Verzamelde werken. Deel 6. Biografie
(1950)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekend
[pagina 492]
| |
Toespraak na de onthulling van het Lorentz-monument te Leiden op 3 november 1933Ga naar voetnoot*Men heeft gemeend, dat er bij de gelegenheid, die ons hier samenbrengt, nog iets meer gezegd diende te worden dan de woorden van aanbieding en aanvaarding, die de plechtige handeling zelf uitmaken. En wel een woord, niet zoozeer van herdenking van den man, dien wij eeren, als van overdenking van de beteekenis, die gelegen is in de eenvoudige daad, die wij heden voltrekken: het inwijden van een zichtbaar gedenkteeken van Lorentz te Leiden. Het feit, dat niet een natuurkundige voor u staat, zegt u voldoende, dat hier geen kenschetsing van Lorentz' wetenschappelijke verdienste zal worden beproefd. Vraagt ge, waarom de eervolle taak, hier tot u het woord te voeren, werd toevertrouwd aan iemand, die in den volsten zin buitenstaander moet heeten, het antwoord luidt: omdat men wenschte, dat de gebeurtenis, die wij vieren, gedurende enkele oogenblikken voor u zou worden geplaatst in een perspectief van eeuwen en in het licht, dat schijnt uit de historie. Het zal spoedig zes jaar geleden zijn, dat Lorentz aan de zijnen en aan het vaderland, aan de wereld en aan de wetenschap ontviel. Ge herinnert u den ongewonen weerslag, dien dat heengaan in heel Nederland teweegbracht. Een rouwstoet van in eenvoud grootsche indrukwekkendheid, een koor van deelneming uit gansch de wereld, - weldra de wedijver van drie Nederlandsche steden, om voor dezen groote het monument te stichten, zijner waardig. Wedijver, die zich gelukkig spoedig oploste in nationale samenwerking. In Haarlem, waar hij het laatst gewerkt had, en gestorven was, - in Arnhem, zijn geboortestad, verrezen de monumenten, die nu Lorentz' uiterlijk beeld aan ieder inprenten. Enkel de omstandigheden hebben veroorzaakt, dat er jaren verliepen, eer ook Leiden het gedenkteeken, tot welks oprichting aanstonds besloten was, zou zien. Leiden kón hier rustiger wachten. Immers aan Leiden bleef, voor de wereld en de wetenschap, Lorentz' naam en Lorentz' roem toch verbonden. Men kon zelfs vragen, of Leiden naast den simpelen steen, die het huis aan de Hooigracht siert, nog een tweede gedenkteeken noodig had. Leiden, dat altijd blijven zou de plek, vanwaar Lorentz' gedachte over de wereld was uitgestraald, de plek, waar het werk van zijn geest in onverzwakte intensiteit zich voortzette. | |
[pagina 493]
| |
Het was vereering, genegenheid en gerechtvaardigde trots, wat niettemin drong tot het stichten ook van een Leidsch monument. Nu wij dit, na bijna zes jaren, onthullen, is de afstand, vanwaar wij opzien naar de figuur van Lorentz, ruimer geworden. Hij is niet meer de gestorvene van het oogenblik, maar de levende voor immer. Hij is ingetreden in de rij der groote geesten van alle tijden, verbonden aan de voorgangers uit het verst verleden als aan zijn grooten tijd- en vakgenoot, in wiens huis wij staan. Die grootere afstand dan bevestigt slechts de stelligheid van onze overtuiging, dat ook dit eerbewijs van ons geeischt werd. Ons kleine land heeft in den krans van beroemde namen, die tezamen den opgang der natuurwetenschap symboliseeren, een aanzienlijk deel. Van de zestiende eeuw af gerekend, staat aan dat firmament van zooveel sterrebeelden, als er natuurwetenschappen zijn, wel menig licht te schijnen, dat in Nederland opging. Onder de uitvinders en ontdekkers, de onderzoekers en berekenaars, de denkers en verklaarders. Men vindt die Nederlandsche namen onder de plant- en dierkundigen, de geneesheeren, de scheikundigen, de physiologen, doch in welk domein zoo talrijk en zoo luisterrijk, als in dat der natuurkunde in engeren zin, van den tijd van Stevin en Snellius af tot onze dagen toe? Indien er van die velen uit vier eeuwen twee boven de andere uitstralen, zouden het niet Huygens en Lorentz zijn? - Hij heeft zijn plaats in het geheugen der menschheid ingenomen, en dit ons diérbare, met een charisma van den geest der wetenschap gezegende Leiden mag dankbaar zijn voor het lot, dat het tot Lorentz' werkplaats maakte. Maar, - overvalt ons de vraag -, wat heeft het voor zin, om een glorie der wetenschap tot voorwerp van nationalen, ja van localen trots te maken? De wetenschap is, en moet zijn, op straffe van haar naam niet te verdienen, internationaal en wereldwijd, zoo niet in de stof, waarop haar blik gericht is, dan toch in den geest, die haar drijft, in het beginsel, dat haar bezielt, het beginsel van vrijheid onbeperkt door iets dan alleen door den eisch der hoogste en zuiverste waarheid, te belijden met den moed tot die waarheid tot elken prijs. De natuurwetenschap verheft zich tot dien graad van een onbetwiste en daadwerkelijke internationaliteit lichter dan de wetenschappen, wier object ligt in de studie van menschelijk handelen of denken in gemeenschap. Deze laatste immers, die men wel cultuurwetenschappen noemt, moeten met zekere voorkeur haar aandacht allereerst wijden aan dat wat eigen is, wat noodwendig gekend en somtijds gediend wil | |
[pagina 494]
| |
worden. De natuurwetenschap kent zulke voorkeur niet, of waar een plaatselijke verbondenheid die meebrengt, zooals bij de beoefening van vaderlandsche flora, bodemkunde enz., daar is die voorkeur onbesmet met de kiem van nationaal vooroordeel, die zoo gemakkelijk haar weg vindt in het organisme van het op menschelijke instellingen en denkvormen gerichte onderzoek. Wee de natuurwetenschap, als zelfs zij haar immune krachten dienstbaar zou maken aan het bewijzen van de beperkte en onvrije leerstellingen, die een tijdelijk stelsel van gezag verlangt en voorschrijft! Gelukkig een man, die als Lorentz, door zijn vak en krachtens eigen persoonlijkheid, en door de gunst van den tijd, die het perk van zijn leven omsloot, zich dat leven lang den drager heeft mogen voelen van die volstrekte en onbekommerde internationaliteit, die aan geen liefde tot eigen land en volk in den weg staat, ja die tot hoogeren aard verheft, de internationaliteit, die heden ten dage soms schijnt, haar ‘vast blokhuis tot bewaarnisse’ der beschaving enkel daar nog te kunnen vinden, waar de geest heerscht in zijn werk van het erkennen der waarheid en het scheppen en aanschouwen der schoonheid. Lorentz, Nederlander en wereldfiguur, hem eeren wij. Ziet hem in gedachten zooals ge hem gekend hebt: met den vriendelijken blik, de gemakkelijke toegankelijkheid voor iedereen, met de vlotheid van zijn woord en den helderen klank van zijn stem, den Lorentz, die voor een internationaal gehoor een moeilijk betoog van een ander begrijpelijk kon maken, door het voor de vuist in het Fransch over te brengen, Lorentz, in wien het ideaal van den modernen man van wetenschap belichaamd mocht heeten. Dat op hem eenmaal de keus viel tot voorzitter van de internationale commissie voor Intellectueele samenwerking, het schijnt ons meer dan redelijk, haast noodzakelijk. Laat het dan niet zijn bevrediging van plaatselijken trots, wat ons vervult, nu Leiden ook zijn Lorentz-monument heeft. Dit symbool spreke van andere dingen dan van Leidsche glorie. Wie aan Lorentz' beeld voorbijgaat, zie daarin een teeken, een verzekering, een belofte. Van dingen, die klaarder en beter zijn dan de woelige verwardheid, die ons omringt. Van de eenheid des menschdoms in den geest. |
|