Verzamelde werken. Deel 6. Biografie
(1950)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekend
[pagina 496]
| |
Mr C. van VollenhovenGa naar voetnoot*Als ik tracht, Van Vollenhoven's geestelijke figuur, nu wij hem verloren hebben, duidelijk omlijnd voor mij te zien, dan schuift zich voor mijn beeld van den denker terstond dat van den mensch, dat van den vriend. En als ik zoek naar de termen om zijn geest en wezen te omschrijven, dan vind ik er enkel, die behoren tot een veel hooger gebied dan dat van kunde en scherpzinnigheid. Wat zal ik pogen, hier nog eens zijn wetenschappelijke verdiensten samen te vatten? Het is op tal van plaatsen reeds door bevoegder hand dan de mijne geschied. Maar nog minder kan ik er aan denken, dat teere beeld van zijn verheven persoonlijkheid, dat in mij leeft, in een vluchtige noot neer te leggen. Laat mij enkel een oogenblik vertoeven bij één of twee kanten van zijn geest en persoon.
Voor mij ligt de laatste proef van Old Glory, het artikel dat gisteren in het Koloniaal Tijdschrift verscheen. Potloodcorrecties aan den rand vertoonen zijn welbekende, haastige en toch duidelijke schrift onvast en bevend; ze zijn van 26 April! Maar al beefde de hand, die op het ziekbed ze schreef, de verbeteringen zelf, meest fijne, lichte retouches aan vorm of gedachte, spreken nog van al de onvergelijkelijke helderheid van dien schitterenden geest. Dit stuk, dat voor hem zelf één uit vele beloofde te zijn, die nog volgen moesten, is nu voor ons een slotwoord en een erfdeel geworden. En wij zien met verbazing, hoezeer het in den volsten zin des woords zoo heeten mag. Om inhoud en strekking, om dien toon van diep ernstig waarschuwen, waaraan de bittere onvoldaanheid en de edele verontwaardiging nog krachtiger klank geven. Ook als proeve van zijn geest en stijl beschouwd stelt dit artikel ons Van Vollenhoven's ongeevenaard meesterschap nog eenmaal in volheid voor oogen. Let op den geweldigen voorraad van meesterlijk beheerschte détailkennis, die achter elke zinsnede staat, en geef u rekenschap van de diepte van algemeen inzicht in het wezen van sociale verhoudingen, die aan dat alles ten grondslag ligt. Het is, zooals alles wat hij schreef, van woord tot woord volmaakt duidelijk en volstrekt bondig en direct. Bij hem nooit omhaal van inleiding en voorbereiding. Hij baseert elke gedachte op een concreet en levend feit, uit heden of historie. Wie zijn werk uit een oog- | |
[pagina 497]
| |
punt van schrijftrant beziet, zal opmerken, hoe dikwijls hij als aanhef het zichtbare beeld van een in plaats en tijd nauwkeurig bepaalde historische daad gebruikte, of wel een samenhang voor u oproept door een haastige opsomming van opeenvolgende data, in hun onuitgewerkten climax of contrast. Elke beoordeeling van het heden is bij hem altijd gefundeerd in een kennis en waardeering van het verleden. Heden en verleden beide altijd in een levende gedaante, vol warmte en kleur, vol menschelijk meeleven en weldadigen humor. Zijn historische stijl is die van het praesens. Zelden drukt hij zich uit in den verleden tijd. Hij behoeft den werkwoordstijd van de zich nog voltrekkende feitelijkheid, van het levende gebeuren, dààr, voor uw oogen, voortspoedend, u ontsnappend, als ge het niet grijpt. Zooals hij de dingen zag, in ijlende activiteit, zoo leefde hij zelf. Bij al zijn onmiddellijkheid en volheid van leven vertoont Van Vollenhoven's werk toch ook steeds weer een sterken zin voor gesloten bouw en hechten, zelfs monumentalen vorm. Waar hij zeer dringend spreken wil, kiest hij gaarne een symbolische drieschaal, en rangschikt de feiten van zijn haast altijd op toekomstige volmaking gericht betoog in een trits van phasen of trappen, zooals in De drie treden van het volkenrecht van 1918, en opnieuw, nog uitgewerkter, in Du droit de paix van 1932. Aan zijn warme liefde voor het détail, mits levend en menschelijk, gaf hij vooral toe op die gebieden, - altijd betreffen ze personen -, die hem als de rustplaatsen voor zijn geest waren: Hogendorp, Thorbecke, de Prins van Oranje, Grotius bovenal. Drie van die namen spreken van den Nederlandschen staat als het middelpunt van zijn historisch en staatsrechtelijk denken, de vierde van een wijder ideaal... Ik verwijlde hier bij de eigenschappen van zijn woord en gedachte, alsof ik het werk, dat hij naliet, reeds als een kunstwerk in onttogen gemoedsrust kon beschouwen! En het bevredigt mij niet, enkel hiervan te spreken. Van de werking, die uitging van zijn persoon, moet ik nog iets zeggen. Deze eenvoudig, ja ascetisch levende en tegelijk zoo onovertroffen gastvrije man, in het stille huis in de kleine stad, was een centrum, als geen wereldberoemdheid in vorstelijken staat het zijn kan. Van zijn geest en van zijn hart gingen banden uit, die duizenden vereenigd hielden, in overtuiging en bewondering, in genegenheid en vereering. Zijn vriendschap, die hij velen liet genieten, was even actief als zijn geest, niemand vergetende, iedereen zoekende, altijd gevende. Wie tot hem kwam, vond sterking voor zichzelf in de hartelijkheid van zijn belang- | |
[pagina 498]
| |
stelling, in de wijsheid van zijn raad, in de gulheid van zijn waardeering. Voor hoevelen niet is bij het voltooien van een geschrift een der levendigste vreugden geweest, het aan Van Vollenhoven te kunnen aanbieden. Hij was trouw in alles en aan allen, aan de beelden van zijn jeugd en aan al hetgeen hij eens verworven had, om het in zijn hart te kunnen besluiten. Weinigen kunnen in hun kring van werking, den wijderen en den engeren, zulk een gevoel van onmisbaarheid nalaten, als deze lichtende figuur het doet. Hij laat ons allen armer achter dan wij waren. Die dit schrijft mocht van de vrienden de laatste zijn, die den vriendelijken blik van die heldere oogen heeft opgevangen: het zal hem een schat blijven tot aan zijn einde. Old glory mag hem zelf de Universiteit wel noemen, waaraan hij ontvallen is.
5 Mei 1933 |
|