Verzamelde werken. Deel 6. Biografie
(1950)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekend
[pagina 490]
| |
André JollesGa naar voetnoot*Zij die nu jong zijn, kunnen zich nauwelijks voorstellen, wat voor het geslacht, dat omstreeks 1894 studeerde, De Kroniek van P.L. Tak beteekend heeft, het weekblad dat, aansluitend en voortbouwend op de beweging van Tachtig, toch een geheel nieuwen toon liet hooren, en gedurende eenige jaren een centrum van geestelijk leven in ons vaderland is geweest, zooals dit er te weinig heeft gekend. Het was een gelukkige tijd, toen men zich alles wat kunst is nog veroveren moest, en er niet reeds op jonge jaren mee werd doodgegooid, toen men, om muziek te hooren, nog naar een uitvoering moest gaan, als dat bereikbaar was. In De Kroniek schreven, naast Tak zelf, Diepenbrock, Der Kinderen, Jan Veth, Frans Coenen, en als jongere medewerkers R.N. Roland Holst, Ankersmit, Jan Kalf en André Jolles. Ons lezers prikkelde deze laatste en allerjongste medewerker het meest, niet alleen als Piet de Smeerpoets met zijn fantastische satiren, maar ook, en meer nog, als de auteur van de reeks Primitieven, die in een bonte en ongetwijfeld nog sterk jeugdige opeenhooping een schat van noties omtrent Italiaansche schilderkunst, middeleeuwsch kerklatijn en nog veel meer te genieten gaf. Niemand sprak hier in die dagen tot een algemeen publiek nog over dergelijke dingen. In diezelfde jaren gaf Jolles een paar dichtwerken in het licht, en hield zich bezig met Vondelopvoeringen door dilettanten. De middagvertooning van De Maeghden in 1898 zal nog velen in herinnering zijn gebleven. Zijn onverzadelijke geest, toen reeds in oudere en nieuwere letterkunde thuis als weinigen, wendde zich naar steeds nieuwe gebieden: Egyptische kunst, primitieve cultuur, folklore, zonder zich ooit in veelheid van kennis te verliezen, want altijd vond hij, in alles wat hij aanraakte, doorzichten, samenhangen, bouw en zin. Wie met hem in aanraking kwam, onderging onweerstaanbaar de opwekkende prikkeling van zijn levend en tintelend woord. Toen heeft het lot hem uit de Nederlandsche baan geslagen, zeker niet tot heil van ons cultuurleven, dat zijn kritischen, rijken en onafhankelijken geest zoo bijzonder goed had kunnen gebruiken. Na enkele jaren in Italië doorgebracht, vestigde hij zich in Duitschland, kwam er tot de gezette studie, die hij tevoren had gemist, en daarmee tot de Grieksche kunst en archaeologie, die hij tot dusver maar matig gezocht | |
[pagina 491]
| |
en bewonderd had, en die hem nu een basis gaf, die voor zijn constructieven geest breeder en vaster zou blijken dan zijn middeleeuwsche oriënteering van voorheen. De meeste van zijn publicaties tusschen 1904 en 1914 zijn van archaeologischen aard; het is hier niet de plaats om ze op te sommen. De oorlogsjaren voerden hem via het Duitsche Westfront en de Gentsche hoogeschool naar Leipzig, waar hij sedert 1919 aan de Universiteit den leerstoel voor Nederlandsche taal- en letterkunde bekleedt, tevens belast met de vergelijkende litteratuurgeschiedenis. Hoe hij deze laatstgenoemde opvat, kunnen zijn talrijke opstellen in De Gids en de bundel Bezieling en Vorm (Haarlem 1923) getuigen. Beter nog het werk Einfache Formen (Halle 1929). De ondertitel luidt: ‘Legende, Sage, Mythe, Rätsel, Spruch, Kasus, Memorabile, Märchen, Witz’. Dit zijn volgens Jolles de onontkoombare, enkelvoudige vormen, waarin zich de menschelijke mededeeling, voorzoover bestemd tot overlevering, naar vaste regels moet verdichten. Elk ervan geeft het onderwerp van uit een nauwkeurig te onderscheiden geestelijke occupatie, die de wijze van mededeeling, en daarmee den aard van het product, bepaalt. Boven deze enkelvoudige vormen verheffen zich dan de letterkundige vormen, die vrijwel met de gebruikelijke onderscheidingen als Epos, Roman enz. correspondeeren. De beteekenis van Jolles' figuur kan alleen door hen, die het voorrecht hebben, telkens weer met hem in persoonlijke aanraking te komen, ten volle worden beseft. Wat hij ook in geschrifte mag hebben gegeven en nog, hopen wij, geven zal, hij geeft nog oneindig veel meer in het persoonlijk gesprek, altijd verrijkend voor wie hem hoort, altijd prikkelend, - ook tot tegenspraak -, altijd opwekkend en tot verder denken dwingend. Het is een gelukkige omstandigheid, dat Jolles in de laatste tien jaren, wel verre van sterker van al wat Hollandsch is te vervreemden, daartoe steeds inniger weer genaderd is. Hij is, hoezeer verbonden met Duitschland, toch in zijn hart altijd een echte Nederlander - en in het bijzonder een Amsterdammer - gebleven. |
|