Verzamelde werken. Deel 5. Cultuurgeschiedenis 3
(1950)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekend
[pagina 377]
| |
IV
| |
[pagina 378]
| |
het te omschrijven in een evenwicht van voortdurende tegenstellingen. Waar zal dit eerder gelden dan in Amerika, hetwelk het immers een gemeenplaats is het land der tegenstellingen te noemen? De historische grondslagen van die makke eigenschappen van den Amerikaanschen geest zouden dus om te beginnen reeds gezocht kunnen worden in den Angelsaksischen aard. Evenwel, een verschijnsel dat u in de geschiedenis van een volk opvalt, tot een ras- of stam-eigenaardigheid te proclameeren, is in den regel niet meer dan een dooddoener. Spreekt men zulk een oordeel uit, dan is daarmee ook alles gezegd. Men kan het niet bewijzen; er vloeit geen levende kennis uit voort; men heeft er verder niet aan. Zal de verklaring van den Amerikaanschen kuddegeest iets meer zijn dan een dooddoener, dan moet men zoeken naar verklaringsgronden, waaraan men meer houvast heeft. De Amerikaansche beschaving is gedurende de beide eerste eeuwen van haar bestaan een koloniale beschaving geweest. Elke koloniale beschaving is, afgescheiden van klimatische invloeden, gebonden aan zekere beperkende voorwaarden, welke haar doen verschillen ten opzichte van de moederlandsche beschaving. Deze wordt niet zoo maar meegenomen en overgeplant en verder ontwikkeld. Vooreerst wordt van alles wat vastzit aan de historie en de legende van het moederland, aan de suggestie van zijn oude monumenten, aan den romantischen glans van zijn verleden, weinig of niets mee overgebracht. Eenmaal verplaatst naar het nieuwe land zijner keuze heeft de kolonist luttel aanraking meer met al het historische, dat in het moederland het leven kleurde. Hoogstens wordt het voor hem een verre, vreemde schijn: de graven van zijn voorgeslacht, de klok van zijn kerk, het ontzag voor zijn squire. Die cultuurelementen, welke verbonden zijn aan oude, traditioneele milieu's van aristocratische samenleving, blijven in het moederland achter: zoo het feodale sentiment, zoo eveneens de verfijnde litteratuur. Men behoeft zich niet alleen de puriteinsche Pilgrim Fathers, maar ook de planters van Virginia maar voor te stellen, om te beseffen, dat in hun bagage weinig mee was verhuisd van de Engelsche renaissance. Spenser en Shakespeare trokken voorloopig niet meer over den oceaan. Het harde pioniersleven in de wildernis, de isoleering temidden van voortdurende gevaren is op zich zelf reeds genoeg, om al de gedachten te bepalen op de zorg voor het zelfbehoud. Dit en de terugkeer tot zeer eenvoudige en oorspronkelijke economische verhoudingen bren- | |
[pagina 379]
| |
gen den kolonist van het moederlandsche cultuurniveau terug op een meer primitieve basis. Bovendien neemt het streven naar materieel welzijn, dat nog met de hevigste inspanning gewonnen moet worden, ieders energie geheel in beslag. Twee elementen van de moederlandsche cultuur brengen zij in onverzwakte potentie mee: het staatsbesef en den godsdienst. Het eerste wordt niet langer gefatsoeneerd, geplooid, door de ingewikkelde staatkundige verhoudingen van den ouden staat; het kristalliseert zich in de kolonie tot enkele lapidaire voorstellingen van vrijheid en recht. De godsdienst, veelal reeds het dierbaar motief tot den uittocht, wordt in de nieuwe omgeving nog machtiger, daar hij nu tegelijk ook voor de geestelijke cultuur moet inspringen. Het koloniale geestesleven is aanvankelijk bijna uitsluitend godsdienstig leven. Het Calvinisme en de burgerlijke levensvorm bepalen de beschaving van het 17de-eeuwsche Nieuw-Engeland. Haar kenmerken zijn intolerantie, formalisme, wetsvereering, kleinburgerlijkheid en wreede braafheid, vooral tegen de zonde der onkuischheid. Getemperd door de zachtheid van Hawthorne's serenen geest kan men de sombere kleur van die puriteinsche cultuur in zich opnemen uit The Scarlet Letter. Veel killer en triester spreekt zij uit de historiewerken der tijdgenooten zelf: het journaal van John Winthrop, de Early history of New England van Increase Mather. De bekendste gebeurtenissen uit de geschiedenis van Nieuw Engeland getuigen van bekrompen vervolgzucht en onverdraagzaamheid: de verbanning van Roger Williams en van Mrs. Hutchinson, de heksenprocessen van Salem. De geest is hard en nauw, van een somberen ernst, maar ook van een stalen onverschrokkenheid en volharding. Hij is vatbaar voor een geëxalteerd idealisme en tegelijk zelfzuchtig mercantiel, zooals hij het ook in de Calvinistische landen der oude wereld, Schotland en Nederland, was. Virginia doet een ander type rijpen: de aristocratische planter, sociaal fijner type, maar nog armer aan oorspronkelijke geestescultuur dan dat van Nieuw-Engeland. Virginia had nog geen enkel geestesproduct van eenige beteekenis voortgebracht, toen uit de puriteinsche sfeer van Nieuw-Engeland het eerste werk voortkwam, dat, hoe onbeholpen en vreemd ook, den naam van Amerikaansche litteratuur kan dragen: Cotton Mather's Magnalia Christi Americana (1693-1697), zonderlinge mengeling van historische verhalen en levens van predikanten en magistraten. | |
[pagina 380]
| |
Eerst langzaam krijgt de koloniale samenleving behoefte aan eenige eigen geestelijke cultuur buiten den godsdienst. En nu is het moederland nog altijd het vereerde model. Men tracht de geëerbiedigde Engelsche vormen zoo getrouw mogelijk na te volgen. Doch inmiddels is er een achterstand ontstaan; de koloniën zijn in smaak en kennis op letterkundig en wijsgeerig gebied niet ‘bij’, en die achterstand wordt niet volkomen ingehaald. Milton, Locke en Shaftesbury dringen in Amerika te laat en te zwak door, om er hun volle werking uit te oefenen. In het bewustzijn van wat ten achter te zijn, en wat te eenvoudig van geest, om alle finesses te beheerschen, zoekt de koloniale litteraat in gedweeë onderwerping en onoorspronkelijkheid het gebrek aan volledige opneming van den moederlandschen geest te bedekken. Het beschavingsproces in de kolonie is dus drieledig. In de eerste plaats tracht men het meegebrachte dierbare cultuurgoed: den ouden staatszin, het oude geloof, de oude zeden, zoo zuiver mogelijk te bewaren. In de tweede plaats tracht men met den geest van het moederland gelijken tred te houden, door het nieuwe, dat het moederland biedt, eerbiedig na te volgen. Doch er is nog een derde beschavingsproces gaande, schier ongeweten, nog niet uitgedrukt in geschrift of kunst, maar dat op den duur de edelste vrucht zal doen rijpen: een eigen vrije ontwikkeling in de natuur en in den arbeid van het nieuwe land. Terwijl de behoudende piëteit en de gehoorzame navolging den tam conventioneelen trek kweeken, groeit het levend individueele element van het volkskarakter op in den strijd met de natuur. Door dit laatste element te veronachtzamen komt H.C. EmeryGa naar voetnoot1 er toe, den beschavingsgroei van het koloniale tijdperk uitsluitend te karakteriseeren als een achterblijven bij Engeland. En die these, eenmaal gesteld, doet hem een vernuftige verklaring aan de hand van den Amerikaanschen opstand tegen Engeland. Hoe moet men het toch begrijpen, zegt hij, dat de koloniën in 1776 zoo heftig reageerden tegen het moederland, waarmede zij met zooveel banden van belang en gehechtheid verbonden waren? De tirannie van Engeland was waarlijk niet zoo straf, dat daaruit op zich zelf een zoo hartstochtelijk verzet verklaarbaar zou zijn. De opstand blijft min of meer een raadsel. - Wel, redeneert Emery verder, het is aldus op te lossen: de Ameri- | |
[pagina 381]
| |
kaan van 1776 was eigenlijk een Engelschman gebleven van een eeuw vroeger: hij bewaarde den Engelschen geest van 1640. New England zou met meer recht Old England hebben geheeten. Amerika reageerde op de behandeling door het moederland volgens beginselen en uit een geest, die men in Engeland zelf niet meer begreep: den geest van 1640, het ouderwetsche rechtsbesef en den eenvoudigen vrijheidszin, die Cromwell en Hampden had bezield. Niet Engeland was in dezen de conservatieve macht, maar Amerika; niet Engeland was onveranderd gebleven, maar Amerika, en daardoor kon het de moederlandsche politiek van den dag niet meer begrijpen. Het is een geestige paradox, maar zij ontmoet tal van bezwaren. - Zonder twijfel neemt onder de motieven van den opstand het oud-Engelsche rechts- en vrijheidsbesef een voorname plaats in. Maar maakt dit het wezen uit van den Amerikaan van 1776? Zou men werkelijk een oogenblik volhouden, dat Franklin en de Adams' op Cromwell en Hampden geleken? Immers neen; zij lijken er niets op. Of zou men het geluid van Patrick Henry of van Common Sense een oogenblik verwarren met dat van het Lange Parlement? - ‘O ye that love mankind; ye that dare oppose not only the tyranny but the tyrant, stand forth; every spot of the old world is overcome with oppression.’ Dat is niet meer de puriteinsche klank; het is de achttiende-eeuwsche, en de Amerikanen van de revolutie zijn YankeesGa naar voetnoot1. Hoe is uit den zeventiende-eeuwschen Puritein van Nieuw-Engeland de Yankee gegroeid? - Het is in enkele woorden niet te zeggen; hoogstens laten zich een paar lijnen aangeven. Vooreerst waren in den mercantielen Calvinist reeds verschillende Yankee-eigenschappen latent. Men denke maar aan onze eigen vaderen, die naar de hel wilden varen, als 't om koopmanschap te doen was, al moesten zij er hun zeilen bij branden. In Amerika hadden de economische machten bijzonder vrij spel: de voorwaarden van materieele cultuur domineerden er meer en meer de schraal gevoede oude geestescultuur. In den handel van Amerika in de 17de en 18de eeuw was alles speculatie. De prijzen waren onzeker, de verliezen door schipbreuk en zeerooverij groot. De groote kansen en de groote gevaren, de vrijheid van alle beperkingen, die in de oude wereld den koopman waren op- | |
[pagina 382]
| |
gelegd door de traditioneele vormen der economische samenleving, ontwikkelden in Amerika een type van den kolonialen handelaar, waarin de speculant, de avonturier en de smokkelaar zich vermengen. Hij ziet er niet tegen op, ter sluiks een zeerooverslading te koopen; slavenhandel en rumfabricage helpen elkaar als de eene hand de andere. De godzalige burgers van Nieuw-Engeland verscheepten rum naar de kust van Afrika, die daar in slaven werd omgezet; de slaven gingen naar West-Indië; vandaar nam men melasse mee naar huis, om weer nieuwe rum te maken, en het vrome vaderland had geen slaaf gezien. Inmiddels wordt de beschavingstoon niet uitsluitend meer aangegeven door het Calvinisme, maar daarnaast door den geest der Verlichting. Daarnaast. Want dit schijnt mij een der belangrijkste momenten in de beschavingsontwikkeling van Amerika, dat, in afwijking van hetgeen in Europa geschiedde, de Verlichting hier het geloof niet bestrijdt of althans krachteloos maakt, maar het enkel een weinig ter zijde dringt. Zonder dat men nauwkeurig kan waarnemen, hoe het gekomen is, vertoont Amerika reeds vóór den opstand al de trekken der Verlichting: het geloof in de menschelijke rede, in de goede natuur van den mensch en zijn volmaakbaarheid, het streven naar humaniteit, de vereering van het gezond verstand, kortom al het optimisme, dat den puriteinschen vaderen zoo vreemd was geweest. Ook het rhetorisme en de phrase der 18de eeuw tieren er welig, doch tegelijkertijd heerscht er een sterk realistische en praktische zin, zooals wij die bij voorbeeld uit de economische denkbeelden van John Adams hoorden. - Het Amerikaansche verlichte type der 18de eeuw is een variëteit op zich zelf. Het verschilt hemelsbreed van het Fransche; Rousseau, Voltaire en Diderot waren er zoo goed als vreemd aan. Het heeft in den persoon van Benjamin Franklin zelfs een niet onbelangrijke werking uitgeoefend op de ideeënontwikkeling in Europa zelf. Maar de groote strijd voor dat ideaal der Verlichting is in Amerika gevoerd niet tegen de oude geestelijke machten, niet tegen de kerk, het hof, het adellijk privilege, de ambtenhiërarchie, maar tegen een buitenlandsche macht. Het oude kerkgeloof bleef, zoo ook verzwakt, onbestreden voortleven. De groote kloof tusschen de goddeloozen en de geloovigen ontstond in Amerika niet. Daardoor bleef ook de groote revanche-strijd tegen de Verlichting in Amerika uit, een punt, waarop ik straks terugkom. Zeker, er zijn ook in Amerika vrijdenkers geweest; maar hoe is niet enkel de onevenwichtige Thomas Paine er om gehoond, | |
[pagina 383]
| |
maar zelfs de edele Jefferson er om gesmaad. De Amerikaan als type assimileerde op een wonderlijk goedmoedige wijze een braaf, voorvaderlijk geloof aan de idealen van vrijheid en menschenmin van den nieuweren tijd, en aan het nuchtere winstbejag van zijn praktisch leven. Het zijn derhalve tal van voorwaarden, waaruit het Amerikaansche volkskarakter der 19de eeuw te begrijpen is. De puriteinsche bodem; de kleinburgerlijke of boersche economische verhoudingen; de sterke prikkel van het materieele welvaartsstreven; de koloniale zin van gedweeë navolging, waar het hoogere cultuur betrof; de denkbeelden der Verlichting; en daarbij ten slotte de verworven staatkundige gelijkheid en democratische rechten. Op verschillende wijze hebben die voorwaarden samengewerkt in de richting van geestelijke nivelleering en conventioneele eenvormigheid. Uit het Puritanisme bewaarde men den zin voor conformiteit en de vereering voor wet en regel. De kleinburgerlijke geest, die tot den huidigen dag de Amerikaansche samenleving kenmerkt, stamt zoowel uit het Puriteinendom als uit de oude kleine, geïsoleerde groepeering der bevolking. Een kleine kolonie, temidden van eenzaamheid en gevaren, heeft behoefte aan sterken samenhang. Als het contact met de buitenwereld moeilijk en schaarsch is, weet men des te meer van zijn buurman, en interesseert men zich voor alles van elkander. Nu nog heerscht immers in Amerika een zekere kleinsteedschheid in reuzenafmetingen. De onbescheiden nieuwsgierigheid, waarmee de vreemdeling bejegend werd, die vroegeren bezoekers altijd zoo opviel, is nog niet geheel uitgestorven. Nog altijd komt alles, tot het persoonlijkste, in de krant; het locaal patriotisme is in St. Louis nog even naïef als het eertijds was in Salem. De Verlichting zelf kweekte een zekere neiging tot het middelmatige. Uit haar algemeene menschenmin, verbonden met haar vereering van het gezond verstand, vloeide een waardeering voor den doorsnee-geest logisch voort. De politieke gelijkheid, het geringe klassenverschil en de democratische levensvormen werkten op hun beurt nivelleerend. Zoo groeide die solidariteit der middelmatigheid, welke het Amerikaansche leven doordringt. Door de algemeenheid van het onderwijs is het publieke geestesniveau juist zoo hoog, dat ieder den ander begrijpt. Men is gewoon, op allerlei gebied een zekeren consensus te ontmoeten van overtuigde gelijkgezinden, en voelt uit die overeenstemming van meeningen zich gerechtigd om alles wat afwijkt, gereedelijk te verwerpen. ‘Although open-minded | |
[pagina 384]
| |
- zei BryceGa naar voetnoot1 - they are hard to convince, because they have really made up their minds on most subjects, having adopted the prevailing notions of their locality or party as truths due to their own reflections.’ Een openbare meening vat er post als op een enkel signaal. Er heerscht een algemeene zin voor het populaire, het voor ieder begrijpelijke, dat terstond zijn moraal en zijn praktische toepassing aan allen demonstreert. Vandaar ook die vatbaarheid voor wachtwoorden, zinspreuken, ‘slogans’, karakteristieke slang-termen, die korten tijd een algemeene houding tegenover een of ander vraagstuk typeeren. En die zin voor ‘public speaking’ met al de oratorische goedkoope waar. De mechaniseering der industrie heeft die eigenschappen in hooge mate in de hand gewerkt. Zij maakt alles in het groot, en levert hun maar één model hoed of boord, één ‘smaak’ van meubelen. De zin voor conformiteit openbaart zich dan bijzonder duidelijk in de houding tegenover den godsdienst. De kerkschheid van den Amerikaan is overbekend. Er is een gewillige aanvaarding van kerkelijke stelsels, die elk geestelijk individualisme schijnt buiten te sluiten. Tocqueville heeft reeds opgemerkt: ‘la religion y règne bien moins comme doctrine révélée que comme opinion commune’Ga naar voetnoot2.
Doch nu de tegenstelling: de gepassioneerde Amerikaansche energie en de taaie persoonlijke zelfstandigheid in de daden der enkelen. Denk eens, wat een moed en volharding van tallooze ongenoemde mannen en vrouwen er in den opbouw van Amerika is gegaan! De mannen, die op de wildernis en de inboorlingen stuk voor stuk het continent veroverden, de vrouwen, die dikwijls alleen met hun kinderen te midden van voortdurend gevaar het huis verzorgden en het kroost opvoedden. Wanneer men, bladerend in een Amerikaansch biografisch woordenboek, een aantal levens van Amerikanen, volstrekt niet de grooten alleen, aan zich laat voorbijtrekken, dan treft u telkens weer die gespannen energie, die vindingrijke oorspronkelijkheid, die onwrikbare toewijding aan hun zelfgekozen levenstaak, die geestdrift en dikwijls ook die gewelddadigheid, welke zoowel den pionier als den koopman, den uitvinder als den politicus gediend hebben in hun levensstrijd. Neem bij voorbeeld de groep van rechtsgeleerden, geestelijken, kooplui en landeigenaars, die door den loop des lots in Juli 1776 te Philadelphia als Congres bijeenwaren, toen de verklaring van onafhankelijkheid geteekend werd. De ‘Signers of the declaration of | |
[pagina 385]
| |
independence’ genieten in het Amerikaansche nationaal bewustzijn een soortgelijke vereering als de Helpers en Vluchtgenooten van Mohammed in den Islam. Terwijl toch deze leden van een staatsvergadering uitteraard behoord hebben tot gezeten en rustig werkende kringen, zult gij niettemin herhaaldelijk getroffen worden door de avontuurlijkheid, de hevigheid, en vooral de eigen richting, die hun levensgeschiedenis gekenmerkt heeft. Of neem figuren als Andrew Jackson, den wildsten der presidenten, John Brown, den bloedigen fanaticus van de slavenbevrijding, dien anderen Jackson, Stonewall bijgenaamd, den generaal der Zuidelijken, en gij zult u telkens zeggen: dat zijn wel andere levens dan van Van der Palm of Nicolaas Beets. Er is een bonte veelvuldigheid van typen: een der bijzonderste is dat van den artist-uitvinder: Robert Fulton en Samuel F.B. Morse; maar bijna allen treffen door het individueele, markante en energiek-enthousiaste. Het bevreemdt, dat in de koloniale periode de Amerikaan als phlegmatisch wordt gekenschetst. Want uit hun levens spreekt alles behalve phlegma, zoowel bij de ouderen als bij de jongeren. Of hebben de opmerkers met phlegma veeleer moed en geestkracht bedoeld? In de cultuur als geheel ziet men allereerst het genivelleerde, het tamme, maar in de personen elk voor zich treft steeds weer het zeer eigene. Hier is het, dat die eigen beschavingsgroei van Amerika tot uiting komt, waarvan ik hierboven sprak: de invloed van de natuur en den arbeid, de opvoeding door het harde leven zelf, die alle geestelijke vermogens opende en gespannen maakte; kortom hier ligt het, wat Amerika zelf haar kinderen leerde, buiten de cultuurgoederen om, die zij meebrachten of invoerden. Sommige anthropologen nemen aan, dat de heldere hemel, de droge, sterk electrische lucht, de groote temperatuurafwijkingen inderdaad in Amerika een nieuw physisch en psychisch type hebben gevormd, met fijner skelet, kleurloozer huid, kleiner handen en voeten (aan de gangbare nummers van schoen en handschoen bewezen, naar 't heet), uitstekende jukbeenderen, diepliggende oogen en een verhoogde nerveuze activiteit en uithoudingsvermogen. Indien dit juist mocht zijn, dan is het een bemoedigend denkbeeld voor Amerika's toekomst. Want als het de natuur zelf is, die het type schept en onderhoudt van de Amerikaansche energie, dan behoeft men niet te vreezen, dat dat type wellicht zou uitsterven, ook al zijn er zooveel van de voorwaarden verdwenen, waaronder de bekende figuren uit de oudere Amerikaansche geschiedenis haast allen zijn opgegroeid: in het wild, in de natuur, | |
[pagina 386]
| |
in den strijd en in harden arbeid, en niet in de school. Zij zijn zonder tal, de typen als Abraham Lincoln en Henry Clay, die daglooner, dorpsschoolmeester, winkelier, journalist, advocatenklerk zijn geweest. Zelfs Emerson, de denker, en Thoreau, de droomer, hebben in hun jeugd wel achter de koeien geloopen. Amerika heeft steeds haar kinderen opgevoed tot ‘the strenuous life’. En in die krachtdadigheid op zich zelf ligt, ook al verraden de uiterlijke cultuurvormen het dikwijls niet, een element van individualisme, dat ons verbiedt, de Amerikaansche beschaving enkel met het constateeren van haar kuddegeest bekeken te achten.
Ongetwijfeld heeft het primitieve leven in de wildernis de ontwikkeling van heftige energie en zelfstandigheid steeds in hooge mate bevorderd. Doch men moet zich het contrast van individualisme en conventionalisme in Amerika daarom geenszins zoo voorstellen, alsof de wildernis de persoonlijkheid wekte en het stadsleven den kuddegeest. Ook de spontane hevigheid kan zich openbaren als massaverschijnsel, en juist het leven in de wildernis werkt dit ten zeerste in de hand. Hevige beroering en conventie sluiten elkaar volstrekt niet uit. In de Amerikaansche samenleving hebben de geestelijke machten even vrij spel gehad als de economische. Door de betrekkelijke leegheid van cultuur, den geringen voorraad van traditioneele cultuurvoorstellingen, gepaard aan een groote prikkelbaarheid, die door het eenzame leven in de wilde natuur vol gevaren verhoogd werd, was de Amerikaan te allen tijde vatbaar voor de opwinding van het nieuwe, ongehoorde. Naast de makke onderwerping aan het alledaagsche kerkgeloof staan voortdurend godsdienstige bewegingen van spasmodischen aard, die zich hier meer dan elders herhalen. Reeds in 1734, nog eer John Wesley in Amerika vertoefde, vindt men gesproken van een Great Awakening, die zich over de geheele Oostkust verbreidde. Deze beweging is echter verre in de schaduw gesteld door het Kentucky Revival omstreeks 1800, dat gedurende verscheiden jaren de primitieve bevolking van het toenmaals nieuwe Westen schokte. Het is onder de veelvuldige godsdienstkoortsen, waarvan de geschiedenis van het Christendom spreekt, een der vreemdste geweest. De camp-meetings van Kentucky vertoonden al de overal terugkeerende verschijnselen en praktijken van godsdienstige opwinding in den wildsten vorm. Voor de lichamelijke teekenen der genade, de ‘jerks’ en ‘rolls’, | |
[pagina 387]
| |
waren paaltjes aangebracht, waaraan de bezielden zich bij hun woeste sprongen vasthielden, en waaromheen de grond was omgewoeld als door paardehoeven. Naast ‘the holy laugh’, hysterische lachkrampen der gemeente, stond het in koor blaffen gedurende de preek, of rondom een boom, waaruit de duivel verdreven moest worden. Twintig jaar later herhaalde zich het verschijnsel in Tennessee. Onder de talrijke latere manifestaties van zonderlinge secten in Amerika staat die van William Miller op den voorgrond, die tegen 23 April 1843 het einde der wereld voorspelde, en toen het uitbleef een lateren datum koos. In alle Oost- en Middelstaten won de opwinding veld; 700 predikers heetten in dienst van de Second Advent werkzaam; groote tenten of tabernakels vereenigden de scharen; winkeliers gaven hun voorraad weg, terwijl anderen ‘muslin for ascension robes’ adverteerdenGa naar voetnoot1. - Na dien tijd neemt het verschijnsel, afgezien van vele zonderlinge secten, die dan hier, dan daar opkomenGa naar voetnoot2, minder extravagante vormen aan. Het revival van 1857, dat onmiddellijk aansloot bij een financieele crisis, vormt den overgang: in exaltatie begonnen, bedaart en bezinkt het tot een lang aanhoudende ernstige verdieping van het godsdienstig levenGa naar voetnoot3. Het is vooral het Westen, dat steeds voor wonderlijke belijdenissen en hevige opwindingen toegankelijk is geweest. Tocqueville zag in het Westen in 1830 nog toestanden, zooals de middeleeuwsche geschiedschrijving ze bericht uit den eersten tijd der Franciscanen: hoe men van verre te paard en met wagens toestroomt, en nachten lang kampeert, om een reizend prediker te hooren, terwijl het werk stil ligt en alles ervoor vergeten wordtGa naar voetnoot4. Doch ditzelfde verschijnsel van spasmodische godsdienstige opwinding bestaat nog evengoed in de gecultiveerde stedelijke samenleving, gewijzigd door de moderne levensvormen, maar van geest hetzelfde. Billy Sunday, de evangelist, die omstreeks 1917 al de groote steden der Unie in beroering bracht, is het type gebleven van den hedendaagschen revivalist, totdat de wonderlijke avonturen van Mrs. Aimee Macpherson zijn figuur in de schaduw kwamen stellen. Tabernakels voor 50.000 personen verrijzen voor de moderne boetpredikers; geen vulgariteit, geen vermenging van godsdienst en reclame wordt gespaard, om de menigten in opwinding te brengen. | |
[pagina 388]
| |
Het is het voortleven van een primitieve geesteshouding in een economisch hoog ontwikkeld milieu. Al de lichtgeloovigheid, de onkritische zin, de fantasque prikkelbaarheid, het vasthouden aan eens opgevatte vooroordeelen, de naïeve sentimentaliteit, zooals wij ze kennen van den middeleeuwschen volksgeest, kenmerken dien van Amerika nog heden ten dage. Amerika is altijd het vruchtbare veld geweest voor alle mogelijke ‘isms’, en elke charlatannerie en humbug bloeit er reuzengroot. Een journalist als Horace Greeley (1811-1872) heeft zijn leven gewijd aan ‘isms’, zeer ernstige en futiele: fourierisme, spiritisme, beweging tegen de doodstraf, vrouwen-opleiding, spellingverbetering, coöperatie. Uit Amerika is het moderne spiritisme voortgekomen door Margaret en Kate Fox, en heeft het vegetarisme voortgang genomen door Sylvester Graham. Geen verschijnsel is voor de geheele groep van excessieve Amerikaansche eigenschappen zoo karakteristiek als de geschiedenis der Mormonen. Men vindt er de puriteinsche traditie vermengd met Indianenfantazie, de energieke gewelddadigheid met de meest geëxalteerde kwakzalverij en den zin voor geheimen ritus, het talent voor spontane gemeenschapsvorming buiten den staat om, en in verzet tegen zijn gezag, gepaard aan geestdriftig americanisme. Mevrouw Blavatsky heeft in Amerika den bodem het eerst vruchtbaar gevonden voor haar leer, en die van Mevrouw Baker Eddy is er geboren en gegroeid. Maar altijd is de Amerikaansche geest, ook in zijn wonderbaarlijkheden, gericht op realiseeren; de beweging moet haar praktische sociale waarde toonen of zij is verloren: eerst in Katherine Tingley's schepping te Point Loma en de grootscheepsche bouwsels der Christian Science komt de Amerikaansche geest tot zijn recht. De behoefte aan ‘organized emotion’, die in Amerika het politieke, het godsdienstige en het aesthetische leven doortrekt, heeft zich in de jaren van den wereldoorlog, vooral sinds Amerika daaraan deelnam, op zeer bijzondere wijze geopenbaardGa naar voetnoot1. In 1917 brak er letterlijk een algemeen verlangen uit naar gemeenschappelijke, plechtige en feestelijke verheffing in den gloed voor de heilige nationale zaak. Aan allerlei dingen, die de oorlogstoestand meebracht, vond de vaardig geworden geest gelegenheid, zich te manifesteeren. Niet alleen de soldatenkampen werden middelpunt van geestdrift en verbroedering; ook de centrale keukens werden meer dan enkel voedingscentrums, en oefenden een geestelijke functie uit: ‘they have been demonstration | |
[pagina 389]
| |
centers; they have had beneficial results far beyond the field of domestic science’. Vooral in koorzang uitte zich de nieuwe gemeenschapszin. In een oogenblik was ‘community-singing’ een brandend vraagstuk over het geheele land. Daarnaast vond de nieuwe geest bevrediging in optochten ‘community pageants’, in gemeenschappelijke kerstboomen. En ook niet in de laatste plaats in spel en lichaamsoefening. De terugkeer der zegevierende soldaten gaf aan de beweging nieuwe kracht. De jaren 1919 en 1920 zagen het hoogtepunt van deze ‘great awakening in community spirit, the newcommunity emphasis, a new form of spirit mobilization, developing a new civic consciousness’. - Een centraal orgaan ‘Community Service, Incorporated’ nam de leiding in handen. Men vierde community days, zette een community drama op, in den vorm van ‘roaming theatres’ op de straten. In verscheiden steden besteedden de burgers vrijwillig een dag aan het afgraven van een sportterrein, gelijk de burgers van Parijs in 1790 op hun Champ de Mars. ‘Noontime singing’ in fabrieken en winkels scheen sommigen reeds het heilmiddel tegen ‘industrial unrest’. Gaandeweg heeft de beweging duurzame en diepere beddingen gevonden. Volksontspanning in den besten en breedsten zin is een der nationale aspiraties, waaraan Amerika zijn beste krachten wijdt. De neiging tot gemeenschappelijke opwinding vindt in het moderne drukke en volle leven aan den eenen kant velerlei bevrediging, maar tegelijk ook afstomping en nivelleering. Men raakt verslaafd aan de courant en den bioscoop, die de behoefte aan het pakkende en schreeuwende voortdurend bevredigen. Maar deze doen het zuiver mechanisch, en zij raken niet het eigenlijke persoonlijke leven maar alleen de oppervlakkige fantazie. De heftige beroering wordt tenslotte niet meer dan verstrooiing, en de kuddevorm, waarin deze genoten wordt, versterkt in de hoogste mate het algemeen genormeerd, genivelleerd karakter der beschaving.
De vraag naar de hoogste waarde der Amerikaansche beschaving kan worden gesteld in den vereenvoudigden vorm: wat heeft Amerika's geest opgeleverd voor de wereld en de menschheid? Maar ook zoo blijft zij nog zeer moeilijk te beantwoorden. De invloed van Amerika op de beschaving der oude wereld is nooit nauwkeurig onderzocht en nauwelijks ooit nauwkeurig te schatten. Dat hij belangrijk is geweest, springt in het oog. In de achttiende eeuw valt een eerste periode van | |
[pagina 390]
| |
Amerikaanschen beschavingsinvloed. Dan levert het jonge gemeenebest aan Europa een politiek voorbeeld en een politiek ideaal van de hoogste beteekenis. En tevens draagt het niet onbelangrijk bij tot de vorming van de humaniteitsideeën. In de Europeesche verlichte denkbeelden van de tweede helft der achttiende eeuw zit meer americanisme, dan men zich gewoonlijk bewust is. Maar het is een onmeetbare grootheid, en de wijze waarop Amerikaansche denkbeelden in Europa vrucht droegen, is niet in bijzonderheden na te gaan. Gedurende de negentiende eeuw schenkt Amerika de wereld in de eerste plaats een groote hoeveelheid technischen vooruitgang. Ook haar tribuut aan de zuivere wetenschap is van eenig gewicht. Doch voor de zuiver geestelijke beschaving, het ethos der menschheid, voor kunst, litteratuur, godsdienst en wijsheid, - wat is daar Amerika's aandeel geweest? Dat is met betrekkelijke zekerheid vast te stellen, zoodra men als norm aanvaardt het groote oordeel der wereld, dat enkele geesten, en enkele werken in het pantheon der menschheid opneemt. Welke Amerikaansche geesten of werken nu hebben zulk een plaats verworven? Het algemeene antwoord moet luiden: voor de beeldende kunst bijna geen, voor litteratuur, godsdienst en wijsheid niet veel werken en figuren, maar die weinigen buitengewoon belangrijk. Overziet men de oudere Amerikaansche kunst en litteratuur in het algemeen, dan rangschikt zij zich grootendeels onder die categorie van het makke Amerika, welke hierboven werd gesteld. De tamheid, welke haar kenmerkt, was in de eerste plaats het gevolg van het koloniaal karakter der samenleving. Gelijk betoogd is, oefent dit een belemmerende werking uit op het opkomen van vrije geestesproducten. Men heeft weinig tijd en weinig belangstelling voor fijnere geestes-beschaving, en waar men ze begeert, vergenoegt men zich met de voortbrengselen, die het moederland biedt, of tracht het model, dat door het moederland wordt voorgehouden, angstvallig na te volgen. Van een Amerikaansche litteratuur is vóór den onafhankelijkheidsoorlog geen sprake. Het zelf voortgebrachte geestelijk voedsel bepaalde zich in hoofdzaak tot de preek en den almanak. Eerst na de overwinning doet het gloednieuwe, zeer zelfvoldane patriotisme ook den wensch opkomen naar een eigen Amerikaansche letterkunde, der vrijheid waardig. Maar de geestelijke afhankelijkheid van Engeland schudt men niet maar zoo in eenen af, en nog langen tijd blijft een der kenmerken van de Amerikaansche litteratuur een behoedzame zorg | |
[pagina 391]
| |
voor den geijkten vorm, zooals bij een mensch met laat aangeleerde fijne manieren. Bovendien blijft nog altijd de Engelsche productie zelf het Amerikaansche geestesleven overheerschen. Amerika, overigens zoo fel op de bescherming van haar voortbrenging, dacht er niet aan, dat ook de geest van haar kinderen deze zou kunnen behoeven. Tot aan de copyright act van 1891 overstroomde de Amerikaansche industrie zelf het land met Engelsche litteratuur in goedkoope herdrukken. Het meeste van wat Amerika zelf tot in het einde der negentiende eeuw heeft voortgebracht, onderscheidt zich in de eerste plaats door een gladden, correcten vorm, en daarnaast door de innige betrekking op het publieke leven en de maatschappelijke nuttigheid. De schrijvers en dichters, meestal opklimmend over het journalisme, stellen zich in dienst van een goede zaak, of van verschillende goede zaken. De standaarddichters der negentiende eeuw: William Cullen Bryant, John Greenleaf Whittier en James Russell Lowell, hebben allen hun hoogste inspiratie gevonden in de bestrijding der slavernij. Whittier heeft er zijn dagbladdrukkerij om geplunderd en verbrand gezien. Alle drie zijn geestdriftige vaderlanders, Whittier daarbij van een echt volkssentiment. De kwaliteit van hun hier te lande zoo goed als onbekende poëzie? Hier is als voorbeeld een strofe uit Bryant's Our country's call van 1861. ‘Lay down the axe; fling by the spade;
Leave in its track the toiling plough;
The rifle and the bayonet blade
For arms like yours were fitter now;
And let the hands that ply the pen
Quit the light task, and learn to wield
The horseman's crooked brand, and rein
The charger on the battle field.’
Hebben Amerika's dichters en schrijvers bijna altijd het heil der natie op het oog gehad, en ernaar gestreefd om maatschappelijk nuttig te zijn, hun vaderland van zijn kant heeft steeds getoond, hen niet als onbruikbare fantasten te beschouwen, en vertrouwen gesteld in hun menschenkennis en hun representatieve deugdelijkheid. Het werd een zekere traditie, bij wijlen letterkundigen als gezant der Unie uit te zenden. Washington Irving is het in Spanje geweest, Lowell niet | |
[pagina 392]
| |
alleen daar, maar zelfs in Londen; aan Hawthorne is Lissabon aangeboden. Longfellow's wereldnaam naast de betrekkelijke onbekendheid van Bryant, Whittier en Lowell heeft zijn oorzaak wellicht voor een niet gering deel in zijn minder exclusief Amerikaansch karakter. Toch wijkt hij als dichtertype niet belangrijk van hen af; ook hem kenmerkt het zoete en brave, de idyllische telgangerspas van zijn hexameters en de zachte romantiek van zijn fantazie. Dezelfde eigenschappen van een goeden vorm en zekere onschuldige oorspronkelijkheid kenmerken ook de beeldende kunsten. ‘De doorsnee Amerikaansche schilder onderscheidt zich vooral door wat goede tafelmanieren genoemd zou kunnen worden. Hij heeft zijn métier meestal in Europa geleerd, en weet het met ingetogenheid te beheerschen.’Ga naar voetnoot1 Van de bouwkunst geldt de imiteerende neiging evenzeer; ook hier overwoog langen tijd een Fransche opleiding, en het nabootsen van oude stijlen is in Amerika nog later in discrediet geraakt dan elders. Met een paradoxaal klinkende uitspraak kan men den goeden, correcten vorm van de Amerikaansche kunst toeschrijven aan gebrek aan vormgevoel en vormkracht. Vorm beteekent traditie. De enkele schept geen vormen; de groote vorm ontwikkelt zich alleen daar, waar een geestelijke herediteit van eeuwen, een diepe bezonkenheid van de vrije energie van tal van geslachten rust. Dit ontbreekt Amerika, en daarom heeft haar kunst (tot nu toe) groote eigen vormen gemist. Zij beheerschte den vorm alleen door zorgvuldige imitatie. Wanneer diepe en echt Amerikaansche geesten als Emerson en Thoreau verzen schreven, vielen zij stroef en houterig uit, misschien juist omdat deze mannen te hoog stonden voor gladde navolging. En zelfs in hun proza zit bij alle voortreffelijke hoedanigheden geen fougue, geen ruischen. Emerson's proza is proza in de tweede macht; het heeft geen rythme, het heeft een zekeren eentonigen val. Het korte vertoog, waarin Emerson uitmunt, heeft nu eenmaal een vitium originis; het moet krachtens zijn afkomst vernuftig zijn, en vervalt daardoor licht tot een zekeren bibelot-stijl. Uit het gemis aan vormgevoel laat zich verklaren, dat in de Amerikaansche litteratuur de groote genre's bijna geheel bleven ontbreken, met name het drama, dat de hoogste vormkracht eischt. Hun kracht | |
[pagina 393]
| |
was gelegen in het kleine goed, waar het vormelement van geringe beteekenis is: de essay, de short story, het gelegenheidsgedicht, de table talk (Oliver Wendell Holmes). En zelfs daar schoot soms de vormbeheersching nog te kort. Sommige essays van Emerson vermoeien door de opeenhooping van gnomische sententies, zonder klaar te worden overzien. Bij de geringeren geeft de kleine vorm er licht aanleiding toe, dat ook de stemming en de fantazie zich bewegen binnen de behagelijke grenzen van het gemoedelijke. De fantazie van de Amerikaansche litteratuur wordt in de eerste plaats bepaald door haar afhankelijkheid van Europa en van het Europeesche verleden. Wat zijn de romantismen: de droomen van het verleden en tuinen der gedachte, waarin de Amerikaansche litteratuur gewandeld heeft? In de eerste plaats het Europeesche romantisme. Ook voor Amerika was de middeleeuwsche wereld, of een gedroomd Italië, Spanje of Engeland der Renaissance de sfeer, waarin de romantische fantazie het weligst bloeide. Maar daarnaast schiep de Amerikaansche geest zich zijn eigen nationale romantismen. Men kan ze weer in categorieën onderscheiden: vooreerst het voorvaderlijke romantisme. Longfellow dichtte naast The Golden Legend uit de middeleeuwsch-Duitsche riddersfeer ook de idyllische epiek van het Puriteinsche Nieuw-Engeland in Miles Standish, en die van het oude Fransch Amerika in Evangeline. De sterke en naïeve ancestor-worship, die Amerika ook in banaler vormen eigen is, heeft deel aan dit voorvaderlijke romantisme. Hoe wordt niet Hawthorne, die aan het puriteinsche romantisme de levendste uitdrukking gaf, geobsedeerd door die magistraten en zeekapiteins van Massachusetts, zijn voorvaders, die mee hebben gericht over de heksen van Salem en de Indianen bevochten hebben! Zelfs in Whitman's vrije brein waren de schimmen van voorvaders rond: vooral van een half-mythischen Hollandschen ‘old Kossabone’ (zou hij bij geval Karseboom geheeten hebben?). De Hollandsche variëteit van het voorvaderlijk romantisme had Washington Irving geschapen: het Knickerbocker type, Rip van Winkle en den schoolmeester van Sleepy Hollow. Hier is het romantische sentiment niet volkomen ernstig meer; het type ‘dutch’ is gekruid met een tikje humoristische spokerij en een sprenkeltje ironie. Het bevredigt de behoefte aan het knus-romantische, het vredig-idyllische. Naast het voorvaderlijk romantisme staat het Indiaansche. Terwijl de strijd tegen de inboorlingen nog gaande is, aanvaardt Amerika een | |
[pagina 394]
| |
romantische Indianenvereering als een element van het nationaal gevoel. De eerste families van Virginia waren trotsch op de afstamming van Pocahontas, de Algonkin ‘prinses’, die den Engelschman Rolfe trouwde. Men zet standbeelden voor de groote Indiaansche vijanden van weleer: Red Jacket, Pontiac, Tecumtha, of noemt kinderen met hun namen: Sherman, die de Zuidelijken in 1864 naar de zee dreef, heette William Tecumseh. Als nationaal embleem fungeert de Indiaan reeds op een ontwerp van een tiendollarstuk, in 1782 ingediend door Gouverneur Morris: een Indiaan met den voet op een kroon, een boog met 13 pijlen in de hand en het omschrift: Manus inimica tyrannis. De bewondering voor de wilde vreemde schoonheid der Indiaansche taalklanken spreekt uit Hawthorne en Whitman. Bij den eersten de Indiaansche knaap, die Eliot's Bijbelvertaling leest: ‘Then would the Indian boy cast his eyes over the mysterious page and read it so skilfully that it sounded like wild music. It seemed as if the forest leaves were singing in the ears of his auditors, and as if the roar of distant streams were poured through the young Indian's voice’Ga naar voetnoot1. Van Whitman: ... ‘The red aborigines,
Leaving natural breaths, sounds of rain and winds, calls as of birds and animals in the wood, syllabled to us for names,
Okonee, Koosa, Ottawa, Monongahela, Sauk, Natchez, Chattahoochee, Kaqueta, Oronoco...
Leaving such to the States they melt, they depart, charging the water and the land with names.’Ga naar voetnoot2
Whitman's liefde voor de Indiaansche namen, die hem altijd Paumanok voor Long Island en Mannahatta voor New York doet zeggen, wordt door velen gedeeld, die de tallooze Utica's en Bethel's en Jackson's en Madison's betreuren, als men ze vergelijkt met de prachtige geografische nomenclatuur van Indiaanschen oorsprong. ‘A prodigality of fine melodious names remain, the best legacy which the unlettered red man could leave us before he vanished forever before the march of civilization.’Ga naar voetnoot3 In de litteratuur dringt de Indianenromantiek door met Irving, die | |
[pagina 395]
| |
over king Philip of Pokanoket schrijft, den gevreesden vijand van Massachusetts in de 17de eeuw, met Bryant, die een Indian girl's lament dicht, en dan vooral met de romans van Fenimore Cooper en met Longfellow's Hiawatha. Maar ondanks de wilde stof blijft het traditioneele, tamme romantiek: het mythisch-idyllische Hiawatha blijft, zoo eigen als de sfeer mag zijn, een spruit uit de Europeesche bron van inspiratie, nagebootst als het is in vorm en uitdrukking naar de Finsche Kalevala. Het is niet in romantismen, dat de groote echte geest van Amerika zich openbaart.
Boven de bladzijden, waarin getracht wordt, de volheid van dien geest te benaderen, zou ik willen schrijven: Dit, Hier en Straks, om daarmee aan te duiden de geweldige levensaanvaarding, de gerichtheid op deze wereld en op dezen of den komenden tijd, waarin het wezen ligt van Amerika's geest. Het moge zoo zijn, dat ook het moderne Europa van de oude ‘jenseitlichkeit’ zijner cultuur het meeste heeft laten varen, het blijft niettemin veel zwaarder beladen met zijn verleden, veel meer bevangen in zijn terugblik. Amerika loopt veel lichter geschoeid naar de toekomst. ‘Le mystère n'est pas derrière eux, mais devant eux.’Ga naar voetnoot1 Dat geldt voor Europa ook, voorzoover het betreft het politische en economische willen, maar met zijn gedachten en verbeelding zit het veel sterker vast aan de oude doode culturen, aan herinnering, monumenten en kunst van het verleden, aan de felle oogen van de helden van voorheen. Men onttrekt zich niet aan een kathedraal of aan Shakespeare. Maar de Amerikaansche gedachte, afgezien van haar bescheiden romantismen en weinig zwaarwichtige traditie, is vrij, niet met zooveel oude letters en ouden steen belast. Op alle niveau's van het Amerikaansche geestesleven, het hoogste en het meest alledaagsche, ziet men dien enormen lust in het komende, dat vertrouwen in de verbetering van mensch en maatschappij, dat moreel optimisme. Het uit zich in de verscheidenste vormen. De stad Bismarck in Dakota bouwde zich tijdens haar eerste opkomst een reusachtig Capitool, want zij rekende er vast op, een centrum van de wereld te wordenGa naar voetnoot2. Het enthousiasme over Roosevelt's en Wilson's denkbeelden van sociale verbetering, verheffing en vernieuwing van het politieke en economische leven, ontsprong uit die vermenging van ethisch en materieel idealisme, die in Amerika zoo gemakkelijk tot stand komt. | |
[pagina 396]
| |
De geheele toon van het godsdienstig leven in Amerika is van Dit, Hier en Straks. Moraal en levensregel, praktische werkzaamheid tot verbetering van zedelijke en maatschappelijke toestanden zijn hoofdzaak. Vandaar het succes van de sterk moralistische secten als Baptisme en Methodisme. Reeds Tocqueville merkte op, dat ondanks de dogmatische verschillen alle secten hun taak onder datzelfde licht van praktische werkzaamheid zien, en dat zelfs de katholieke kerk zich aan dien stroom van den Amerikaanschen geest niet kan onttrekken, en er minder werk maakt van haar rijken schat van historische traditie, zooals bij voorbeeld de heiligenvereeringGa naar voetnoot1. Nergens ligt misschien zulk een sterk bewijs voor de eenheid en eigenaardigheid der Amerikaansche beschaving als in het feit, dat de oude Kerk zich op allerlei wijzen aan het Amerikaansche leven heeft geassimileerd; waar dit mogelijk was, zonder aan de leer te raken. Want hier was natuurlijk een onoverschrijdbare grens, en hier was de Kerk sterk genoeg, om ook Amerika, schijnbaar zoo indruischend tegen haar geest, aan zich te onderwerpen. Zoodra in de laatste jaren der negentiende eeuw zich een velleïteit openbaarde van ‘Americanisme’ in de Kerk, een neiging om, vervuld van de optimistische waardeering der moderne beschaving, de leer op enkele punten wat te laten verflauwen, sommige deugden slechts pro memoria te boeken, sprak RomeGa naar voetnoot2, en vond terstond volle gehoorzaamheid bij het bloeiende Amerikaansche katholicisme. - Doch waar de zuiverheid van het geloof er niet mee gemoeid is, welk een echt Amerikaansche trekken vertoont daar ook het katholieke leven! Knights of Columbus heet een wijdvertakt genootschap van het type zooals er hierboven zoovele genoemd werden, met als oogmerk ‘a practical catholicity’, voor wie de Kerk zelfs een uitzondering toestaat van het algemeen verbod van geheime vereenigingen. Zij werken ijverig mee aan het nationale probleem van Americanization. Kardinaal Gibbons, die in het purper een partijconventie der Republikeinen met gebed opent; een prelaat die een schouwburg afhuurt, een autokapel, die rondvliegt, om de geloovigen per expresse te kunnen sterkenGa naar voetnoot3, - het zijn altegader teekenen, hoe in Amerika de behoefte aan ‘efficiency’ zich opdringt. De kerken aanvaarden de meest strikte business-vormen, om hun maatschappelijke doeleinden des te beter te bereiken. | |
[pagina 397]
| |
In 1908 kwam een trustvorming tot stand van alle christelijke gezindten behalve de katholieke: the Federal Council of the Churches of Christ, met een werkprogram verdeeld over evangelisatie, christelijke opvoeding, drankbestrijding, bevordering van vrede en arbitrage, Zondagsheiliging en maatschappelijk werk. Het laatste is zoo goed als christelijk-socialistisch gedacht: ‘to improve social and civic conditions, to secure justice for the masses, to eradicate vice and to bring the church into the closest possible relations with humanity’Ga naar voetnoot1. Veel verder nog gaat het streven van de Inter-Church World Movement of America, in het laatst van 1918 op touw gezet en in 1920 in het veld getreden. Negentien en een half millioen protestanten van dertig gezindten sluiten zich aaneen, om Amerika en de wereld te kerstenen. Men begint het werk met het aanleggen van een volledigen kaarten-index van alle inwoners der Vereenigde Staten; de geheele geestelijke staat van het continent zal zoodoende geregistreerd en geanalyseerd worden en vervolgens het land na nauwkeurige verdeeling van menschen en middelen in bewerking genomen. In vijf jaar moet het klaar zijnGa naar voetnoot2. Het onwrikbaar vertrouwen in de gevolgen van een met alle middelen uitgeruste opvoeding is niet dan een onderdeel van het hierbedoelde optimistische besef. ‘L'égalité suggère l'idée de la perfectibilité indéfinie de l'homme.’Ga naar voetnoot3 Zonder ophouden vloeit de geldstroom voor scholen en bibliotheken. Deze zijn dan ook in de Amerikaansche stad de openbare gebouwen bij uitnemendheid. Er ligt in dat vertrouwen in ‘the saving grace of education’ misschien een zeker gevaar voor overschatting der uiterlijke cultuur, dat ook Europa niet vreemd is. De behoefte aan ‘efficiency’ doordringt den geest van Amerika in al zijn lagen, van de vraagstukken van het gemeentebeheer af tot in de hoogste problemen van het zuivere denken. Wat is het pragmatisme van William James anders dan die houding overgebracht in de sfeer der philosophie, een karakteristiek Amerikaansche wijsbegeerte derhalve? Het is dan ook, volgens sommigen, niet zoozeer een persoonlijk denkbeeld van James als wel een algemeene richting van de Amerikaansche gedachte. ‘The religious philosophy of the sensible American has long tended in the direction now ticketed by philosophers as Pragmatism. Whatever will work in the conduct of life, strengthening | |
[pagina 398]
| |
it, enriching it, giving it a higher trend, must, so far as it goes, have elements of truth. If it were not true, it would not work.’Ga naar voetnoot1 ‘Efficiency’ en ‘Democracy’ zijn in den Amerikaanschen geest nauw verwante begrippen. Het streven naar de democratiseering der godsvoorstelling gaat hand in hand met het pragmatisme, en beide spruiten uit den geest van Dit, Hier en Straks. ‘Smitten as we are - zegt William James - with the vision of social righteousness, a God indifferent to everything but adulation and full of partiality for his individual favorites, lacks an essential element of largeness; and even the best professional sainthood of former centuries, pent in as it is, to such a conception, seems to us curiously shallow and unedifying.’ ‘The God whom science recognizes must be a God of universal laws exclusively, a God who does a wholesale, not a retail business.’Ga naar voetnoot2 In dit alles, het optimisme, het vertrouwen in onze volmaakbaarheid, den zin voor het praktisch nuttige, het ideaal van zuivere menschelijkheid, zou men, als men wil, de evolutie kunnen zien van geestelijke stroomingen, die wij ten onrechte gewoon zijn als lang verloopen te beschouwen, - namelijk de menschelijkheidsidealen der verlichte achttiende eeuw. De historische lijn is dan als volgt te trekken. Amerika heeft de groote reactie op de Verlichting niet gekend. Het geloof was, in de idealen der menschelijkheid gewikkeld, vrijwel intact bewaard. In Amerika ontstond niet, gelijk in Europa, een volstrekt vijandige tegenstelling van Voltairianen, liberalen, mannen der Revolutie tegenover hen, die voor hun heeter en feller idealisme aanknooping zochten in de historie, en de volgers werden van De Maistre en De Bonald, Von Haller, Stahl en het Réveil. De krachten, die redden moesten van de vervlakking en vernuchtering, konden zich in Amerika van aanvang af doen gelden binnen het levenskader zelf, dat men uit de achttiende eeuw had meegebracht. Het is de Verlichting zelf, die zich in Amerika ongestoord en vruchtbaar verder ontwikkelt. De diepste en duurzaamste waarde van de Verlichting als cultuurstrooming moet veeleer gemeten worden naar haar groei en uitkomsten in Amerika dan in Europa. Al vroeg krijgt het menschheidsideaal der Verlichting in Amerika een fijner, edeler klank. William Ellery Channing (1780-1842) de enthousiaste prediker van de waardigheid der menschelijke natuur en het geloof in maatschappelijken vooruitgang, kan als de schakel gelden tusschen de achttiende-eeuwsche humaniteit en de | |
[pagina 399]
| |
moderne. Emerson volgt hem onmiddellijk, en in zijn menschideaal bespeurt men nauwelijks iets meer van de vlakke braafheid der achttiende eeuw; hij ziet zijn beeld van den nieuwen gentleman meer naar de normen van ridderschap en renaissance dan naar die van het salon en de nuttigheid. Het is ‘made of the spirit more than of the talent of men, and is a compound result, into which every great force enters as an ingredient, namely, virtue, wit, beauty, wealth and power’Ga naar voetnoot1. Emerson's optimisme, perfectibilisme en individualisme zijn geheven in de hoogten van het transcendentale. ‘I am primarily engaged to myself to be a public servant of all the Gods, to demonstrate to all men there is good-will and intelligence at the heart of things and ever higher and yet higher leadings. These are my engagements. If there be power in good intentions, in fidelity, and in toil, the north wind shall be purer, the stars in heaven shall glow with a kindlier beam that I have lived.’ Dat is de ‘healthy-mindedness’, het besef van ‘all's well with the universe’, waar James, die ook andere diepten van het bewustzijn gepeild had, lichtelijk mee spot. Toch is ook James, al getuigt hij het niet zonder voorbehoud als Emerson, een onmiskenbaar vertegenwoordiger van dat optimisme. En Amerika is het met hem; het type van Amerika's geest is het ‘healthy-minded’. Niemand heeft het zoo goed gevoeld en zoo fijn uitgedrukt als William's verbazingwekkende broeder Henry James, wiens Amerikanenfiguren alle min of meer deelen in Christopher Newman's ‘air of being imperturbably, being irremovably and indestructibly at home in the world’Ga naar voetnoot2. Emerson's naamgenoot Ralph Waldo Trine heeft die stemming van moreel optimisme aan duizenden ook in de oude wereld meegedeeld door zijn In Tune with the Infinite or Fulness of Peace, Power and Plenty. Het klinkt bijna als een reclame voor zeep of sigaretten; maar zoo is Amerika, en zoo prezen ook de wijzen van naïever godsdienstige tijden hun inzichten aan. Zijn doel is zuiver praktisch; hij geeft de ‘method of entering into this higher realization’. Het credo, waarmee Trine een ander geschrift besluit, is zoo karakteristiek voor ‘healthy-mindedness’, en vertoont tevens zoo sprekend de verwantschap met achttiende-eeuwsche idealen, dat ik het hier grootendeels wil overnemen. ‘To live to our highest in all things that pertain to us, to lend a hand as best we can to all others for this same end; | |
[pagina 400]
| |
To aid in righting the wrongs that cross our path by pointing the wrong-doer to a better way, and thus aid him in becoming a power for good; to remain in nature always sweet and simple and humble, and therefore strong; To open ourselves fully and to keep ourselves pure and clean as fit channels for the Divine Power to work through us; to turn toward and keep our faces always to the light; To do our own thinking, listening quietly to the opinions of others, and to be sufficiently men and women to act always upon our own convictions; to do our duty as we see it, regardless of the opinions of others, seeming gain or loss, temporary blame or praise;... To love all things and to stand in awe or fear of nothing save our own wrong-doing; to recognize the good lying at the heart of all people, of all things, waiting for expression, all in its own good way and time; To love the fields and the wild flowers, the stars, the far-open sea, the soft, warm earth, and to live much with them alone, but to love struggling and weary men and women and every pulsing living creature better;...Ga naar voetnoot1 Voelt ge, hoe dicht dit bij Whitman staat? - Nu gaat ons langzamerhand het wezen op van het Amerikaansche individualisme in zijn hoogere beteekenis, samengesteld als het is uit optimisme, cultiveering der persoonlijkheid tot hooger actie, vereering van geestelijke en lichamelijke gezondheid, bewondering voor de edele en krachtige daad. Maar Emerson, Whitman, Trine, zal men zeggen, zijn de enkelen, de besten, en de rest is er niet minder kudde om. - Meent men dan, dat de tijdgenooten van Leonardo of van Goethe minder kudde zijn geweest? Als het de maatstaf moest zijn, dat elkeen een persoonlijkheid was, dan zou men nooit het recht hebben, van een individualistisch tijdperk of milieu te spreken. Het Amerika van iederen dag heeft wel degelijk deel aan al deze opgesomde eigenschappen. Het is telkens maar een stapje van de verheven openbaringen van wijsheid of poëzie naar de alledaagsche uitingen uit dezelfde geestelijke springader. Trine's ernstig ethisch individualisme heeft zijn nauwverwante parallelen in een reeks van meer of minder charlataneske systemen, die zich aandienen als ‘mind-cure’, ‘new thought’, ‘higher thought’, ‘menticulture’, ‘soul-culture’, ‘joy-philosophy’, ‘higher health’, ‘new mysticism’, ‘new or cosmic con- | |
[pagina 401]
| |
sciousness’, en ten deele uit Amerika hun weg gevonden hebben naar de oude wereld. Het zijn veelal de grofste parodieën op werkelijk mysticisme of geestelijke oefening. Het doel is niet alleen individueel, maar materieel-zelfzuchtig; het is te doen om geld en comfort; medelijden met anderen stoort slechts het opkweeken van de eigen ziel tot tevredenheid en rust. ‘Inhale slowly, but not too slowly, just easily; as you inhale, say mentally, with eyes raised under your closed lids, I AM - say it slowly, and distinctly, and try quietly to realise that the Infinite is really you... This same exercise, used with the words “I AM money”, is the finest treatment for opulence.’Ga naar voetnoot1 - Is er kostelijker vermenging denkbaar van den stijl van een Upanishad en een kwakzalversrecept? Naast zulk cultuur-onkruid weer de algemeene, echt sociale, hartstochtelijke vereering voor de lichamelijke gezondheid, die in Amerika tot een eeredienst wordt. Ik vind ergens de handelingen vermeld van een sociologisch congres in de Zuidelijke Staten in 1915; zij dragen den titel New Chivalry-Health. Men ziet, hoe het gezondheidsideaal terstond het karakter heeft aangenomen van een dierbaarheid, een nieuwen levensvorm. Alles, waar de Amerikaan voor voelt, wordt in de kinderlijke elatie van zijn actieven geest terstond een wachtwoord, een beweging. De uitingen van den gezondheidscultus getuigen het. In Maart 1916 begon de viering van een Baby Week over het geheele land. De beweging ‘literally swept the country’, tot over de Philippijnen en, in 1917, zelfs de Indianenreservaties toe. Het oogmerk was een nationale les in zuigelingenhygiëne aan de ouders. De middelen waren meetings, tentoonstellingen, congressen, tooneelopvoeringen, tableaux, schoolopstellen en de uitdeeling van vlaggen aan huizen, waar babies waren. In Kansas bood de gouverneur een eereteeken aan de gezondste gouw van den staat. In 1918 werd deze viering uitgebreid tot een ‘Children's Year’, met het omschreven doel om 100.000 kinderen te redden van de sterfte aan te voorkomen ziekten. ‘The drive began on April 6, the anniversary of America's entrance into the war, with a nation-wide measuring and weighing of babies and children of pre-school age.’ Later volgden een ‘recreation drive and patriotic play week’ om uit te maken, wat elke gemeente deed in het belang van kinderspeelgelegenheid, eindelijk besloten met een ‘back- | |
[pagina 402]
| |
to-school drive’Ga naar voetnoot1. Inmiddels wordt door deze feestelijke emulatie een stimulus gegeven aan blijvende hygienische zorg, die niet gering te schatten is.
Met Emerson's vereering van de vrije, krachtige persoonlijkheid correspondeert op het lagere, algemeene plan van het volksbewustzijn een naïeve heldenvereering. Lord Bryce, die volstrekt geen neiging had, de Amerikanen boven mate te verheffen, getuigde dat hun verbeelding en aandoening bijzonder toegankelijk zijn voor indrukken van het edele en pathetische. ‘They are capable of an ideality surpassing that of Englishmen or Frenchmen.’Ga naar voetnoot2 De Amerikaansche heldenvereering openbaart zich in tal van uitingsvormen. De benedenste is de bioscoop-romantiek, in hoofdzaak toch wel een Amerikaansch cultuurproduct. De vereering van het succes, de bewondering voor self made macht, is slechts een onderdeel der heldenvereering. In George Washington is het bovenal de rustige kracht en het geduld in tegenspoed, wat bewonderd wordt, in Lincoln komen al de eigenschappen, den Amerikaan dierbaar, samen, en het is niet het minst zijn omhoogklimmen door eigen kracht, wat hem tot zulk een nationaal symbool heeft gemaakt. Op de Amerikaansche scholen wordt de geschiedenis onderwezen in den opzettelijken vorm van heldenvereering. ‘Cette émulation des héros... est devenue aux Etats-Unis le lien qui resserre les races et fortifie l'unité spirituelle. Le patriotisme américain est d'abord fait d'admiration... il est, plus qu'ailleurs, naïf et catégorique.’Ga naar voetnoot3 De behoefte aan een algemeenen, voortdurenden eeredienst van hun groote mannen spreekt uit de portretten der vroegere presidenten op de postzegels, uit de benaming hunner steden naar de nationale helden. In 1893 (nu zullen er wel meer zijn) waren er 49 plaatsen met den naam van Washington, evenzoo 47 Jefferson's, 63 Franklin's, 43 Monroe's, 44 Madison's, 61 Jackson's (Andrew, de president, de held van het Westen!), 30 Hamilton's, 24 Webster's, 13 Calhoun's, 7 Clay's. - En ook bescheidenlijk 9 Emerson's en 6 Hawthorne's.Ga naar voetnoot4 Ook de kinderen noemt men naar de helden: Washington Irving was geboren in het jaar der zegepraal 1783. Jefferson Davis, de president der Zuidelijke Staten tijdens den burgeroorlog, getuigt reeds | |
[pagina 403]
| |
in zijn naam van de vereering voor het oude ideaal van zelfstandigheid, eenmaal door Thomas Jefferson verkondigd. Weer een andere uitingsvorm der heldenvereering is voor de geschiedenis van bijzonder belang; ik bedoel de buitengewone belangstelling en bekwaamheid voor de biografie, die in even sterke mate den Amerikaan als den Engelschman kenmerken. Zij bewerken niet alleen, dat er een keur van levensbeschrijvingen van alle groote mannen en grootheden van minder rang geschreven wordt, benijdenswaard voor ons Nederlanders, die op dit gebied zoo vaak het noodigste ontberen, maar zij spreken ook, op het lagere alledaagsche niveau alweer, uit de opmerkzaamheid, die de krant wijdt aan het persoonlijk leven en dagelijksch welvaren van alle geachte medeburgers. In de heldenvereering brengt de menigte haar tribuut aan het individualisme; zij huldigt in de grooten een ideaal van persoonlijkheid, dat zij voor zich onbereikbaar voelt doch niet te min bewondert. Heldenvereering en individualisme zijn nauw verwant. Emerson, de individualist, was niet voor niets bevriend met Carlyle, den peetvader der hero-worship. Emerson ziet als Representative Men degenen, in wie hij het voor de wereld onmisbare en onvervangbare kleinood der groote persoonlijkheid erkent. Beweegt zich Emerson's heldenvereering altijd meer in het intellectueele, Whitman heeft buitendien het directe gevoel voor de beteekenis der individueele heldendaad, hoe simpel en gewoon zij ook zijn mag. Ergens in Specimen Days vertelt hij van den dood van een jong sergeant, die bij een overval door de Zuidelijken weigerde zich over te geven. ‘When I think of such things - besluit hij het geval -, knowing them well, all the vast and complicated events of the war, on which history dwells and makes its volumes, fall aside, and for the moment at any rate I see nothing but young Calvin Harlowe's figure in the night, disdaining to surrender.’Ga naar voetnoot1 De overtuiging van het gewicht der individueele daad spreekt bijzonder sterk uit deze woorden van Emerson: ‘There is a great responsible Thinker and Actor working wherever a man works;... a true man belongs to no other time or place, but is the centre of things. Where he is, there is nature... Every true man is a cause, a country, and an age; requires infinite spaces and numbers and time fully to accomplish his design; - and posterity seem to follow his steps as a train of clients. A man Caesar is born, and for ages after we have a Roman empire. Christ is born, and millions of minds so grow and | |
[pagina 404]
| |
cleave to his genius, that he is confounded with virtue and the possible of man. An institution is the lengthened shadow of one man; as, Monachism, of the Hermit Antony; the Reformation, of Luther; Quakerism, of Fox; Methodism, of Wesley; Abolition, of Clarkson... All history resolves itself very easily into the biography of a few stout and earnest persons.’Ga naar voetnoot1 Al durft de historische wetenschap zulk een extreem individualisme niet meer belijden, de geest verlangt altijd ernaar terug. Want het algemeen bewustzijn blijft getuigen: ‘The world is upheld by the presence of good men. They make the earth wholesome’Ga naar voetnoot2. Het begrip individualisme verschuift telkens, als men het hanteert. Hier was het de overtuiging, dat de man het is, die het doet. Terstond daarop is het weer de drang, om zelf naar eigen inzicht te leven. Channing had den toon aangegeven van het godsdienstig individualisme: ‘We must start in religion from our own souls. In these is the fountain of all divine truth’. En Emerson bracht het in praktijk; hij legde in 1832 het predikambt neer, omdat de vormen van zijn kerk hem geen belang meer inboezemden, en werd de prediker van het individueel idealisme bij uitnemendheid. ‘Know thyself and Study nature become at last one maxim.’ Hier is de bodem van het Amerikaansche individualisme: het leven in en naar de natuur. Henry David Thoreau isoleerde zich in de natuur, om zijn individualiteit niet aan die van anderen te moeten onderwerpen. De natuur van Walden was volstrekt niet wild: hij hoorde er den trein en kreeg er veel bezoek. Het blijft een beeld vol tegenstrijdigheden: Thoreau's volmaakt oprechte natuurzin en zijn vermoeiend precieuze gedachte en vorm, waar de fonkelendste schatten van diepte en eenvoud soms weggestopt zitten tusschen kunstig gekeuvel. De kluizenarij van Walden (1845) was slechts één proeve uit velen. De anderen droegen niet het kluizenaarstype maar dat van het gemeene leven, zooals Fruitlands van Amos Bronson Alcott, den vader van Louisa, en Brook Farm, de gemeenschap ‘to insure a more natural union between intellectual and manual labor than now exists; to combine the thinker and the worker, to guarantee the highest mental freedom’. Georganiseerd individualisme derhalve. Hawthorne nam er een kijkje, en beschreef het in Blithedale Romance. Emerson spotte | |
[pagina 405]
| |
een weinig met Brook Farm. ‘We are all a little wild here with numberless projects of social reform; not a reading man but has a draft of a new community in his waistcoat pocket.’ Wat in het midden der negentiende eeuw het individueele streven van enkelen was, nam in verloop van tijd zijn algemeenen en alledaagschen vorm aan. Het kampeeren van den lateren tijd beteekent Thoreau's evangelie algemeen geloof geworden. Men zou het den modernen vorm van het oude herdersideaal kunnen noemen, met meer echte natuur en minder zoete min.
Tot voor betrekkelijk korten tijd kon het den Europeaan schijnen, alsof nagenoeg alle Amerikaansche letterkunde, de aandacht der wereld waardig, op één plek, in één tijd, in één kring was ontstaan, en wel juist daar, waar ook de oude Puriteinsche cultuur tot bloei was geraakt en vruchten had gedragen, waar ook de eerste episode van den vrijheidsoorlog had gespeeld: in Nieuw-Engeland, en nog enger begrensd, rondom Boston. Eén kerkhof vereenigt Emerson, Thoreau en Hawthorne. Deze drie, en Channing, Alcott en tal van minder bekenden, zijn allen door persoonlijke banden onderling verbonden. Hawthorne was een klasgenoot van Longfellow en een vriend van Motley. Hij schreef Mosses from an Old Manse in het huis, tevoren door Emerson bewoond. Lowell volgde Longfellow op als professor in de moderne litteratuur aan Harvard University. Of wil men nog meer coïncidentie: Emerson was een oud vriend van Henry James Sr, den vader van William en Henry; hij logeerde juist in het New Yorksche hôtel, waar de wijsgeer 9 Januari 1842 geboren werd, en werd ‘proudly and pressingly taken upstairs to admire and give his blessing to the lately-born babe’Ga naar voetnoot1. Men zou soms denken, dat het een willekeurig spel van de faam is geweest, dat juist die eene groep beroemd heeft gemaakt, - dat Amerika ook in dien ouderen tijd veel meer belangrijke litteratuur moet hebben opgeleverd, naast hen en na hen, in het Zuiden en in het verschuivende Westen, maar dat wij Europeanen die onvoldoende kennen. Doch van zoo eenzijdig Bostonsche neiging mag men de faam toch niet verdenken. De enkele grooten, die buiten dien kring hebben gestaan, zijn wel degelijk even goed bekend geworden: Irving, Poe en Whitman. | |
[pagina 406]
| |
Is er een eigenschap, die de belangrijke figuren dier oudere Amerikaansche litteratuur zoo verbindt, dat wij haar als wezenlijk voor Amerika's geest mogen opvatten? - Ik zou als die eigenschap willen beschouwen de gave, die met een dikwijls door hen zelven gebruikt woord ‘Insight’ mag heeten. ‘Insight’ heeft door minder alledaagsch gebruik een veel pregnanter, veel transcendentaler beteekenis behouden dan ons gewone Inzicht. Het kan dienen om aan te duiden die ontzaglijk luciede perceptie van het innerlijk der dingen, dat zintuig voor het surplus der gewone werkelijkheid, waardoor deze Amerikaansche schrijvers zich onderscheiden. Bij Poe en Hawthorne uitte het zich als fantazie, pijnlijk scherpe en heldere voorstellingskracht. Edgar Allan Poe (1809-1849) is in veel opzichten geen typisch Amerikaan geweest. Daartoe is hij te décadent, te onevenwichtig, heeft hij teveel gemeen met Oscar Wilde en Villiers de l'Isle Adam; daartoe mist hij te zeer de rustige kracht en de ‘healthy-mindedness’. Hij speelt met zijn eigen inspiratie: in The Raven is met het ‘weird’ en geheimzinnig element een half-komische toon zóó vermengd, grootendeels berustend in den onaangenaam klingelenden vorm der verzen, dat men twijfelt, of de dichter niet die bijmenging van komisch effekt heeft toegelaten, omdat hij voelde, dat het gedicht te gebrekkig was, om volkomen ernstig te werken. Het pathologische en perverse trekken hem aan. In zijn neiging tot het bizarre en extravagante geeft hij beschrijvingen, die soms enkel opgemaakt en bont uitvallen, soms een kleur van wilde grootheid krijgen, zooals de bruidskamer in Ligeia, waarvan de sombere fantazie aan die van Huysmans' A Rebours doet denken. Poe's talent is zeer cerebraal en wat kunstmatig. Maar wel Amerikaansch is zijn acute verbeelding, en de hevige intelligentie, waarmee hij zijn verhalen bouwt. Misschien het origineelst, en daardoor ook het meest nagevolgd door lateren, is Poe in de vernuftige raadselverhalen, waarmee hij den detectiveroman heeft voorbereid: The Gold Bug, The Purloined Letter, The Murders in the rue Morgue. Met het schrikeffekt, waarop hij het toelegt, volgt Poe oudere tradities. Omstreeks 1800 had de zin voor het wonderlijk-schrikwekkende, Engelsch genre, waaraan E.T.A. Hoffmann in Europa de scherpste uiting gaf, in Amerika reeds een vertegenwoordiger gehad in Charles Brockden Brown, wiens Sky Walk or the Man unknown to himself, Edgar Huntley or the Memoirs of a Sleep Walker reeds in den titel van hun sentiment getuigen. Doch Poe wilde meer en dieper dan een huivering alleen. Zijn geest | |
[pagina 407]
| |
zwerft altijd weer naar de onpeilbare met nevel bedekte afgronden van het raadsel der persoonlijkheid, der identiteit, van het voortleven na den dood, van het verschieten van het bewustzijn. Onmachtig, de raadselen op te lossen, geeft hij beelden, die ze in aangrijpende lijfelijkheid voor oogen stellen: de persoonlijkheid, die zich in een ànder herhaalt in Ligeia, Morella, The Black Cat, de dubbele gelijktijdige persoonlijkheid in William Wilson. Hier is als 't ware dezelfde geweldige, intensief geprikkelde belangstelling voor het diepste individueele leven, welke Emerson's werk in zoo volstrekt anderen toon stemt, overgeslagen in een koorts der fantazie. Nathaniel Hawthorne (1804-1864) gaf, wat men had kunnen verwachten van een Poe, die met een gelukkiger opvoeding in evenwicht al zijn gaven had kunnen ontplooien. Hij miste wellicht de hyperbolische scherpte van Poe en den excentrischen zwaai naar de uiteinden van het menschelijk denken; doch hoeveel rijker en bezonkener is zijn werk. Hawthorne schijnt mij onder de oudere vertegenwoordigers van den Amerikaanschen geest de fijnste, meest harmonische. Het is in het korte verhaal, dat hij evenals Irving en Poe uitmunt; zijn Scarlet Letter heeft nauwelijks meer dan den omvang van een novelle. Hij deelt met beiden de, naar het schijnt, typisch Amerikaansche liefhebberij, om den lezer te mystificeeren met een uitgewerkte fictie van oude documenten, waaruit hij zijn verhaal beweert te putten. Hij heeft al de koesterende gemoedelijkheid van Irving, maar zijn gezicht op het locaal verleden is tegelijk veel ernstiger, intiemer, veel meer visionair en niet enkel idyllisch-humoristisch als bij Irving. Het Puriteinsche Nieuw-Engeland verrijst bij hem in al zijn strengen eenvoud en somberen ernst, en toch beschenen door dien warmen gloed van nazomer, die Hawthorne's eigenste sfeer is. Hij heeft een even acute verbeelding als Poe, maar veel serener, harmonischer, natuurlijker, rijker, warmer, fijner en kleuriger. De droomachtig bonte staatsie van Gottfried Keller vereenigt hij met het kinderlijk teere en naïef-sentimenteele van Andersen. Soms wordt het wat te zoet. Het ‘weird’ beheerscht hij even goed als Poe, maar ingehoudener en zonder het opzettelijke schrikeffekt. The Birthmark en Rappaccini's Daughter evenaren het treffendste wat Poe kon geven. En Poe had nimmer het Wonder-book en de Tanglewood Tales kunnen schrijven, de klassieke mythen aan kinderen verteld. ‘I never did anything so good as those old babystories,’ schreef | |
[pagina 408]
| |
Hawthorne, toen hij Tanglewood Tales had voltooidGa naar voetnoot1, en het is niet onmogelijk, dat het nageslacht ditmaal bij uitzondering een schrijver gelijk zal geven in de schatting van zijn eigen werk. De fantazie van deze verhalen van Perseus, Midas, de appelen der Hesperiden, Proserpina en de rest is zoo zuiver en zoo sterk en onmiddellijk, dat slechts de Moralités Légendaires van Jules Laforgue en de Sieben Legenden van Gottfried Keller daarnaast genoemd kunnen worden. De humor is zoo onuitgesproken, en er is zulk een volheid van innig gevoel, dat de oude mythen stralen als van een nieuw warm licht. Het gezicht op de dingen is bijna dat van Dante, bij voorbeeld in het gesprek van Hercules met Atlas, of het opgroeien van de reuzen in het maanlicht uit de drakentanden, die Jason zaait. En bij dat alles de volmaakt kinderlijke toon, die ze echte kinderverhalen doet blijven. Het is alsof Hawthorne reeds heeft gevoeld, wat de jongste mythen ‘forschung’ heeft gevonden, dat niet het sprookje de aflegger van den mythe, maar de mythe de styleering van het sprookje is. Een van de gewichtigste toetsen op de echte menschelijkheid van een litteratuur is de vraag, welke plaats er ingenomen wordt door het dier en het kind. Denk aan het Leemen Wagentje, denk aan Telemachus, die ‘niet alleen was’, omdat twee honden met hem gingenGa naar voetnoot2. Legt men de Amerikaansche litteratuur die toets aan, dan reageert zij heel sterk. Dier en kind worden er met bijzondere liefde behandeld. In een aanteekenboek uit Hawthorne's jeugd komt een gesprek voor met een ‘solemn-faced old horse’, dat al den humor, de fantazie en het groote hart van den verteller van Tanglewood voorspeltGa naar voetnoot3. - Whitman zegt: ‘I think I could turn and live with animals, they are so placid and self-contained’. En hij ziet zichzelf schreeuwende en met langzamen vleugelslag als een van een schaar van duizenden meeuwen, of visschend als reigerGa naar voetnoot4. Men moge de dierverhalen van Jack London en Seton Thompson meer of minder bewonderen, als uiting van Amerika's geest zijn zij van belang. En als de proef op echte kinderverhalen bestaat in de vraag, of ook de groote menschen ze genieten kunnen, dan mogen naast Hawthorne genoemd worden Louisa Alcott en Mark Twain, van wie op de ontwikkeling der Europeesche kinderlectuur waarschijnlijk meer invloed is uitgegaan, dan men zich gewoonlijk bewust is. Het gevoel voor dier en kind is een onderdeel van wat ik zou willen | |
[pagina 409]
| |
noemen het sterk sympathetische der Amerikaansche litteratuur. Dat sympathetische element betreft niet alleen de levende medeschepselen maar bovenal de natuur. Bij Whitman zullen wij het fortissimo hooren; bij Hawthorne zingt het de zoetste cantilene. Van zijn gemakkelijke, ongedwongen natuurschilderingen blijft vooral de indruk achter van het wazig zonnige en de zachte zilte warmte van een Septemberdag, met de bronskleur en de elegische geuren van het loof, dat op verdorren staat. Maar buiten de eenvoudige natuurbeschrijving zoekt Hawthorne naar het doordringen van de natuur met geest, naar de eenheid van den geest met het omringende. Hij voelt overal rondom zich die sfeer van het beteekenisvolle, dat surplus der onmiddellijk gegeven werkelijkheid, dat door William James zoo sterk op den voorgrond is gesteld. ‘We suspect - zegt James - that our natural experience, so called, our strictly moralistic and prudential and legal experience, may only be a fragment of reality... The believer finds that the tenderer parts of his personal life are continuous with a more of the same quality which is operative in the universe outside of him, and which he can keep in working touch with.’Ga naar voetnoot1 Dat is het, wat Hawthorne dikwijls direct verbeeldt. In The House of the Seven Gables geschiedt het aanbrengen van de geheimzinnige sfeer te opzettelijk; in The Scarlet Letter is de werking veel echter en onmiddellijker. Doch treffender dan deze litteraire effekten is zijn perceptie voor de buitengebieden van het bewustzijn, het onderbewuste handelen, de depersonalisatie. Weinigen hebben zoo levendig uitgebeeld, hoe de gewone dingen soms ‘a strange remoteness and intangibility’ krijgen, zooals de huiskamer met de pop en het hobbelpaard in het maanlichtGa naar voetnoot2. Hoe voorspelt de volgende opmerking latere ontwikkelingen der zielkunde. ‘Truth often finds its way to the mind close muffled in robes of sleep, and then speaks with uncompromising directness of matters in regard to which we practise an unconscious self-deception during our waking moments.’Ga naar voetnoot3 Hawthorne is diep doordrongen van het ontoereikende der woorden, ‘the burden of mortal language, that crushes all the finer intelligences of the soul... Who has not been conscious of mysteries within his mind, mysteries of truth and reality, which will not wear the chains of language?’Ga naar voetnoot4 Hij speurt als Poe, maar gelatener in zijn | |
[pagina 410]
| |
onmacht, ‘beyond the shadowy scope of time, and, living once for all in eternity, to find the perfect future in the present’Ga naar voetnoot1. Dat is de uiterste erkentenis, die ‘insight’ in het wezen der dingen bereiken kan. Kan men, sprekende van ‘insight’, van het streven om iets meer uit te drukken dan de onmiddellijk gegeven werkelijkheid, voorbijgaan aan Henry James (1843-1916)? Hij blijft, ondanks zijn liefde voor het oude Europa, dat hij, als Whistler, voor zijn verfijnden geest als milieu niet meer ontberen kon, Amerikaan in hart en nieren. Niet alleen door het meesterlijk diepe inzicht, waarmee hij het contrast van de oude en de nieuwe wereld heeft gezien, in zijn hart de superioriteit der laatste belijdende. De kern van James' litterair vermogen zelf: het voortdurend blootleggen van de arrière-pensée, van de achtergronden van het bewustzijn zijner figuren, die psychologische vlijmscherpte zou ik willen beschouwen als een jongere uiting van hetzelfde streven, dat Poe en Hawthorne bezielde. Of als de toepassing van litteraire middelen op hetgeen zijn broeder William in de zooeven aangehaalde woorden aanduidde. Ook het gebrek aan dramatischen bouw in zijn verhalen, waardoor hij zooveel aandacht en zelfs inspanning eischt, kan als een Amerikaansche eigenschap gelden. In een zijner kortere verhalen The Turn of the Screw (een geliefkoosde metafoor van James, die immers altijd nog een weinig vaster aandraaien wil) heeft hij, zou men zeggen, als in een opzettelijk proefstukje, Poe en Hawthorne willen evenaren, verbinden en overtreffen. Afwijkend van de gewone sfeer zijner belangstelling is het hem hier te doen om een maximum van huiveringwekkende spectraliteit. Het is een verhaal van geestverschijningen aan twee kinderen, waarin hij over de ijzige scherpte van Poe beschikt, vereenigd met Hawthorne's weemoedig weeke stemming. Van deze laatsten loopt de lijn der Amerikaansche litteratuur ongetwijfeld regelrecht verder over Henry James. In hoeverre zij zich voortzet in wat later kwam, blijve in deze historische studie rusten.
Er is oppervlakkig geen grooter contrast dan tusschen Emerson en WhitmanGa naar voetnoot2. De ruige wilde Walt, de rabelaisische lanterfanter, die zich met alle volk vermengde, en de deftige Emerson, middelpunt van den fijnst beschaafden kring, keurig tot aan het precieuze. Doch de tegenstelling is maar schijn. De ware Emerson, vol van open wijsheid, onafhankelijkheid en kracht, is aan Whitman zeer verwant. Emerson was de eerste, die Whitman's beteekenis zag. ‘I am not blind - schreef | |
[pagina 411]
| |
hij hem in 1855 - to the worth of the wonderful gift of Leaves of Grass. I find it the most extraordinary piece of wit and wisdom that America has yet contributed... I give you joy of your free and brave thought, I have great joy in it. I find incomparable things said incomparably well, as they must be. I find the courage of treatment which so delights us, and which large perception only can inspire... I greet you at the beginning of a great career.’Ga naar voetnoot1 Whitman van zijn kant had reeds lang te voren de levendigste bewondering voor Emerson. ‘He has what none else has; he does what none else does. He pierces the crusts that envelope the secrets of life. He joins on equal terms the few great sages and original seers. He represents the freeman, America, the individual. He represents the gentleman. No teacher or poet of old times or modern times has made a better report of manly and womanly qualities, heroism, chastity, temperance, friendship, fortitude.’Ga naar voetnoot2 Wat Emerson en Whitman gemeen hebben, dat is hun wil, het bewustzijn van hun taak, om als stem van Amerika tot Amerika een woord te spreken, dat nog niet in de wereld gehoord is. Beiden zijn bezield van het hartstochtelijk verlangen naar een eigen Amerikaansche geestesuiting, die getuigen zal van een volstrekt Amerikaansche individualiteit. Hier Emerson: ‘If the single man plant himself indomitably on his instincts, and there abide, the huge world will come round to him. We will walk on our own feet; we will work with our own hands; we will speak our own minds’Ga naar voetnoot3. - ‘Why should we not also enjoy an original relation to the universe? Why should not we have a poetry and philosophy of insight and not of tradition and a religion by revelation to us, and not the history of theirs?... The sun shines today also.’ Bij Whitman vindt men dat sentiment op bijna iedere bladzijde. ‘America (I to myself have said) demands at any rate one modern, native, all-surrounding song with face like hers turned to the future rather than the present or the past. It should nourish with joy the pride and completion of man in himself. What the mother, our continent, in reference to humanity, finally means... is Individuality strong and superb, for broadest average use, for man and woman: and that most | |
[pagina 412]
| |
should such a poem in its own form express. Of such a poem (I have had that dream) let me initiate the attempt; and bravas to him or to her who, coming after me, triumphs.’Ga naar voetnoot1 Het tamme Amerika, dat Emerson met trots in haar pantheon opnam, is tegen Whitman langen tijd wat schuw gebleven. Wanneer men op de kaart in Oregon en Idaho provincies met den naam Whitman ziet, moet men niet denken, dat Walt daar wordt geëerd; het is de pionier Dr Marcus Whitman, de legendaire redder van Oregon, in 1849 met vrouw en kind door de Indianen vermoord. H.C. Emery in zijn verhandeling over de Amerikaansche cultuur excuseerde zich als 't ware nog over Whitman: de Europeesche lezers moesten toch niet denken, dat Whitman nu zoo echt Amerikaansch isGa naar voetnoot2. A.B. Hart nam in zijn American History told by Contemporaries verzen uit den burgeroorlog op van Bryant, Whittier, Lowell; doch men zoekt er tevergeefs iets uit Whitman's oorlogsverzen of uit zijn Specimen days. Bij het opsommen van Amerika's leidende geesten verzwijgt hij hem zelfs geheelGa naar voetnoot3. De Angelsaksische preutschheid, waar ook de Amerikanen deel aan plachten te hebben, maakte hen nu eenmaal wat verlegen over hun grooten dichter met zijn meer dan heidensche schaamteloosheid; bovendien stuitte hen zijn geest van ongehoorzaamheid. Maar beste menschen, Emerson heeft ook gezegd: ‘Wherever a man comes, there comes revolution. The old is for slaves. Go alone. Refuse the good models.’ Bij Emerson en Whitman beiden is de grondgedachte de eenheid van wereld en ik. Volkomen uiting en bewustheid van de individualiteit en volkomen doordringing van de natuur met den geest. Door de natuur heen zien naar iets wat meer is dan de natuur. ‘Nature always speaks of spirit, suggests the idea of the absolute.’ Het is wat men ook in Poe, Hawthorne en Thoreau telkens terugvindt, daar minder algemeen, meer in opzettelijke beelden uitgedrukt, maar in den grond met denzelfden zin. Thoreau staat aan beiden het naast. Is deze gelijkgestemdheid in individualisme en natuurvereering bij Amerika's grootste dichters niet genoeg, om te bewijzen, dat Whitman, die dat alles het luidst en meest volstrekt belijdt, daarmee ook de meest Amerikaansche van allen is? Van al de eigenschappen, die den geest van Amerika uitmaken, is Whitman de drager bij uitnemendheid. Dit, Hier en Straks. | |
[pagina 413]
| |
Het intensieve toekomstgevoel van Whitman: ‘Poets to come! orators, singers, musicians to come!
Not to-day is to justify me and answer what I am for,
But you, a new brood, native, athletic, continental, greater than before known,
Arouse! for you must justify me.
I myself but write one or two indicative words for the future,
I but advance a moment only to wheel and hurry back in the darkness...’Ga naar voetnoot1
Wie heeft zich zoo één gevoeld met de menschen, die later zullen zijn, als Whitman in Crossing Brooklyn Ferry?Ga naar voetnoot2 Whitman's vormloosheid! Wij meenden, dat een kenmerk der Amerikaansche litteratuur is, dat zij geen vormgevoel en vormkracht heeft. Ook de jongere schrijvers, Sinclair Lewis bovenal, bevestigen dit. Whitman nu was de meest vormlooze van allen. Hij versmaadde den vorm, en juist daardoor heeft hij echt Amerikaansch kunnen zijn. Die algeheele vormloosheid zit volstrekt niet alleen in zijn volkomen lossen versvorm. Dat betreft slechts den uiterlijken vorm. Maar de gedachte zelf is vormloos. Van syntaxis of stijl is nauwelijks sprake; opsommen en uitroepen is het, coördineeren niet subordineeren. Subordineeren nu is het essentieele van elke hoogere vormschepping. Andere dichters kiezen een geval, dat zich in één voorstelling laat omvatten, en geven daar vorm aan, maken er idee of beeld van. Whitman geeft nooit een persoonlijk geval, spreekt nooit van persoonlijk leed. Hij geeft aan het onderwerp, dat hem bezielt, niet een bepaalde houding; hij vormt geen figuur of groepeering met bepaald gebaar; hij schildert nooit een bepaalde scenerie. Alles blijft ònbepaald. Een vlijtig philoloog mag narekenen, of Whitman's oeuvre niet een groot tekort aan bepalende lidwoorden aanwijst. Hij geeft alles in den ruwen, onmiddellijken staat; hij stapelt de voorstellingen opeen als een reus rotsblokken. Hij is elementair. En daardoor kan hij alles geven, omdat hij er niet om maalt, om iets welomlijnd en gestyleerd te geven. Chaos of kosmos? - Toch het laatste. Whitman heeft in zijn bruisende, gesaccadeerde stroomen van voorstellingen, die elkaar verdringen en dooreenvallen, dat gegeven, wat een aantal jaren geleden de zoogenaamde futuristen met hun schilderijen van brokstukken tot een systeempje bijeenhaspelden. | |
[pagina 414]
| |
Uiting van het elementaire in Whitman's kunst is ook het overheerschen van het substantivum. De dingen zelf dringen zich met hun eigen, eenvoudige wezen in zijn bewustzijn. Hij verbiedt zich elke versiering. ‘Also no ornaments, especially no ornamental adjectives, unless they have come molten hot and imperiously prove themselves.’Ga naar voetnoot1 De geweldige levensaanvaarding, het hartstochtelijk genot aan alle dingen, materieel en geestelijk, de naar allen uitstroomende humaniteit, het blijde optimisme, zijn het niet allen juist de wezenstrekken van Amerika? - Whitman heeft het leven verslonden. Men kan zijn houding ertegenover niet beter uitdrukken dan als het volstrekte tegendeel van ‘weltschmerz’. Wij zwakkeren kennen allen het gevoel, alsof men meer leeds mee te dragen had dan het gewicht van de eigen persoonlijkheid. Whitman heeft het tegenovergestelde: hij draagt voortdurend jubelend het genot en de heerlijkheid van allen en alles mee. Daverend en overdonderend rollen in zijn gedichten de beelden aan: rijen van namen en dingen, elk vol van een hevig leven en een groote vreugde. ‘The universe is in myself - it shall all pass through me as a procession.’Ga naar voetnoot2 ‘See, steamers steaming through my poems,
See, in my poems immigrants continually coming and landing...’Ga naar voetnoot3
En heel Amerika ontrolt zich, met zeeën, wouden en prairieën, met steden en machines, triomfantelijk als het koper in een finale. ‘The shapes arise!’
- en al de dingen stroomen opnieuw, die de lustige bijl hakt, ‘shapes of the using of axes anyhow, and the users and all that
neighbors them’,
weer heel Amerika klinkend en daverend van arbeidGa naar voetnoot4. ‘O to make the most jubilant song!
Full of music - full of manhood, womanhood, infancy!
Full of common employments - full of grain and trees!’Ga naar voetnoot5
En al de heldere vreugde van het leven en de zon, den wind en het water, zweven in een schaterende rei voorbij, Franciscus' Zonnelied in het moderne. | |
[pagina 415]
| |
De natuur, de arbeid, gezondheid, schoonheid van menschen, kracht, ‘power of personality just or unjust’; vrijheid, humaniteit, broederschap, democratie, vriendschap, liefde, het vloeit alles ineen. Altijd weer de menigten van medemenschen, die zijn gedichten bevolken, zooals men in een droom met vreemde menigten te doen heeft, - altijd gewemel van figuren. Hoe heeft hij hen allen liefgehad! Whitman heeft nooit dat gevoel van wanhopige vereenzaming gekend, dat anderen juist temidden van groote menigten soms overvalt. Hij vond in ieder een vriend. In zijn laatste weken uitte hij zijn spijt, dat hij niet meer had gezegd voor de misdadigers en de verschoppelingen. Want het is hem altijd te doen geweest om de werking van zijn poëzie, haar resultaat voor het leven van zijn volk en de menschheid; ook dit is echt Amerikaansch. Niemand heeft verder af gestaan van het ‘l'art pour l'art’. ‘In these States, beyond all precedent, poetry will have to do with actual facts, with the concrete States, and - for we have not much more than begun - with the definitive getting into shape of the Union.’Ga naar voetnoot1 - ‘Poems are to arouse the reason, suggest, give freedom, strength, muscle, candor to any person that reads them - and assist that person to see the realities for himself in his own way, with his own individuality and after his own fashion. ...The great poet... It is not that he gives his country great poems; it is that he gives his country the spirit which makes the greatest poems and the greatest material for poems.’Ga naar voetnoot2 Kosmisch is het woord voor Whitman's poëzie. Zij is ontzaglijk primitief en heidensch; zij heeft de echte klanken teruggevonden van het dithyrambische, en de conceptie van het mythische. ‘I speak the pass-word primeval.’ ‘I am he that walks with the tender and growing night,
I call to the earth and sea half-held by the night.
Press close bare-bosom'd night - press close magnetic nourishing night!
Night of south winds - night of the large few stars!
Still nodding night - mad naked summer night.
Smile O voluptuous cool'breath'd earth!
Earth of the slumbering and liquid trees!
Earth of departed sunset - earth of the mountains misty-topt!
Earth of the vitreous pour of the full moon just tinged with blue!...
| |
[pagina 416]
| |
Smile, for your lover comes.
Prodigal you have given me love - therefore I to you give love
O unspeakable passionate love,’Ga naar voetnoot1
Kosmische liefde doortrekt het al. Van hieruit ook de schaamtelooze directheid van Children of Adam, slechts met sommige vedische hymnen te vergelijken. Waar Whitman bruut individueel en materieel schijnt, is hij in waarheid kosmisch en transcendentaal. ‘I say nothing of myself which I do not equally say of all others, men and women.’ - ‘All through writings preserve the equilibrium of the truth that the material world and all its laws are as grand and superb as the spiritual world and all its laws... How shall I know what the life is ecxept as I see it in the flesh?’Ga naar voetnoot2 - Maar die waardeering van de stof is niet materialistisch, doch pantheïstisch en mystisch. Tocqueville heeft droogjes gedecreteerd, dat de democratie neiging heeft tot het pantheïsmeGa naar voetnoot3. Emerson en Whitman zijn er de levende bewijzen van. In alle dingen ligt het volstrekte wonder. ‘And (I will show) that all things of the universe are perfect miracles
each as profound as any.’
Elders: - ‘Why, who makes much of a miracle?
As to me I know of nothing else but miracles,
Whether I walk the streets of Manhattan,
Or dart my sight over the roofs of houses toward the sky...’Ga naar voetnoot4
Doch men wil den zin van het wonder verstaan. Hier valt Emerson weer in. ‘What we would really know the meaning of? The meat in the firkin; the milk in the pan; the ballad in the street; the news of the boat; the glance of the eye; the form and the gait of the body! Show me the ultimate reason of these matters; show me the sublime presence of the highest spiritual cause lurking, as it always lurks, in these suburbs and extremities of nature; let me see every trifle bristl- | |
[pagina 417]
| |
ing with the polarity that ranges it instantly on an eternal law...’Ga naar voetnoot1 Maar op de vraag volgt geen antwoord. Altijd blijft het onuitsprekelijke, de onbenaderbare rest. Whitman weer: ‘Common teachers or critics are always asking “What does it mean?” Symphony of fine musician, or sunset, or sea-waves rolling up the beach - what do they mean? Undoubtedly in the most subtle-elusive sense they mean something - as love does, and religion does, and the best poem; but who shall fathom and define those meanings?... At its best poetic lore is like what may be heard of conversation in the dusk, from speakers far or hid, of which we get only a few broken murmurs. What is not gathered is far more - perhaps the main thing.’Ga naar voetnoot2 Bij alle levensaanvaarding is de houding van Whitman, even goed als van Emerson, die der zuiverste mystiek. Ook de levensverslinder kent de gevoelens van twijfel en geslagenheid, die op het pad naar het hoogste weten en de rust onmisbaar zijn. ‘Of the terrible doubt of appearances...’, ‘Whispers of heavenly death murmur'd I hear...’, ‘Yet, yet, ye downcast hours, I know ye also...’, het zijn van Whitman's aangrijpendste gedichten. ‘Darest thou now O soul,
Walk out with me toward the unknown region,
Where neither ground is for the feet nor any path to follow.’Ga naar voetnoot3
Emerson spreekt van het hoogste, waar alle mystieken naar streven, en dat zij weten niet in woorden te kunnen uitdrukken, de ekstaseGa naar voetnoot4: ‘For the sense of being which in calm hours rises, we know not how, in the soul, is not diverse from things, from space, from light, from time, from man, but one with them, and proceeds obviously from the same source whence their life and being also proceed... The soul raised over passion beholds identity and eternal causation, perceives the self-existence of Truth and Right, and calms itself with knowing that all things go well.’ |
|