| |
| |
| |
1
De taal
1.1 Inleiding
De taal is de meest kenmerkende eigenschap van de mens. Zonder deze eigenschap zou onze samenleving onmogelijk zijn. Met behulp van de taal kunnen we onze gedachten in zinnen omzetten, opdat we door anderen begrepen zullen worden. Gedachten omzetten in zinnen of uiten in taal kan mondeling en schriftelijk gebeuren. Zo speelt de taal in ons leven een bijzonder belangrijke rol, waarvan we ons dikwijls maar nauwelijks bewust zijn: we leren onze moedertaal nu eenmaal ‘vanzelf’. Natuurlijk geven de gesproken of geschreven zinnen niet altijd precies de gedachten die er achter zitten weer; denk maar eens aan ironisch taalgebruik: de spreker of schrijver bedoelt het tegengestelde van wat hij zegt of schrijft. Uit ervaring weten we hoe moeilijk het is om een gedachte goed en volledig onder woorden te brengen. Bovendien zijn er grote verschillen: de letterkundige stelt meestal andere eisen aan zijn taalgebruik dan de journalist, terwijl ze toch van dezelfde taal gebruik maken. Een letterkundige kan een kranteartkel begrijpen en een journalist kan een literair werk begrijpen, ondanks het verschillend hanteren van dezelfde taal. Het beheersen van dezelfde taal maakt het begrijpen blijkbaar mogelijk. Daarom willen we antwoord krijgen op de vraag wat de menselijke taal nu precies is en aan welke wetten het taalgebruik beantwoordt.
| |
| |
| |
1.2 Het zinnen-producerend mechanisme
We kunnen de taal beschouwen als een ingewikkeld mechanisme om zinnen te produceren. Als kind leren we onbewust dit mechanisme te beheersen voor onze eigen taal. Dat betekent dat we automatisch de regels van de grammatika leren toepassen. Het geheel van regels waarmee en volgens welke de woorden van een taal worden gekombineerd tot zinnen, noemen we het taalsysteem. Als het kind wat ouder wordt, gaat het bewuster met dat taalsysteem werken om vragen te stellen, tijdsvormen aan te geven, samenhang aan te tonen, enz. Zo heeft iemand die Nederlands als zijn moedertaal spreekt als het ware een ingebouwd systeem van regels dat hem in staat stelt Nederlandse zinnen voort te brengen. Het taalsysteem geeft hem ook het vermogen om alle andere nooit eerder gehoorde of gelezen zinnen te begrijpen. Als we spreken of lezen zijn we ons natuurlijk niet steeds bewust van die grammatikale regels die ons taalgebruik regelen. Vaak ontdekken we het bestaan daarvan pas wanneer we zinnen horen of lezen die niet juist gevormd of onbegrijpelijk zijn. Elke moedertaalspreker weet welke zinnen grammatikaal (wel-gevormd) en welke zinnen ongrammatikaal zijn. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat er geen vergissingen gemaakt kunnen worden, zoals in Hij kan zijn les goed. Het zal geen moeilijkheden opleveren om in te zien dat een zin als Dat is hij gewerkt op de een of andere manier niet juist is. We geven aan dat de zin ongrammatikaal is door er een sterretje voor te plaatsen: * Hij komen vroeg. Zo'n ongrammatikale zin moet niet worden verward met een moeilijk te begrijpen zin; een goed verstaander heeft maar een half woord nodig. In een bepaalde situatie zal Ben zo terug heel goed begrepen worden. Ongrammatikaal wil dan ook alleen maar zeggen: afwijkend van het (voor ons: Nederlandse) taalsysteem. In ongrammatikale zinnen kunnen allerlei regels van het taalsysteem
‘overtreden’ zijn; hier komen we nog uitvoerig op terug.
Hoe weet de moedertaalspreker wat grammatikaal en ongrammatikaal is? Taalgevoel wordt dan gezegd. We zullen dit vage begrip moeten omschrijven om er meer inzicht in te krijgen.
| |
1.3 Taal als een onbeperkte verzameling zinnen
Het aantal zinnen dat in een taal kan voorkomen is onbeperkt. De taal heeft een onbegrensde rijkdom aan zinnen. De taalgebruiker heeft vanzelfsprekend
| |
| |
niet een onbeperkt aantal pasklare zinnen tot zijn beschikking, hij heeft alle zinnen niet ‘geprefabriceerd’ of in schema's in zijn hoofd. Hij zal ze op het juiste moment moeten vormen en zijn taalkennis zorgt er dan voor dat elke nieuw-gevormde zin wel-gevormd en begrijpelijk is. Anders gezegd: de taalgebruiker beschikt over een begrensd aantal regels en woorden waarmee hij oneindig veel zinnen kan maken. We staan hier voor het verbazingwekkende feit dat een spreker volstrekt nieuwe zinnen kan opbouwen en dat de luisteraar deze zinnen kan begrijpen, ook al heeft hij ze nooit tevoren gehoord. Een spreker met een beperkt (eindig) geheugen is dus in staat een oneindig aantal korrekte zinnen van een taal voort te brengen en te begrijpen. We noemen dit de kreativiteit van de taalgebruiker of het kreatieve aspekt (produktiviteit) van de taal. Het kreatieve aspekt is het belangrijkste kenmerk van de taal. Net zo goed als Nederlanders op basis van hun taalsysteem nieuwe Nederlandse zinnen kunnen produceren, doen bijvoorbeeld Engelsen dat in het Engels en Chinezen in het Chinees. Bij het leren van een vreemde taal is het doel het verwerven van het kreatieve systeem van die vreemde taal, niet het kunnen nazeggen van een aantal pasklare zinnen.
Iemand die zijn taal goed beheerst, kan:
1 | een onbeperkt aantal nieuwe zinnen in die taal voortbrengen en begrijpen, en kan |
2 | afwijkende zinnen verklaren. |
Een zin als Hij morgen komt werken is volgens het Nederlandse taalsysteem niet helemaal juist opgebouwd, maar is daarom nog wel te verklaren. Daarentegen is een zin als De aarde is plat volgens hetzelfde taalsysteem juist, maar niet in overeenstemming met de werkelijkheid: grammatikaal, maar onwaar.
Steeds weer blijkt dat zinnen niet willekeurig in elkaar zitten, maar aan bepaalde regels beantwoorden wat kombinatie betreft. Om ons rekenschap te geven van de kreativiteit van iedere taalgebruiker om voortdurend nieuwe zinnen te produceren en te begrijpen, zeggen we eerst iets over het taalsysteem.
| |
1.4 De regels van het taalsysteem
We nemen aan dat een taalsysteem uit de volgende zes regels bestaat, waarbij hetgeen links van de pijl staat vervangen mag worden door wat rechts
| |
| |
daarvan staat. We nemen de letter Z (zin) als beginsymbool.
1 | Z → A + B |
2 | B → C + A |
3 | A → D + E |
4 | D → de |
5 | E → man, hond |
6 | C → slaat |
Deze zes regels noemen we herschrijfregels: wat links van de pijl staat wordt herschreven tot wat rechts van de pijl staat.
Door toepassing van deze zes regels kunnen we de zin De man slaat de hond afleiden:
a | Z |
b | A + B (volgens regel 1) |
c | A + C + A (volgens regel 2) |
d | D + E + C + A (volgens regel 3) |
e | D + E + C + D + E (volgens regel 3) |
f | de + E + C + D + E (volgens regel 4) |
g | de + man + C + D + E (volgens regel 5) |
h | de + man + slaat + D + E (volgens regel 6) |
i | de + man + slaat + de + E (volgens regel 4) |
j | de + man + slaat + de + hond (volgens regel 5) |
De afleiding a-j kunnen we ook in een boomdiagram weergeven. Dit heeft de vorm van een omgekeerde boom waarvan de vertakkingen de herschrijfregels zijn.
| |
| |
De regels 1-6 vormen de zin De man slaat de hond. In plaats van ‘vormen’ of ‘voortbrengen’ spreken we ook wel van genereren. De regels 1-6 noemen we generatieve regels. Onze zes regels hebben geen grote generatieve kracht: ze leveren maar één zin op. Toch is het de bedoeling dat we met zo min mogelijk regels zoveel mogelijk verschillende zinnen genereren, om een inzicht te krijgen in het kreatieve van de taal. Dat dit mogelijk is, blijkt als we bijvoorbeeld de regels 4, 5 en 6 als volgt vervangen:
4' → de, het, een |
5' → man, hond, kat, paard |
6' → slaat, aait, verwent |
Op deze manier zijn er met de zes regels heel wat meer zinnen te genereren. Om te voorkomen dat we ongrammatikale zinnen als * De hond slaat de man krijgen, zijn er speciale regels in het woordenboek opgenomen. Bij de bespreking van het woordenboek komen we hierop terug.
We hebben nu gezien dat we zelfs met het simpele taalsysteem van zes regels een groot aantal zinnen kunnen vormen of genereren. Er is hierbij sprake van kombinatieregels en een woordvoorraad. In werkelijkheid zijn de regels van onze taal veel ingewikkelder dan hier is aangegeven, hoewel de werking hetzelfde is.
De afkorting Z is als beginpunt van de afleiding te vergelijken met een axioma uit de wiskunde. Als we Z ook weer rechts van de pijl laten optreden, kan het hele proces van zinnen-produceren opnieuw beginnen waarbij we telkens zinnen in andere zinnen krijgen: Hij zegt dat hij zegt (dat hij zegt) dat hij hier komt. We spreken van een rekursieve regel wanneer een afkorting of symbool zowel links als rechts van de pijl in de herschrijfregel kan optreden. De rekursieve regels laten zien dat een zin in principe oneindig lang kan zijn. In de praktijk zullen dergelijke zinnen echter als onbegrijpelijk worden verworpen.
| |
1.5 Taalsysteem, taalbouwsels en taaluitingen
Het werkelijke taalgebruik kan pas goed begrepen worden wanneer we precies weten hoe ons taalsysteem werkt.Elke menselijke kommunikatie in taal berust op kennis van dat systeem. Het taalsysteem is het vermogen van de
| |
| |
mens om zijn taal goed te gebruiken en is als zodanig natuurlijk niet zichtbaar: het zit in de hersenen van de mens. We spreken daarom van het abstrakte taalsysteem. Uit het materiaal (woorden) produceert het systeem met behulp van regels woordgroepen en zinnen. We spreken hier van taalbouwsels. Het taalsysteem van het Nederlands vormt alleen maar grammatikale Nederlandse taalbouwsels. In het dagelijkse taalgebruik brengen we uitingen voort die haperingen, versprekingen en tal van andere onvolkomenheden vertonen. Een bandopname van spreektaal toont dit duidelijk aan. Al deze storende faktoren bij het taalgebruik gelden niet voor de taalbouwsels. In het taalsysteem bestaat maar één taalbouwsel Wilt u roken? Wordt een dergelijk taalbouwsel in de dagelijkse omgangstaal gebruikt dan spreken we van een taaluiting. Van het ene taalbouwsel Wilt u roken? bestaan dus net zoveel taaluitingen als in een bepaalde situatie uitgesproken worden. Taalbouwsels zijn als het ware ideale zinnen die de mogelijkheden van het taalsysteem laten zien. De taalbouwsels worden konkreet wanneer ze als taaluitingen worden gebruikt.
Wanneer we de mogelijke taalbouwsels van een taal willen bestuderen dan moeten we eerst het taalsysteem kennen dat deze taalbouwsels heeft geproduceerd. Dit is als volgt met een voorbeeld te verduidelijken. Iemand die geïnteresseerd is in het systeem van de verkeerstekens hoeft niet alle konkrete verkeersborden in het hele land te bestuderen om inzicht in dit systeem te krijgen. Het is voldoende als hij de types uit het verkeersreglement kent en het systeem waarin ze passen. Zo hoeven wij niet alle taaluitingen apart te bestuderen, maar alleen de taalbouwsels die aan de taaluitingen ten grondslag liggen. Taaluitingen kunnen we ook gebruikte taalbouwsels noemen.
De eigenschappen van het belangrijkste taalbouwsel, de zin, zullen in hoofdstuk 2 aan de orde gesteld worden. We hebben het begrip zin al gebruikt, omdat iedereen wel ongeveer weet wat er mee bedoeld wordt.
We hebben nu onderscheid gemaakt tussen de taal als taalsysteem (met als produkten de taalbouwsels of grammatikale zinnen) en de taal als gebruikte taalbouwsels (taaluitingen). De eerste onderscheiding is abstrakt (onwaarneembaar), de tweede is konkreet (waarneembaar). Voordat we dit alles in een schema samenvatten, moet nog worden opgemerkt dat het taalsysteem uit een groot (maar beperkt) aantal regels bestaat en een grote (maar bebeperkte) hoeveelheid woorden, terwijl zowel abstrakte als konkrete taalbouwsels onbeperkt in aantal zijn. De moeilijkheid is echter dat we alleen via
| |
| |
de taaluitingen (die immers waarneembaar zijn) iets van het systeem dat eraan ten grondslag ligt te weten kunnen komen. In schema:
We zullen in de volgende hoofdstukken zien dat de grammatika zich op i zal richten om ii te kunnen beschrijven. Daarbij zal die grammatika als model van i afhankelijk zijn van iii: alleen via het waarneembare taalgedrag van de mens kunnen we ons een idee vormen van i, het taalvormend apparaat.
| |
1.6 Vragen en opdrachten
1 | Een mens leert zijn moedertaal niet door alle zinnen van die taal te onthouden en in zijn geest te bewaren. Hoe gebeurt dit dan wel? |
| |
2 | Zou intelligentie van een taalgebruiker iets met zijn werkelijke taalgebruik te maken hebben? Motiveren. |
| |
3 | In 1.1 is gesproken over menselijke taal. Waarom zou deze onderscheiding worden gemaakt? |
| |
| |
4 | De meest ingenieuze taalmachine (denk bijvoorbeeld aan een computer) mist toch een eigenschap die de mens van nature bezit. Om welke eigenschap gaat het hier? |
| |
5 | Waarom zou het verschijnsel van de ongrammatikale zinnen in de spreektaal veel meer voorkomen dan in de schrijftaal? |
| |
6 | Op welke manier zijn de volgende zinnen ongrammatikaal, welke grammatikale regels zijn ‘overtreden’?
a | *Zij goed klant maar niet betalen rekening; |
b | *Hij gezien zijn plicht en hij gedaan het. |
|
| |
7 | Hoe is gemakkelijk aan te tonen dat het aantal zinnen van een taal onbeperkt is? Hoe staat het in dit opzicht met de woorden van een taal? |
| |
8 | Een taalsysteem bestaat uit de volgende vijf regels:
1 | Z → A + B |
2 | A → C |
3 | B → D |
4 | C → hij, zij |
5 | D → komt, loopt |
Geef de afleiding van deze regels en een boomdiagram. Hoeveel zinnen kunnen met deze regels gevormd worden? |
| |
9 | Stel zelf regels op om de zin Hij koopt een boek te genereren. |
| |
10 | In welk opzicht is ons taalsysteem met een computer te vergelijken? |
| |
11 | Als we erin slagen het taalsysteem te verklaren, kunnen we veel te weten komen over het taalgebruik in al zijn geledingen. Leg dit eens uit. |
| |
12 | In welke geschriften wordt het taalsysteem het meest in acht genomen en waarin wordt er het meest van afgeweken? Motiveren. |
| |
13 | In welk opzicht zouden we de vierkante cirkel ongrammatikaal noemen? |
| |
14 | Er bestaat een voortdurende wisselwerking tussen het abstrakte taalsysteem en het konkrete taalgebruik (zie de dubbele pijl in het schema in 1.5). Waarin bestaat die wisselwerking? |
| |
15 | Helemaal op eigen initiatief vormt een Nederlander als verkleinwoord van een leenwoord als beatle: beatletje. Waarom zou hij niet (evenals bij boom - boompje) bijvoorbeeld beatlepje zeggen? Motiveren. |
| |
| |
16 | In de volgende beweringen wordt telkens het woord grammatika gebruikt. Bepaal per bewering nauwkeurig de betekenis en zeg daarna welke van de drie betekenissen ons het meest zou aanspreken.
a | Zijn grammatika is uitstekend. Hij maakt zelden spreek- of schrijffouten. |
b | Zijn grammatika is uitstekend. Je krijgt er veel inzicht door in de opbouw van het Nederlands. |
c | Mensen bezitten een grammatika die het mogelijk maakt dat ze de taal gebruiken, voortbrengen en begrijpen. |
|
| |
17 | De zin is een taalbouwsel. Als we het taalsysteem nu voorstellen als een geheel van regels en woorden, wat kunnen we dan over de zin zeggen? |
| |
18 | Hoe zou het, uitgaande van hetgeen in 1.2 over de taal gezegd is, te verklaren zijn dat iemand aan een taalbouwsel als Ben zo terug of Kom zo genoeg heeft om te begrijpen wat ermee bedoeld wordt? (Bij het antwoord ook gebruik maken van het onderscheid systeem - bouwsels.) |
| |
19 | Het taalsysteem kan taalbouwsels maken die in het werkelijke taalgebruik niet voorkomen. Geef hier een voorbeeld van. |
| |
20 | Ook zijn er taaluitingen die in het taalsysteem niet voorkomen, die dus in strijd daarmee gevormd zijn. Geef hier een voorbeeld van. |
| |
21 | Zoek in de krant enkele zinnen die ongrammatikaal zijn. Tracht de gemaakte fout(en) te verklaren. |
| |
22 | Als we het taalsysteem goed willen bestuderen, dan is ‘anatomie’ op de taal nodig. De dichter Jaap Harten drukt zijn idee hierover als volgt uit:
Anatomie is
noodzakelijk voor wie
aan een naakttekening
van de taal
niet genoeg heeft.
Hoe kunnen we anatomie hier het best opvatten? |
| |
23 | In 1.1 is gesproken over het soms opzettelijk aangebrachte verschil tussen gedachte en taaluiting. Verklaar nu de volgende regels van de dichteres Ellen Warmond:
|
| |
| |
|
taal zegt niets of weinig
of in elk geval
toch minder dan
men denkt.
Hoe is haar pessimistische houding te verklaren? (Let vooral op de betekenis van denkt.) |
| |
24 | In hoofdstuk 2 wordt gezegd wat we precies onder de grammatika van een taal moeten verstaan en hoe een zin wordt gevormd. We gaan daarbij uit van het taalsysteem. Waarom zouden we niet beginnen met de taaluitingen? |
| |
25 | Taal is als onbeperkte hoeveelheid zinnen te vergelijken met muziek. Hoe? |
|
|