Verzamelde werken. Deel 6. Biografie
(1950)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekend
[pagina 488]
| |
J.J.G. Vürtheim
| |
[pagina 489]
| |
hadden, in dagelijkschen omgang, hem leeren begrijpen, in de onverwachte moeilijke reacties van zijn karakter en in de volle waarde van zijn toegewijde genegenheid. Meer dan een hunner heeft getuigd, wat hij voor hen geweest is; hier zij er verder van gezwegen.
Wie hem in zijn laatste maanden, eer het onduldbaar lijden elk verkeer verbood, mocht bezoeken, die verbaasde zich over de geestkracht, waarmee hij zijn lot aanvaardde, en de onverflauwde belangstelling, die nog zijn studie gold. Die hoorde met weemoed, - wetend dat het einde niet meer ver af kon zijn -, hoe dit broze instrument van zijn scherpen geest nog voor het laatst zoo fijn en zuiver werd bespeeld, en zag met verteedering, hoe, op zijn vermagerd gelaat slechts de zachte trekken gebleven waren. Hoe verhelderde die blik, wanneer hij sprak van de dingen, die nog in dit droevig lijden plaats lieten voor echte blijdschap: het levensgeluk, dat zijn vereenzaamd huis nog opnieuw had doorschenen en zijn lot verzacht, en de voldoening over het verschijnen van het boek, dat hij nog na de ziekte, waarvan hij drie jaar geleden slechts als door een wonder van heelkunde weer opstond, had mogen voltooien. Zijn uitgave, met inleiding en commentaar, van Aeschylus' Smeekelingen zal wellicht als zijn rijpste en beste werk in eere blijven. Hij heeft de eerste bewijzen van waardeering voor dien arbeid, mondeling, schriftelijk en zelfs in druk, nog mogen vernemen.
Hij heeft de bitterheid van het leven ten volle geproefd. Zijn opgang voerde hem over hindernissen en teleurstellingen. Van de groote rampen, die ons deel zijn, is hem weinig gespaard. Het was hem, ook in voorspoed, niet gegeven, de dingen licht of gelaten te nemen. Een wreed lijden heeft hem weggenomen op het tijdstip, toen een rustig naar den avond schrijden, in heldere, volle kracht van geest, voor hem open scheen. Toch zinkt, in het herdenken, de deernis over dit harde levenslot weg in het besef van een harmonie des geestes, waarvan de klank niet verloren gaat. |
|