andere funkties leren kennen.

 

Uitgaande van het werkwoord zijn hebben we nu gezien dat de nominale konstituent, het bijvoeglijk naamwoord en de plaatsbepaling onderdelen zijn van de verbale konstituent. De overige onderdelen van de verbale konstituent komen ter sprake bij de behandeling van de andere werkwoorden die deel uitmaken van het hoofdwerkwoordelijk deel.

[pagina 49]
[p. 49]

4.3 Andere werkwoorden als hoofdwerkwoordelijk deel van de verbale konstituent

In 4.1 is de eerste regel voor VK gegeven: VK → Aux + V

 

In 4.2 is deze regel uitgebreid:

illustratie

Voor de andere werkwoorden (V uit de regel hierboven) geven we de volgende regel:

illustratie

Vintr Dit zijn de intransitieve werkwoorden. Deze werkwoorden hebben geen noodzakelijke aanvulling. Tot de intransitieve werkwoorden rekenen we bijvoorbeeld gebeuren, lachen, wachten en arriveren. We kunnen zeggen Hij lacht, maar niet * Hij lacht de man. De intransitieve werkwoorden vormen een belangrijk onderdeel van de zelfstandige werkwoorden.
 
Vtr + NK Dit zijn de transitieve werkwoorden. In tegenstelling tot de intransitieve werkwoorden hebben de transitieve werkwoorden een noodzakelijke aanvulling nodig in de vorm van een nominale konstituent. Zou dit niet gebeuren, dan zou de zin ongrammatikaal zijn. Tot de transitieve werkwoorden rekenen we bijvoorbeeld zenden, verzorgen, maken en helpen. De zin * Hij verzorgt is ongrammatikaal, omdat verzorgen een transitief werkwoord is en een nominale konstituent bij zich

[pagina 50]
[p. 50]

  vereist: Hij verzorgt de zieke. Evenals de intransitieve werkwoorden vormen de transitieve een onderdeel van de zelfstandige werkwoorden.
 
Vptr + (NK) Naast de intransitieve en transitieve werkwoorden zijn er werkwoorden die zowel met als zonder aanvulling kunnen optreden. We noemen dit pseudo-transitieve werkwoorden. Een grammatikale Nederlandse zin is Ik eet, maar ook Ik eet een boterham. Eten behoort dus tot de pseudo-transitieve werkwoorden. Andere voorbeelden hiervan zijn: slaan, zingen en spelen.

Over de nominale konstituenten die bij de transitieve werkwoorden moeten en bij de pseudo-transitieve werkwoorden kunnen optreden, wordt in 4.4 gesproken.

Vs + Bn Deze zelfstandige werkwoorden noemen we de smaken-groep. Ze hebben als noodzakelijke aanvulling een bijvoeglijk naamwoord nodig. Werkwoorden van deze niet zo uitgebreide groep zijn bijvoorbeeld ruiken, klinken en voelen. Ongrammatikaal is * Het ruikt, grammatikaal is Het ruikt lekker.
 
Vh + NK Deze zelfstandige werkwoorden moeten gevolgd worden door een nominale konstituent. We noemen dit de hebben-groep. Werkwoorden die tot deze groep behoren zijn bijvoorbeeld kosten, wegen en bedragen. * Hij heeft is ongrammatikaal, Hij heeft een auto niet. * De prijs bedraagt vereist een bepaald bedrag als noodzakelijke aanvulling. Deze werkwoorden vertonen door de verplichte nominale konstituent veel overeenkomst met de transitieve werkwoorden. Bij de verdere bespreking komen we vanzelf op enkele verschillen.

De tot nu toe gegeven onderscheidingen vinden plaats binnen de groep van de zelfstandige werkwoorden.

Vk + illustratie Dit zijn de koppelwerkwoorden waartoe we de werkwoorden zijn, worden en blijven rekenen. In 4.2 hebben we gezien dat zijn ook als zelfstandig werkwoord kan optreden. Volgens de regel hebben de koppelwerkwoorden een nominale konstitu-

[pagina 51]
[p. 51]

ent of een bijvoeglijk naamwoord als noodzakelijke aanvulling: Hij blijft gezond, Hij wordt arts, Hij is rijk. De noodzakelijke aanvulling noemen we hier naamwoordelijk deel of predikaatsnomen. Bij de bespreking van het naamwoordelijk gezegde komen we hier op terug.

De bijwoordelijke bepalingen die in de regel voor V voorkomen, zullen in 4.5 behandeld worden.

 

Het hoofdwerkwoordelijk deel van de verbale konstituent bestaat in elk geval uit een hoofdwerkwoord (zelfstandig werkwoord of koppelwerkwoord) aangegeven door de letter V met een nadere aanduiding (bijvoorbeeld tr) en een afhankelijk van het gebruikte hoofdwerkwoord optredend element (NK, Bwb of Bn).

 

Voorbeeld: Jan vangt de bal.

 

NK + Vtr + NK

 

Tot slot geven we van elk genoemd soort in de regel voor V een voorbeeld:

zijn + NK Jan is schilder {koppelwerkwoorden
zijn + Bn Jan is bang {koppelwerkwoorden
 
zijn + Bwb-p Jan is hier }zelfstandige werkwoorden
Vintr Jan lacht }zelfstandige werkwoorden
Vtr + NK Jan maakt een kast }zelfstandige werkwoorden
Vptr + NK Jan slaat de hond }zelfstandige werkwoorden
Vptr Jan slaat }zelfstandige werkwoorden
Vs + Bn Het smaakt goed }zelfstandige werkwoorden
Vh + NK De kist weegt 50 kilo }zelfstandige werkwoorden
 
Vk + NK Hij wordt soldaat }koppelwerkwoorden
Vk + Bn Ze blijven gierig }koppelwerkwoorden

Als een werkwoord als blijven niet met de voor het koppelwerkwoord vereiste aanvullingen optreedt, is het een zelfstandig werkwoord: Hij blijft thuis.

4.4 De funkties van de nominale konstituenten in de verbale konstituent

De niet-weglaatbare nominale konstituent die optreedt in verbinding met een

[pagina 52]
[p. 52]
transitief werkwoord heeft de funktie van lijdend voorwerp. Het lijdend voorwerp is dus een funktie van een nominale konstituent. In de zin Hij vangt de bal heeft de bal de funktie van lijdend voorwerp. In 3.3 is voor het onderwerp als funktie van de nominale konstituent geschreven: [NK, Z]. Op dezelfde manier kunnen we nu voor het lijdend voorwerp als funktie van de nominale konstituent schrijven: [NK, VK]. Een vereenvoudigd boomdiagram van de zin Hij brengt de taart ziet er als volgt uit:

illustratie

Hieruit blijkt dat de nominale konstituent met de funktie van onderwerp direkt van Z is afgeleid. De nominale konstituent met de funktie van lijdend voorwerp zit iets lager in het diagram: de afleiding verloopt via de verbale konstituent.

 

In de onderstaande zinnen komt naast het lijdend voorwerp nog een funktie van de nominale konstituent binnen de verbale konstituent voor:

 

Ik geef mijn broer het boek.

Schenk hem nog eens in.

Wij gunnen jullie de overwinning.

 

Het gaat hier om een funktie waarvoor we de woorden aan of voor kunnen plaatsen of weglaten. Deze funktie van de nominale konstituent noemen we het meewerkend voorwerp. Ook deze funktie is afhankelijk van het gebruikte werkwoord. De transitieve werkwoorden als gunnen, geven, betalen, enz. kunnen in de verbale konstituent met twee nominale konstituenten optreden:

 

Hij heeft zijn broer een boek gegeven.

Hij heeft een boek gegeven.

 

Het meewerkend voorwerp is hier weglaatbaar, het lijdend voorwerp niet:

[pagina 53]
[p. 53]

* Hij heeft zijn broer gegeven.

* Hij heeft gegeven.

 

Soms is het meewerkend voorwerp niet weglaatbaar:

 

Hij heeft dat vertrek een andere bestemming gegeven.

* Hij heeft een andere bestemming gegeven.

 

De nominale konstituent die als naamwoordelijk deel van het predikaat optreedt, wordt in een apart hoofdstuk behandeld.

4.5 De bijwoordelijke bepalingen in de verbale konstituent

In de regel voor V (zie 4.3) komen voor: Bwb-h, Bwb-p en Bwb-t. De middelste van dit drietal is al besproken in 4.2 bij het werkwoord zijn. Uit de regel voor V blijkt dat elk van de opgesomde soorten werkwoorden gevolgd kan worden door een plaatsbepaling.

 

Bwb-h is een afkorting van de bijwoordelijke bepaling van hoedanigheid. Deze bepaling treedt meestal in de vorm van een bijvoeglijk naamwoord op:

 

Jan werkt ijverig.

 

Deze bijvoeglijke naamwoorden moeten dan aan de eis voldoen die in 4.2 gesteld is: ze moeten kombineerbaar zijn met erg. Vandaar dat niet mogelijk is: * Jan werkt aanwezig. De bijwoordelijke bepaling van hoedanigheid kan ook de vorm hebben van een voorzetselkonstituent, waarbij het voorzetsel met is:

 

Jan werkt met ijver.

 

Alleen de hebben-groep van de werkwoorden kan niet met de bijwoordelijke bepaling van hoedanigheid gekombineerd worden:

 

* Dat kost snel een gulden.

 

Bij de overige werkwoorden kan Bwb-h als een niet-noodzakelijke aanvulling optreden:

[pagina 54]
[p. 54]

Hij schrijft groot.

Zij tekent enthousiast.

Dat smaakt lekker.

 

Bwb-t is een afkorting van de bijwoordelijke bepaling van tijd. Deze kunnen uit enkele woorden bestaan, zoals toen en gisteren, maar ook uit voorzetselkonstituenten zoals na het eten, voor de wedstrijd, 's middags, enz. Deze bepalingen zeggen wanneer iets gebeurd is. Evenals de Bwb-p kunnen de bijwoordelijke bepalingen van tijd als aanvulling bij alle werkwoorden in de regel dienen. De tijdsbepaling 's middags is samengesteld uit tijdens (in of op) de middag. We kunnen dit in een boomdiagram weergeven:

illustratie

Hetzelfde is natuurlijk het geval voor 's avonds, 's nachts, 's zomers, enz:

 

's Zomers (= tijdens/in/de zomer) gaan de mensen op vakantie.

 

De tijdsbepaling geeft aan wanneer het gebeuren dat de verbale konstituent noemt plaatsvindt: dit gebeurt met een bijwoord van tijd of een VzK.

 

Andere bijwoordelijke bepalingen (die niet in de regel voor V genoemd zijn) zullen nog besproken worden.

4.6 De funkties van de voorzetselkonstituent

Drie funkties van de voortzetselkonstituent hebben we bij de bespreking van

[pagina 55]
[p. 55]

de bijwoordelijke bepalingen van plaats, hoedanigheid en tijd al ontmoet. Voorbeelden waren: op straat, met ijver en voor de wedstrijd.

 

Er is een voorzetselkonstituent die in nauw verband met het werkwoord optreedt: het voorzetselvoorwerp. In de volgende zinnen is het voorzetselvoorwerp (af te korten als vzvw) gekursiveerd:

 

Ik wacht op mijn vader.

De kinderen zijn bang voor Sinterklaas.

Hij vergist zich in de weg.

 

De voorzetsels waarmee het vzvw begint, zijn in deze zinnen situerende voorzetsels die hier echter geen letterlijke betekenis hebben. Vergelijk:

 

Ik wacht op het perron.

De kinderen zijn bang vóór de komst van Sinterklaas.

Hij vergist zich in de auto in de weg.

 

In de laatste drie zinnen is sprake van een voorzetselkonstituent met de funktie van bijwoordelijke bepaling. Het voorzetsel waarmee een vzvw begint noemen we een vast voorzetsel: het is niet door een ander voorzetsel te vervangen. We kunnen zeggen Hij staat voor mij in, maar niet * Hij staat achter mij in, terwijl wel mogelijk is Hij staat voor mij en Hij staat achter mij. Enkele vaste voorzetsels: kennis maken met, trakteren op, houden van, rekenen op.

 

Een middel om het vzvw te onderscheiden van andere voorzetselkonstituenten is het volgende:

 

*Wachten mag wèl op mijn vader.

Wachten mag wèl op het perron.

 

Bij het vzvw is een zin met mag wèl onmogelijk. Dit is wel mogelijk bij een andere voorzetselkonstituent, zoals hierboven de bijwoordelijke bepaling van plaats.

 

Een nog niet besproken bijwoordelijke bepaling is ook een funktie van een voorzetselkonstituent: Bwb-r: de bijwoordelijke bepaling van richting. Hier staat het voorzetsel vaak achteraan (alleen bij situerende voorzetsels):

[pagina 56]
[p. 56]

Hij liep de school in.

 

Natuurlijk komt het voorzetsel ook op de gewone plaats voor:

 

Hij kijkt naar die boeken.

 

In de zin Ik zoek naar die boeken heeft de voorzetselkonstituent naar die boeken de funktie van vzvw. Bij het werkwoord zoeken kan nl. geen richtingsbepaling optreden: * Ik zoek de tuin in. In de zin Ik kijk naar die boeken is wel sprake van een richtingsbepaling; we kunnen zeggen Ik kijk de tuin in. Op deze manier kunnen we deze voorzetselkonstituenten uit elkaar houden.

4.7 Het hulpwerkwoordelijk deel van de verbale konstituent (Aux)

De regel voor het hulpwerkwoordelijk deel van de verbale konstituent luidt:

 

Aux → Tmp + (hulpww + deelw-affix) + (M)

 

Aux is het bestanddeel van de verbale konstituent dat (noodzakelijk) de tijdsaanduiding (Tmp = tempus = tijd) bevat en verder (niet noodzakelijk) een hulpwerkwoord en een vormverandering van het hoofdwerkwoord (affix) en bovendien als niet noodzakelijk element het modaal hulpwerkwoord.

 

De tijdsaanduiding heeft twee waarden: tegenwoordige tijd en verleden tijd. Dit is voor te stellen in de volgende regel:

illustratie

Een persoonsvorm bestaat dus uit twee elementen: Tmp en V. Voorbeeld:

Hij slaapt: NK + Tmp + Vintr
  Hij + tegenw tijd + slapen
  Hij + slaapt

Naast de verplichte tijdsaanduiding zijn er twee elementen die kùnnen optreden in het hulpwerkwoordelijk deel. Eerst bespreken we het perfektisch element (de voltooide tijdsvorm). In het Nederlands bestaan twee per-

[pagina 57]
[p. 57]
fektische hulpwerkwoorden: hebben en zijn. Naast een van de hulpwerkwoorden hebben of zijn, bevat het perfektisch element dan ook een vormverandering van het hoofdwerkwoordelijk deel V: er ontstaat nl. een voltooid deelwoord; werken verandert in gewerkt. Het geheel van die veranderingen noemen we het deelwoordsaffix. Het perfektisch element kunnen we met de volgende regel aangeven:

illustratie

+ vormverandering van het hoofdwerkwoord

 

We geven nu enkele voorbeelden van Aux in de praktijk. Daarvoor moeten we de eerstgegeven regel goed in acht nemen:

VK → Aux + V  
 
Hij werkt. Aux: alléén de tijdsaanduiding tegenw. tijd
  V: werken
 
Hij heeft gewerkt. Aux: tegenw. tijd + hebben + dw affix
  V: werken
 
Zij zijn vertrokken. Aux: tegenw. tijd + zijn + dw affix
  V: vertrekken
 
Zij zijn in Amsterdam. Aux: tegenw. tijd
  V: zijn (= zich bevinden)
 
Hij at. Aux: verl. tijd
  V: eten

De zin Jan is hier kunnen we als volgt in een boomdiagram weergeven:

illustratie

[pagina 58]
[p. 58]
De zin Hij at een boterham geven we als volgt in een boomdiagram weer:

illustratie

Fonologische regels zorgen ervoor dat eten + verleden tijd uitgesproken wordt als at, evenals in de vorige zin zijn + tegenwoordige tijd → is.

 

Hoe kunnen we zo'n boomdiagram opstellen en zo de struktuur van de zin Jan is hier aangeven?

 

Allereerst, Jan is een eigennaam en dus een nominale konstituent. We gaan van het algemene naar het bijzondere in het diagram: nominale konstituent, eigennaam, Jan. Het woord is bestaat als persoonsvorm uit twee elementen: tegenwoordige tijd en het werkwoord zijn. Het woord hier is een bijwoordelijke bepaling van plaats die volgens de regel op zijn kan volgen. We hebben nu: Jan + teg. tijd + zijn + hier. Een fonologische regel zorgt ervoor dat teg. tijd + zijn het woord is oplevert.

4.8 Modale hulpwerkwoorden

Onder modaliteit verstaan we het persoonlijk stelling nemen. Dat kan tot uiting komen in zekerheid, onzekerheid, twijfel, wenselijkheid, enz. De groep van de hulpwerkwoorden van modaliteit kan een onderdeel zijn van het hulpwerkwoordelijk deel van de verbale konstituent. Voor deze hulpwerkwoorden (afgekort als M) geven we de volgende regel:

 

M → kunnen, mogen, moeten, willen, laten, zullen.

[pagina 59]
[p. 59]

De zin Hij kan komen drukt twijfel uit: Hij komt misschien. Maar Hij kan komen kan ook betekenen Hij is in staat om te komen. In dit tweede geval is er natuurlijk geen sprake van modaliteit.

 

We geven nu een boomdiagram voor de zin Zij kunnen luisteren.



illustratie

De fonologische regels moeten zich ook bezig houden met het verschil enkelvoud - meervoud. Aangezien zij als onderwerp fungeert, zal kunnen + tegenwoordige tijd kunnen moeten opleveren. Stond er hij, dan moest de persoonsvorm kan zijn. De afhankelijkheid van onderwerp en persoonsvorm noemen we kongruentie. We kunnen zeggen: de persoonsvorm richt zich naar het onderwerp. Tot slot geven we een boomdiagram van een zin met het modale hulpwerkwoord zullen: Hij zou de rekening betalen.



illustratie

[pagina 60]
[p. 60]

Uit de vertakkingen in een boomdiagram kunnen we afleiden uit welke konstituenten de verschillende kategorieën ontstaan zijn. De opbouw of struktuur van de zin is op deze manier aan te tonen.

4.9 Herhaling van de belangrijkste regels voor de verbale konstituent

Uitgaande van de regels

 

VK → Aux + V

 

en

 

Aux → Tmp + (hulpww + deelw-affix) + (M)

 

kunnen we nu zeggen:

 

VK → Tmp + (hulpww + deelw-affix) + (M) + V

 

Voor de onderscheidingen binnen het hoofdwerkwoordelijk deel V kunnen we verwijzen naar 4.2 en 4.3. De regel voor de verbale konstituent geeft precies aan wat élke verbale konstituent moet bevatten: een tijdsaanduiding en een hoofdwerkwoord. Zoals we gezien hebben, kunnen de hoofdwerkwoorden dikwijls gevolgd worden door een andere konstituent; dit is afhankelijk van het hoofdwerkwoord.

 

We volgen nu de regel voor de VK op de voet:

 

Hij zou gewerkt hebben.



illustratie

De hoofdzaak bij de behandeling van de verbale konstituent blijft, dat er twee onderdelen zijn (Aux en V), die op zichzelf weer allerlei gebruiksmogelijkheden hebben.

4.10 Vragen en opdrachten

1Geef in de volgende zinnen volledig aan waaruit het hulpwerkwoorde-
[pagina 61]
[p. 61]
lijk en het hoofdwerkwoordelijk deel van de verbale konstituent bestaat.
aJan helpt de slager.
bDe tarwe weegt een ton.
cHij wordt minister.
dDe meisjes zingen prachtig.
eDe monteur repareerde de auto.
fDat projekt moet een fortuin kosten.
gZe zijn vroeg vertrokken.
hDat gebaar betekent ‘ophouden’.
iDe baby groeide snel.
jHij is hier 's middags aangekomen.
2Teken voor de zinnen b, e en g uit vraag 1 boomdiagrammen.
3In 4.2 is gezegd dat niet alle bijvoeglijke naamwoorden graadaanduiding toelaten. Zo'n bijvoeglijk naamwoord is bijvoorbeeld aanwezig. We kunnen niet zeggen: *Hij is erg aanwezig. Aanwezig is ook niet met worden te kombineren: *Hij wordt aanwezig, terwijl we bijvoorbeeld wel kunnen zeggen: Hij is erg rijk en Hij wordt rijk. Noem nu nog eens twee bijvoeglijke naamwoorden die zich op dezelfde manier als aanwezig gedragen.
4Tot welke kategorie behoren de gekursiveerde woorden:
Hij werkt binnen.
Hij werkt binnen de omheining.
5Geef van de volgende werkwoorden aan of ze transitief, intransitief of pseudo-transitief zijn:
amusiceren;
bvoetballen;
cluisteren;
dspelen;
everorberen.
6Teken een boomdiagram voor de voorzetselkonstituent 's nachts.
7De zin Ik kijk de tuin in kan op twee manieren opgevat worden. Hoe en waarom?
8Welke elementen bevat een persoonsvorm?
9Teken volledige boomdiagrammen voor de zinnen
[pagina 62]
[p. 62]
aJij kunt het weten;
bHet meisje was hoopvol.
10De zin Hij vergist zich in de auto kan op twee manieren uitgelegd worden. Hoe en waarom?
11Wat is een mogelijkheid om de werkwoorden van de hebben-groep te onderscheiden van de transitieve werkwoorden?
12Welke funkties van de nominale konstituent hebben we tot nu toe ontmoet?
13Wat is het verschil tussen een Bwb-p en een bijwoord van plaats?
14Geef een zin die past bij de syntaktische beschrijving NK + Aux + V + Bwb-t.
15Geef met behulp van de regel voor de verbale konstituent de 8 hoofdtijden van het werkwoord weer. Voorbeeld: hij werkt - Tmp + V = teg. tijd + V). Wat valt hierbij op?
16Een computer is een apparaat dat langs elektrische weg onvoorstelbaar snel allerlei voorschriften kan uitvoeren. De computer kan zèlf echter niets bedenken; de voorschriften moeten dus juist zijn. Zo is het ook met onze generatieve regels. Met welke regels zouden we een computer moeten ‘voeden’, opdat de zin De jongen gooit de bal gemaakt wordt? Deze regels kunnen natuurlijk in verschillende volgorden toegepast worden wat de afleiding betreft. Geef enkele mogelijkheden van deze afleidingen. Geef bovendien een boomdiagram.
17Is ons taalsysteem te vergelijken met een computer die alleen grammatikale zinnen voortbrengt? Motiveren.
18We hebben bij de zin Hij brengt de taart (zie 4.4) niet gezegd dat deze aktieve zin ten grondslag ligt aan de passieve zin De taart wordt door hem gebracht. Daartoe moeten we eerst de omvormings- of transformatieregels bespreken die de overgang van kernzin naar afgeleide zin bewerkstelligen. Daarover gaat het volgende hoofdstuk. Waarin zouden de vormingsregels (of generatieve regels) in hoofdzaak verschillen van de omvormingsregels? Denk hierbij aan de woorden vorming en omvorming.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken