Verzamelde werken. Deel 6. Biografie
(1950)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekend
[pagina 495]
| |
C. van VollenhovenGa naar voetnoot*Het groote huis aan 't Rapenburg staat leeg en gesloten, als moest ons zelfs de troost, hier zijn bedoeling vervuld te zien, worden onthouden. De welgebouwde figuur met den vluggen stap en den jongen, tintelenden blik komt ons niet meer tegen. Spoedig wordt het alweer een jaar, dat het land, de universiteit, de wetenschap, de wijsheid van zijn raad, de helderheid van zijn gedachte, de bezieling van zijn woord en den zegen van zijn daden mist. Een wachter voor ons aller best werd weggeroepen. Leiden verloor in hem een, die de stad liefhad met een trouwe en vruchtbare liefde. In het boek van zijn rijken geest was een heel hoofdstuk, dat Leiden heette. Van zijn studententijd af had Van Vollenhoven, met dien sterken oud-vaderlandschen zin, dien hij in haast jongensachtigen vorm meedroeg, voor Leiden een gehechtheid gekweekt, die veel dieper ging dan enkel belangstelling in haar oudheden en bewondering voor wat er rest van haar schoonheid. Leiden, als een gouden montuur die het juweel der universiteit omsluit, was voor hem een levende idee, een kostbaar ding, dat met zorg behoed moest worden. Had hij niet dat fraaie oude huis, lang voor hij in de gelegenheid zou zijn, het zelf te bewonen, gekocht, om het te sparen voor het hart der stad, de gracht, die het siert? - Als ooit een huis, een tuin kan strooken met den mensch, die ze bewoont, dan was die harmonie gevonden in den strakken, edelen eenvoud van het huis, in de haast kloosterlijke stilte van dien ouden Hollandschen stadstuin met het uitzicht op de Pieterskerk. Het was de ware kluis voor den eenzame, die nooit eenzaam was, omdat hij allen in zijn hart sloot, aan wie hij iets te geven had. De nooit rustende geest, die over zooveel ver uiteengelegen velden van wetenschap placht te zwerven, was in zijn allerlaatste weken, op het ziekbed, bezig met het afsluiten van die kleine studie over een Leidsch gebouw, die in dit Jaarboek verschenen is. Zij is bewerkt met evenveel liefdevolle zorg, alsof het een grondvraag der wetenschap gegolden had. Zoo lag hem Leiden aan het hart, zoo gaf hij zich geheel, ook aan het kleine, als hij het zijn aandacht waardig bevond. Laat Leiden het niet vergeten. |
|