Zoo als Sluyters hem geschilderd heeft, kenden hem de meesten, die nu het ledig voelen, dat zijn heengaan liet: vroeg grijs, maar oud noch van geest noch van hart. De teerheid van zijn uiterlijk liet niet vermoeden, hoe onvermoeid hij zich gaf aan zijn wetenschap, aan zijn vele plichten en aan hen, die hem lief waren.
Nu hij niet meer met ons is, rijst voor mij telkens het beeld op van De Sitter, zooals wij zijn vrienden hem gekend hebben veertig jaar geleden. Dat beeld zal door geen wetenschappelijke herdenking, hem gewijd, worden vastgelegd, en toch is het, voor de kennis van den man, van gewicht, te kunnen zien, wat de jonge man beloofde. Is niet deze Studentenalmanak de plaats, waar ik mag beproeven, het beeld van dien jongen Willem de Sitter met enkele lijnen naast dat hiernevens te zetten?
Een lange, slanke figuur, met een fijn gezicht, toen al vrij bleek, onder blond haar, dat nog de krul uit den jongenstijd niet geheel verloren had. Aan zijn welgemaakt postuur deed het ietwat linksche van zijn bewegingen even afbreuk. Hij was een goed ruiter en een uitstekend schaatsenrijder. In alles wat hij deed kenmerkte hem een zekere nonchalante onverschrokkenheid, misschien verwant aan de ongeschokte zelfstandigheid, die in hem den telg van een patricisch geslacht verried.
Het overheerschende in zijn uiterlijke verschijning waren zijn oogen: groote, donkerblauwe oogen, vast en rustig van blik, met niets van zelfbehagen erin, niets verholens of gejaagds. Hij sprak weinig, maar nam levendig deel aan wat anderen zeiden, zijn pijp rookende, tot hij opeens over een punt, dat hem ter harte ging, zelf ijverig het woord nam.
De roep van zijn mathematische gaven ging hem al, toen hij als student aankwam, vooruit. De brandende geestdrift voor de wetenschap verliet hem geen oogenblik. Hij sprak er gaarne met zijn vrienden over, en wist hen, zoo niet te doen begrijpen dan toch te doen vermoeden, wat hem bezighield. Het waren steeds de grondvragen, waarover hij sprak. Hij las Newton in het Latijn.
Zijn diepe vereering voor den grooten Kapteyn heeft ongetwijfeld den bodem bereid voor den overgang van de zuiver mathematische richting zijner studiën tot de sterrekunde, dien de omstandigheden tegen het laatst van zijn studietijd meebrachten.