| |
| |
| |
3
De nominale konstituent
3.1 De drie onderdelen van de grammatika
Bij elke zin kunnen we drie grammatikale vragen stellen:
1 | Uit welke delen bestaat de zin en hoe zijn ze gerangschikt? |
2 | Wat betekent de zin? |
3 | Hoe moet de zin worden uitgesproken? |
Deze vragen geven precies de onderdelen of komponenten van de grammatika aan:
1 | de syntaktische komponent. |
| |
2 | de semantische komponent. |
| |
3 | de fonologische komponent. |
Voor ons zijn vooral de eerste twee komponenten van groot belang omdat we ons bezighouden met de bouw en betekenis van de zin. Bij de bespreking van de nominale konstituent zullen we van de drie komponenten gebruik maken, ofschoon de syntakische natuurlijk de hoofdzaak blijft. Bij elke grammatikale onderscheiding moeten we er ons voortaan rekenschap van geven met welke komponent we te maken hebben.
| |
| |
| |
3.2 De eerste herschrijfregel van de grammatika
Voordat we aan de beschrijving van de nominale konstituent beginnen, herhalen we de regel die in het vorige hoofdstuk is gegeven:
De akkolades geven een keuze aan. De kategorie tussenwerpsel is als volgt gedefinieerd:
tussenwerpsel → au, hola, lieve hemel, ...
De drie punten aan het eind geven aan dat er nog veel meer tussenwerpsels zijn. Van de andere mogelijkheid, nl. NK + VK, wordt nu eerst de nominale konstituent besproken.
| |
3.3 De bouw van de nominale konstituent
Het belangrijkste kenmerk van een nominale konstituent is het aanwezig zijn van een naamwoord (eigennamen, zelfstandige naamwoorden, voornaamwoorden).
We definiëren de NK weer door op te sommen wat de mogelijkheden zijn:
De akkolades geven weer een keuze aan. De termen tussen de akkolades zijn onafhankelijk van het zinsverband: het zijn geen funkties. We bespreken nu eerst de eerste drie mogelijkheden door de regels te geven.
De regel voor eigennaam luidt:
eigennaam → Jan, Annie, Mexico, ...
Eigennamen kunnen niet worden voorafgegaan door lidwoorden. In geval- | |
| |
len als de V.S. en de Sahara beschouwen we het lidwoord als deel van de eigennaam.
De regel voor persoonlijk voornaamwoord luidt:
persoonlijk voornaamwoord → |
ik, mij, me, jij, jou, je, u, hij, hem, zij, ze, haar, het, wij, we, ons, jullie, gij, zij, ze, hun, hen. |
Aan het eind van deze opsomming staat een punt: deze kategorie is kompleet, het is een gesloten kategorie.
De derde mogelijkheid van de nominale konstituent is het onbepaald voornaamwoord. De regel luidt:
onbepaald voornaamwoord → iemand, iets, wat, ...
We geven nu enkele voorbeelden van de tot nu toe genoemde mogelijkheden van de nominale konstituent. In de zinnen is de nominale konstituent kursief gedrukt.
1 Wij komen morgen misschien |
NK: persoonlijk voornaamwoord |
2 Niemand wist ervan |
NK: onbepaald voornaamwoord |
3 Jan moedigde ons aan |
NK: eigennaam en persoonlijk voornaamwoord |
|
4 Er was waarschijnlijk iets gebeurd |
NK: onbepaald voornaamwoord |
Voordat we overgaan tot de vierde en belangrijkste mogelijkheid van de NK, herhalen we (beknopt) de regels:
tussenwerpsel → au, hola, lieve hemel, ...
| |
| |
eigennaam → Piet, Engeland, Tour de France, ...
persoonlijk voornaamwoord → komplete lijst (zie boven)
onbepaald voornaamwoord → iemand, iets, wat, ...
In de voorbeeldzinnen 1-4 hadden we te maken met nominale konstituenten die in kategorieën waren in te delen: persoonlijk en onbepaald voornaamwoord en eigennaam. Deze nominale konstituenten hebben de funktie van onderwerp. In de derde zin heeft ons de funktie van lijdend voorwerp. Aangezien de nominale konstituent de funktie van onderwerp van de kernzin heeft, geven we deze funktie zo aan:
onderwerp van: [NK, Z]
In het boomdiagram is deze NK direkt uit Z voortgekomen:
| |
3.4 Determinator en zelfstandig naamwoord
De vierde keuzemogelijkheid van de nominale konstituent bestaat uit twee onderdelen: Det + Zn. De afkorting Det staat voor determinator. De determinator is geen kategorie maar een konstituent. Uit de regel voor de NK blijkt dat zo'n determinator optreedt wanneer de NK geen eigennaam, persoonlijk voornaamwoord of onbepaald voornaamwoord is. Zn staat voor zelfstandig naamwoord (of substantief), dus woorden als jongen, zout, gedachte, enz.
Elke determinator bevat een lidwoord en kàn (zoals we later zullen zien) ook andere kategorieën bevatten. De eerste regel voor de determinator luidt:
Det → L
Deze regel geeft aan dat de determinator op z'n minst een lidwoord bevat. In de volgende zinnen is de determinator kursief gedrukt:
1 | De mensen stonden buiten. |
| |
| |
2 | Hij heeft een tekening gemaakt. |
| |
3 | Een hond blaft. |
In zin 1 is sprake van een bepaald lidwoord, in 2 van een onbepaald lidwoord en in 3 van een kategoriaal lidwoord. In zin 3 wordt niet een willekeurige hond bedoeld, maar de hele groep of kategorie honden. Als we het onderwerp in het meervoud zetten, verandert de betekenis niet:
Honden blaffen.
In een zin als Er blaft een hond is een een onbepaald lidwoord. In een zin als Hij koopt boeken komt niet een apart woord voor de determinator voor. We zeggen dan: het zelfstandig naamwoord treedt op met het lidwoord nul (φ) als determinator. Dit is een lidwoord dat in de uiterlijke zinsvorm niet aanwezig is, maar wel blijk geeft van de niet zichtbare aanwezigheid door vergelijking van de volgende zinnen:
Hij koopt een boek. |
Hij koopt geen boek. |
Geen is ontstaan uit een samensmelting van een onbepaald lidwoord en de ontkenning. Dat is ook het geval bij de volgende zinnen:
Hij koopt boeken. |
Hij koopt geen boeken. |
Syntaktisch is hier dus steeds een lidwoord aanwezig, maar fonologisch (wat de uitspraak betreft) heeft het soms geen waarde: het lidwoord ‘nul’.
We kunnen nu de volgende regels geven:
Bep → de, het
Onbep → een, ‘nul’
Kat → een, ‘nul’
Welke vorm de lidwoorden hebben, hangt af van het daaropvolgende zelf- | |
| |
standig naamwoord. De belangrijkste (syntaktische) onderverdeling van de zelfstandige naamwoorden is de volgende:
De haakjes in een regel geven aan dat een element kàn optreden, maar niet noodzakelijk is. Een telbaar zelfstandig naamwoord kan in het meervoud voorkomen: het is telbaar. Jongen is een telbaar zn, omdat we kunnen zeggen een jongen, twee jongens, enz. Een niet-telbaar zelfstandig naamwoord is bijvoorbeeld melk: *een melk.
Het onderscheid telbaar-niet-telbaar is een syntaktisch onderscheid. Er is echter ook een belangrijk semantisch (de betekenis betreffende) onderscheid te maken bij de zelfstandige naamwoorden, nl. konkreet tegenover abstrakt. De konkrete zelfstandige naamwoorden kunnen door de volgende test gemakkelijk van de abstrakte onderscheiden worden:
Op de rij punten kunnen alleen maar konkrete zelfstandige naamwoorden ingevuld worden. Alle andere zelfstandige naamwoorden zijn dus abstrakt.
Voorbeelden in zinnen (ga steeds na waaróm het zo is):
1 Sarkasme veroorzaakt weerzin. |
Niet-telbaar, abstrakt |
|
2 De verantwoordelijkheid was te groot voor hem. |
Niet-telbaar, abstrakt |
|
3 Enthousiasme overweldigde hem. |
Niet-telbaar, abstrakt |
|
4 Hij droeg een emmer water. |
Niet-telbaar, konkreet |
|
5 De vergissing was onvermijdelijk. |
Telbaar, abstrakt |
|
6 Er was genoeg melk. |
Niet-telbaar, konkreet |
| |
| |
Let in deze zinnen ook goed op het lidwoord-gebruik. De woorden sarkasme, verantwoordelijkheid, enthousiasme, water, vergissing en melk hadden we natuurlijk ook lós van het zinsverband kunnen beoordelen: het gaat hier om kategorieën.
Samenvatting van de regels uit 3.4:
NK → Det + Zn
Det → L (deze regel wordt in 3.5 uitgebreid)
Bep → de, het
Onbep → een, ‘nul’
Kat → een, ‘nul’
telbaar → huis, paard, idee, ...
niet-telbaar → meubilair, enthousiasme, water, ...
konkreet → water, kast, man, ...
abstrakt → idee, geloof, verantwoordelijkheid, ...
De laatste twee regels hebben betrekking op semantische onderscheidingen.
| |
3.5 Uitbreiding van het begrip nominale konstituent
In de volgende zinnen zijn de nominale konstituenten gekursiveerd:
1 Ik heb die jongen eerder gezien.
2 Er waren mooie auto's te zien.
3 Die drie jongens kregen straf.
| |
| |
In zin 2 komt mooie als bijvoeglijke bepaling (en bijvoeglijk naamwoord) in de NK voor. Dit is een niet-noodzakelijk element van de NK en zal in het hoofdstuk over de verbale konstituent behandeld worden. We beschouwen de konstituent mooie auto's als afleiding van auto's zijn mooi.
In de zinnen 1 en 3 komen naast de reeds besproken konstituenten ik en straf de nominale konstituenten die jongen en die drie jongens voor. Deze konstituenten bevatten kategorieën die we nog niet eerder ontmoet hebben: die en drie. Hier zullen we in 3.6 nader op ingaan.
| |
3.6 Andere kategorieën in de determinator
Naast het noodzakelijke lidwoord kunnen er nog andere kategorieën in de determinator optreden. Eén hiervan is het element aanwijzing. Samen met een (bepaald) lidwoord vormt het element aanwijzing een woord. De regel voor de determinator wordt nu als volgt uitgebreid:
Det → L + (aanwijzing)
De haakjes geven weer aan dat aanwijzing niet noodzakelijk hoeft op te treden. Het element aanwijzing vormt samen met het lidwoord de woorden dit, deze, die en dat. We noemen dit aanwijzende voornaamwoorden. Dat de aanwijzende voornaamwoorden ontstaan zijn uit een samensmelting van het lidwoord en een ander (niet zichtbaar) element, blijkt wel uit het ongrammatikale van:
*de deze mensen
In deze zit al een lidwoord opgesloten.
Het element aanwijzing verwerken we als volgt in onze regels. Er zijn twee soorten aanwijzing die we A1 en A2 noemen. Dit zijn dus abstrakte elementen. A1 geeft een aanwijzing in de nabijheid aan, A2 een aanwijzing op afstand.
De regel luidt:
| |
| |
Daarna kunnen we zeggen:
Deze laatste regels zijn geen syntaktische maar fonologische regels: ze hebben betrekking op de uitspraak. We spreken uit: dit; we bedoelen: de of het in de nabijheid. De keuze die de akkolades aangeven, is natuurlijk afhankelijk van het feit of het zelfstandig naamwoord in het enkel- of meervoud staat.
Op de volgende wijze geven we deze jongens in een boomdiagram weer:
Dit, deze, die en dat kombineren de betekenissen van het bepaalde lidwoord en het element aanwijzing. Dit en deze drukken nabijheid uit, dat en die afstand. Dit wordt allemaal aangegeven in de (fonologische) regels Bep + A1 en Bep + A2. Zo ontstaan de aanwijzende voornaamwoorden.
Er bestaat een duidelijk verschil in intonatie tussen het bepaald lidwoord en het aanwijzend voornaamwoord (= Bep + A):
De jongens speelden op het veld.
Die jongens speelden op het veld.
Die krijgt veel meer nadruk dan de.
De determinator moet een lidwoord en kan een aanwijzings-element bevatten. We bespreken nu een ander element dat evenals het aanwijzings-element in de determinator kan optreden: aantal. De regel voor Det wordt dan:
| |
| |
Det → L + (aanw) + (aantal)
Zoals de regel toont, treedt aantal na aanwijzing op als deze elementen voorkomen. Regel voor aantal:
hoofdtelwoorden → een, twee, drie, ...
rangtelwoorden → eerste, tweede, derde, ...
De nominale konstituent geven we als volgt in een boomdiagram weer:
Uit dit boomdiagram kunnen we precies aflezen hoe de konstituent die twee jongens is opgebouwd.
| |
3.7 Herhaling van de regels voor de nominale konstituent
Tot slot herhalen we de regels die gegeven zijn voor de nominale konstituent. Dit zijn dus regels van het Nederlandse taalsysteem.
1 | NK →
|
2 | eigennaam → Piet, Engeland, de Grote Beer, ... |
| |
3 | pers vnw → ik, mij, me, jij, jou, je, u, hij, hem, zij, ze, haar, het, wij, we, ons, jullie, gij, zij, ze, hun, hen. |
| |
| |
4 | onbep vnw → iemand, iets, wat, ... |
| |
5 | NK → Det + Zn |
| |
6 | Det → L + (aanwijzing) + (aantal) |
| |
7 | L →
|
| |
8 | Bep → de, het |
| |
9 | Onbep → een, ‘nul’ |
| |
10 | Kat → een, ‘nul’ |
| |
11 | aanwijzing →
|
| |
12 | Bep + A1 → dit, deze |
| |
13 | Bep + A2 → dat, die |
| |
14 | aantal →
|
| |
15 | hoofdtelwoorden → een, twee, drie, ... |
| |
16 | rangtelwoorden → eerste, tweede, derde, ... |
| |
17 | zn →
|
| |
18 | telbaar → huis, paard, idee, ... |
| |
19 | niet-telbaar → meubilair, enthousiasme, water, ... |
| |
20 | konkreet → water, kast, man, ... |
| |
21 | abstrakt → idee, geloof, verantwoordelijkheid, ... |
Opmerkingen over deze regels:
Deze 21 regels zijn nog maar een beperkte afspiegeling van het aantal regels dat in het Nederlandse taalsysteem voor de nominale konstituent werkzaam is. Toch geven ze ons een idee van de regels die in 1.4 aan de orde gesteld
| |
| |
zijn, hoewel we toen nog de letters A, B, enz. moesten gebruiken.
De regels 12 en 13 zijn fonologische regels: twee syntaktische elementen smelten samen en worden als één woord uitgesproken.
De regels 1 tot en met 5 geven de voornaamste herschrijfregels voor de NK, de regels 6 tot en met 16 voor de determinator en de regels 17 tot en met 21 voor het zelfstandig naamwoord. We zullen het meest te maken krijgen met nominale konstituenten die uit een Det + Zn-verbinding bestaan.
Bij regel 14 kunnen we nog opmerken dat er onderscheid wordt gemaakt tussen bepaalde en onbepaalde hoofd- en rangtelwoorden. De bepaalde hoofd- en rangtelwoorden zijn in de regels aangegeven. Tot de onbepaalde hoofdtelwoorden rekenen we woorden als vele, enkele, verscheidene, enz. Deze woorden geven een onbepaald aantal aan. Tot de onbepaalde rangtelwoorden rekenen we woorden als de zoveelste, de middelste, de laatste, enz. Deze woorden geven een onbepaalde rangorde aan.
Tot nu toe hebben we de nominale konstituent vrijwel alleen maar in de funktie van onderwerp van de kernzin leren kennen. In het volgende hoofdstuk zullen we zien dat de nominale konstituent ook andere funkties kan hebben, die afhankelijk zijn van het werkwoord in de zin. Daarom zal in het volgende hoofdstuk de verbale konstituent besproken worden.
| |
3.8 Vragen en opdrachten
1 | Schrijf de volgende zinnen over en onderstreep de nominale konstituent die als onderwerp fungeert. Geef daarna aan of er sprake is van een eigennaam, een persoonlijk voornaamwoord, een onbepaald voornaamwoord of een Det + Zn-verbinding. Geef bij de Det + Zn-verbinding(en) ook de onderscheidingen aan.
a | Er zwommen eenden in de vijver. |
b | Daar wordt niets gepresteerd. |
c | Klaas zal er over nadenken. |
d | Ze antwoordde gevat. |
e | Die man is wel veranderd. |
f | Iemand moet het toch gedaan hebben. |
g | Sarkasme zal je niet naar je doel leiden. |
|
| |
| |
|
h | Een koe loeit. |
i | Een vergissing is menselijk. |
j | Deze drie huizen zijn gisteren gekraakt. |
|
| |
2 | In 3.1 is gezegd dat we bij de bespreking van de nominale konstituent van de drie komponenten van de grammatika gebruik zullen maken. Geef nauwkeurig aan waar elk van deze komponenten gebruikt is. |
| |
3 | In de zin Een huis heeft een dak komt een kategoriale nominale konstituent voor. Waar en waarom? |
| |
4 | Licht de regels 8 tot en met 10 (zie 3.7) met voorbeelden toe. |
| |
5 | Waarom kunnen we het woord geen niet tot een bepaalde kategorie rekenen en dus niet als woordsoort benoemen? |
| |
6 | Is het onderscheid tussen abstrakte en konkrete zelfstandige naamwoorden een syntaktische of een semantische? Motiveren. |
| |
7 | Hoe is gemakkelijk aan te tonen dat een woord als water een konkreet zelfstandig naamwoord is? |
| |
8 | Wat valt er op te merken over de determinator in de volgende zinnen:
a | Katten zijn dol op melk. |
b | Wolken dreven voorbij. |
c | Er liepen mensen op straat. |
| |
| Teken boomdiagrammen voor de nominale konstituenten. |
|
| |
9 | Teken een boomdiagram voor de nominale konstituent die als onderwerp fungeert in de zin Het lopen doet je goed. Wat is het bijzondere van deze nominale konstituent? Geef hiervan nog een voorbeeld. |
| |
10 | Wat gebeurt er met het lidwoord als het element aanwijzing in de determinator optreedt? |
| |
11 | Wat wordt bedoeld met een fonologische regel? Geef een voorbeeld. |
| |
12 | Teken boomdiagrammen voor: a Die meisjes;
b Dit eerste resultaat. |
| |
13 | We hebben het woord men niet bij de onbepaalde voornaamwoorden genoemd. Men gedraagt zich in zinnen anders dan bijvoorbeeld iemand. Op grond daarvan is het moeilijk om men bij de onbepaalde voornaamwoorden te rekenen. Uit welke zinnen blijkt het verschillend gedrag? |
| |
| |
14 | Tot welke kategorie zouden we het woord beide rekenen? Motiveren. |
| |
15 | Wat is een reden om de bespreking van de bijvoeglijke naamwoorden uit te stellen tot de behandeling van de verbale konstituent? |
| |
16 | Stel vijf generatieve regels op die het mogelijk maken dat de nominale konstituent de vier mannen gegenereerd wordt. Teken ook een boomdiagram. |
| |
17 | Waaruit blijkt dat de determinator geen kategorie maar een konstituent is? |
| |
18 | We hebben nu het eerste onderdeel van de zin (= NK + VK) nader beschouwd. De nominale konstituent is in een boomdiagram van de kernzin onmiddellijk uit Z afgeleid: we geven het onderwerp aan als [NK, Z]. Hoe zouden we op dezelfde manier de determinator en het zelfstandig naamwoord kunnen omschrijven? |
| |
19 | In de zin Hij gelooft dat is dat een zelfstandig gebruikt aanwijzend voornaamwoord. Het behoort niet tot de determinator. In dit hoofdstuk hebben we alleen de aanwijzende voornaamwoorden als deel van de determinator besproken.
De woorden dit en dat als zelfstandige aanwijzende voornaamwoorden vereisen een zekere kennis van de spreker en luisteraar en zijn dus op te vatten als een aanduiding van wat bij beiden bekend is: het zijn afgeleide vormen. Licht deze uitspraak toe. |
| |
20 | Geef de nominale en de verbale konstituent aan in:
Hij heeft het huis verkocht.
In de verbale konstituent komt een nominale konstituent voor. Het optreden van deze konstituent blijkt afhankelijk te zijn van het werkwoord. Wat is hier de funktie van de nominale konstituent binnen de verbale konstituent? |
|
|