Verzamelde werken. Deel 8. Universiteit, wetenschap en kunst
(1951)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekendAntwoord aan J.A. DamanGa naar voetnoot*De redactie van De Telegraaf stelt mij in de gelegenheid, het bovenstaande van een beknopt onderschrift te voorzien. Ik doe dat gaarne, en zou den heer Daman, wiens brief ik met belangstelling gelezen heb, het volgende willen antwoorden. Het was mij niet onbekend, dat er ook in Engeland bewegingen voor spellinghervorming reeds sedert lang hebben bestaan. Dat er op dit oogenblik zooveel indrukwekkende namen achter staan, als de heer Daman opsomt, is mij inderdaad nieuw, doch geenszins onbegrijpelijk: de gedachte ligt immers zoo voor de hand. En toch berust het streven mijns inziens op een eminent misverstand. Was ik Engelschman, ik zou mij met de meeste beslistheid aan den anderen kant scharen en den hervormers toeroepen: ‘Weet wel wat gij doet! Wanneer gij er in slaagt, uw spelling te normaliseeren door het uitwerpen van alle anomalieën, dan zult gij, hoe vreemd het klinke, uw geschreven taal van een harer uitnemendste kwaliteiten hebben beroofd, en wel van deze, dat het zichtbare begripssymbool, het geschreven woord, juist door zijn vreemde, opvallende, scherp gemarkeerde schrijfwijze, buitengewoon snel tot het bewustzijn doordringt.’ - Dit geldt natuurlijk voor hem, die het eenmaal geleerd heeft. Maar taal en schrift zijn er toch, | |
[pagina 553]
| |
meen ik, voor de lezende volwassenen en niet voor de kinderen en de half-alfabeten. Hebt u, zou ik den heer Daman willen vragen, nooit opgemerkt, dat een bladzijde Engelsch, in haar geheel, sneller te overzien is dan een bladzijde Nederlandsch? Dat komt juist door de anomalieën, door knight en cough en gauge etc.. Dit is wat men noemen mag het lees-psychologische argument, dat ik in mijn brief aan den heer Höweler sub 1 behandelde. Ik heb al eerder bemerkt, dat het moeilijk doordringt. Toch is het zeer fundamenteel, zeer exact en in den grond zeer eenvoudig. | |
Aanteekening van de RedactieOp 29 October 1934 sprak minister Marchant in een radio-rede, getiteld ‘De laatste spellingronde’, over Huizinga's opvattingen. Spreker liet duidelijk uitkomen dat er van een ‘òmgaan van den ministerraad’ geen sprake was: er bestond geen enkele tegenstelling tusschen den Minister van Onderwijs en den ministerraad. Dat voor den staatsdienst de spelling De Vries en Te Winkel bleef gehandhaafd, vond zijn oorzaak in het feit dat invoering van de vereenvoudigde spelling ‘op stel en sprong’ in den staatsdienst en de wetgeving veel dieper zou ingrijpen dan in het onderwijs. Mr Marchant verweet Huizinga dat hij de Nederlandsche beschaving zoo hoog scheen aan te slaan omdat de ontwikkelde Nederlander verplicht was twee Nederlandsche talen (schrijf- en spreektaal) te hanteeren. Na te hebben opgemerkt dat Huizinga's argumentatie te mager was, besloot spreker met er op te wijzen dat Huizinga als historicus de feiten terecht onderscheidt in blijvende en veranderlijke, terwijl hij in dèze kwestie de levende taal van een levend volk aanzag voor iets onveranderlijks. In het volgende artikel beantwoordde Huizinga Minister Marchant en ging hij nog eens in op sommige opmerkingen van zijn andere opponenten. |
|