Verzamelde werken. Deel 5. Cultuurgeschiedenis 3
(1950)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekend
[pagina 336]
| |
III
| |
[pagina 337]
| |
en een daaraan geëvenredigden groei van het nationaal bewustzijn en den eerbied voor den staat als zoodanig. Van den beginne af heeft in Amerika het bedrijfsleven den staat gedrukt. De staat is in de Amerikaansche samenleving langen tijd een secundaire factor gebleven. Niet alleen de Unie, maar het staatsgezag als zoodanig genoot gering ontzag. Van vereering voor den staat als het alzijdig zorgende, kinderlijk beminde en gehoorzaamde orgaan, zooals in de meeste Europeesche landen, was in Amerika geen spoor. Men vreesde het staatsgezag als een lastig toezicht op de particuliere welvaartsbelangen, of men gebruikte het, om die belangen te dienen en te bevorderen. De leidende gedachte in de opvatting van de staatsmacht bleef Jefferson's meening, dat de rechten van het geheel niet meer kunnen zijn dan de som van de rechten der individuen. Het geringe staatsbesef valt uit de geheele wordingsgeschiedenis der Vereenigde Staten te verklaren. Als koloniën van Engeland zaten zij ver van het hart van den Staat af; zij ondergingen niet de suggestie van zijn glans en heerlijkheid, ondervonden niet zijn dagelijksche bescherming. De staat liet hen in hoofdzaak aan henzelven over. Wanneer de gouverneurs optraden voor den koning, was het doorgaans met verbod en dwang: tegenwerkend en storend ten opzichte van de vrije ontwikkeling der welvaartsbelangen. De kolonisten, toch veelal reeds in onvrede gescheiden van den moederlandschen staat, die hun godsdienstige vrijheid belaagde, leerden den staat veel meer kennen als een ongewenschte lastige, dan als een noodige beschermende macht. De opstand tegen Engeland beoogde dan ook veel meer afschudden van staatsgezag dan stichting van een eigen staat. Het laatste geschiedde, omdat de oorlog samenvoeging van alle krachten en eenheid van beleid eischte. Doch men koos den minst bindenden vorm, die denkbaar was: een lossen bond van dertien zelfstandige staten. De termen van het verbond herinneren aan die der Unie van Utrecht: de Confederatie van 1776 beoogde te zijn ‘a firm league of friendship for their common defence, the security of their liberties, and their mutual and general welfare’. Elke staat zou souverein zijn, elk had één stem in het Congres, dat wel belangrijke bevoegdheden kreeg, als beslissing over oorlog en vrede, munt, post, algemeene financiën, doch geen macht, om de leden van het verbond te dwingen. Het Congres had geen recht tot heffingen, het kon enkel verzoeken om bijdragen. Voor belangrijke besluiten was een meerderheid van negen staten voorgeschreven. Men gunde dus aan de Unie, bevreesd als men was voor een sterk | |
[pagina 338]
| |
centraal gezag, ten naastenbij die rechten, waartoe men te voren de macht van de Engelsche kroon beperkt had willen zien. Het schrale gezag, dat zoodoende in 1776 aan het Congres was toegekend, verliep nu bovendien nog geheel; geen der Staten wist van onderwerping, elk zorgde voor zich en was naijverig op den ander. Ten deele was het de oorlog zelf, die hen tot individueel handelen dwong: over een zoo wijd uiteengelegen gebied nu hier dan daar aangevallen, konden de Staten hun eigen verdediging niet overlaten aan een traag en machteloos orgaan als het Congres; elk moest wel voor zich zelf opkomen, om niet ten onder te gaan. Toen de onafhankelijkheid in 1783 bevochten was, scheen het jonge Verbond zijn taak te hebben volbracht. Het waren de onbevredigende economische verhoudingen, die weldra zouden dwingen tot een krachtiger samentrekking van het staatsgezag. Na den vrede van 1783 bevonden de jonge Staten zich in vrij hopeloozen toestand. De schulden waren groot, het papiergeld even veelvuldig als waardeloos. De Artikelen van Confederatie werden klakkeloos overtreden, bij voorbeeld door het heffen van rechten door New York en Rhode Island op de waren hunner naburen. Middelen van redres stuitten af op den onwil der Staten en den eisch van eenstemmigheid. In 1784 stelde een comité als conclusie van een ongunstig rapport over den handel voor, gedurende vijftien jaar de regeling van den handel aan het Congres toe te vertrouwen. Weer bleef de vereischte eenstemmigheid uit. Twee jaar later riep Virginia al de Staten bijeen om over een uniforme regeling van den handel te spreken. Het werd een mislukking: slechts vijf Staten zonden vertegenwoordigers. Doch de Trade Convention te Annapolis in 1786 had toch dit gevolg, dat het Congres in het volgende jaar een Conventie opriep met veel wijder strekking: thans gold het de herziening der Artikelen van Confederatie in haar geheel. Hier was het, dat de Constitutie tot stand kwam, in de eerste plaats bepaald en doorgezet door de groote handelsbelangen en den geest van onbelemmerde kapitalistische expansieGa naar voetnoot1. De staat was nu een bruikbaar instrument geworden. Een bruikbaar instrument, maar ook meer niet. In de Constitutie was gestreefd naar een zuivere toepassing van de staatkundige bespiegeling der achttiende eeuw. De scheiding der drie machten gold voor het beginsel van alle politieke wijsheid. Uitvoerende, wetgevende en rechterlijke macht zouden zelfstandig naast elkander | |
[pagina 339]
| |
werken, en wanneer één een overwicht dreigde te krijgen, elkander wederkeerig in toom houden door een kunstig systeem van ‘cheks and balances’. Geen van drieën was gedacht als drijvende kracht. Allerminst was het uitvoerend gezag als een leidende macht bedoeld, veeleer als de dienaar van het wetgevend gezag. Er was aan het geheele staatsbestel veel meer een negatieve functie toegedacht dan een positieve. Waartoe zou men ook een krachtig, actief staatsgezag noodig hebben, tenzij in tijden van buitenlandsch gevaar? Den grondslag, waarop het welzijn der gemeenschap veilig berustte, meende men voor goed verworven te hebben. Zoolang volksregeering en rechtsgelijkheid verzekerd waren, zou er niets aan de gezondheid der staatkundige en maatschappelijke verhoudingen ontbreken. Een sterk staatsgezag, dat men niet anders dan als aristocratie kon zien, zou de vrijheid en gelijkheid eer bedreigen dan beveiligen. Hier scheen dat woord van Jefferson te gelden: ‘It is error alone which needs the support of government. Truth can stand by itself’. Het geringe quantum waardeering van het staatsgezag, waartoe de Amerikaan bereid was, gold nog niet eens de Unie als zoodanig, maar den afzonderlijken Staat zijner geboorte. Hij voelde zich in de eerste plaats Virginiër of burger van Massachusetts. Het waren immers de Staten, die elk voor zich bijna alle publieke belangen behartigden: rechtspraak en wetgeving, onderwijs, belasting waren bijna geheel zaak van de Statenregeeringen. Met de Unie kwam men in het gewone leven nauwelijks in aanraking. Wel was er sedert den vrijheidsoorlog een sterke nationale trots, op Amerika's vrijheid, welvaart, rijke belofte en energie, maar dit was een sentiment voor feestgebruik, voor een houding naar buiten, dat weinig effekt had op de houding jegens het dagelijksche staatsgezag. En het was meer trots dan liefde. De liefde gold Virginia ‘the Old Dominion’, of den bodem, die geheiligd was door de Pilgrim Fathers en hun beproevingen. Het was met dat al een liefde van een zeer gemeenzaam soort. Men beriep zich op den staat, als men hem noodig had, en zette hem naar zijn hand, als men kon. Voor en na bleef het bedrijfsleven de werking van het staatsgezag beheerschen. De economische belangen, de groote en de kleine, de wereldomspannende en die der plaatselijke nering, hebben van den beginne af het Amerikaansche staatsorganisme in al zijn vezels en weefsels doortrokken. Het is uiterst merkwaardig, hoe aan den eenen kant een der belangrijkste politieke beginselen der Unie geboren is uit een win- | |
[pagina 340]
| |
zuchtig accoord van speculanten, terwijl aan den anderen kant zuiver politiek gedachte wetsbepalingen door den loop der omstandigheden zijn verkeerd in beveiligingen van het vrije regime van het kapitaal. Nog vóór de aanneming der Constitutie kwam in 1787 de Ordinance of the North West Territory tot stand. Hier werd het groote beginsel geschapen, dat de vorming en opneming van nieuwe Staten binnen de Unie in de toekomst voorzag, en daartoe een wijze en doeltreffende voorbereiding beraamde. De oorsprong van de Ordinance lag niettemin geheel in de landspeculaties der Ohio Company en haar gekonkel met de financiers van New-YorkGa naar voetnoot1. De Constitutie bepaalde, dat geen staatsgezag eenig particulier eigendom tot zich mocht nemen zonder een gerechtelijk onderzoek toe te laten naar de publieke noodzakelijkheid van zulk een maatregel; evenzoo, dat geen Staat wetten mocht maken, die de bindende kracht van contracten zouden beperken. Deze artikelen waren zuiver politiek gedacht, naar den geest der achttiende eeuw, als voorbehoedmiddel tegen staatkundige tirannie of willekeur. Niemand kon voorzien, dat zij twee plechtankers zouden worden voor spoorwegmaatschappijen en industrieele trusts, ter bescherming van hun vrijheid van handelen. Op een rechterlijke beslissing van 1816, genomen terwille van een academisch college in New Hampshire, welks charter door dien Staat bedreigd werd, kwam de onschendbaarheid te berusten, waarin de industrieele corporaties van later tijd zich voor hunne charters verheugen konden. Het veertiende amendement op de Constitutie, in 1868 na den burgeroorlog gemaakt met het doel om den neger te beschermen, door alle wetgeving te verbieden, die op verschillende personen een verschillende behandeling toepast, is later door industrieele corporaties ingeroepen, en met succes, om zich te beschermen tegen een maatstaf van belasting, die hen anders behandelt dan als individueele staatsburgersGa naar voetnoot2. - Is het niet, alsof god Plutus altijd glimlachend heeft gewaakt over Amerika en de wijsheid van haar wetgevers? De werking van het economisch proces op het staatsgezag in Amerika schijnt in de negentiende eeuw langen tijd destructief. Het bedrijfsleven vreet den staat letterlijk op. Hij leidt een zwak en ziekelijk en veelal onwaardig bestaan. Op tal van punten kan men in het Ameri- | |
[pagina 341]
| |
kaansche staatslichaam de ontaarding aanwijzen, door het indringen der economische belangen teweeggebracht. Zij hebben de negatieve strekking, die reeds volgens de bedoeling der Constitutie den staat eigen was, in vele opzichten versterkt. Een van de fundamenteele gebreken van het Amerikaansche staatsbestuur is altijd geweest het gemis aan samenhang en samenwerking der verschillende organen. Door de ‘rotation in office’, de vervanging der ambtenaren na korten termijn, wat als een der heilmiddelen der democratie gold, ontbrak het aan een bureaucratie, aan veel kwaads derhalve, maar tegelijk aan een blijvend en bindend element in het staatsbestuur. Er is evenmin een ambtelijke hiërarchie; er is coördinatie maar geen subordinatie van gezagsorganen. Dit geldt vooral van het bestuur der Staten. ‘Le gouvernement des Etats, - zegt Boutmy -, sans bureaucratie et sans hiérarchie administrative est comme un maître muet et manchot qui ne peut pas se servir lui-même et qu'assisteraient à leur loisir deux intendants très gauches et très empruntés: l'un, la législature qui ordonne tout en gros et ne surveille pas l'exécution, l'autre, le judiciaire qui épuise chaque fois son énergie sur un cas particulier.’Ga naar voetnoot1 - De gouverneur van den Staat is in het plaatselijk bestuur door geen enkel van hem afhankelijk ambtenaar vertegenwoordigd. Niet het bestuur houdt de ambtenaren aan hun plicht, de verongelijkte moet hen aanklagen. Iedere dienst vormt een kleine afzonderlijke autonome organisatie. Het geheele bestuurssysteem is een uitbreiding van het beginsel van local self-government. Ook in het stadsbestuur heerscht het verderfelijke systeem van uitvoerende ‘boards’ zonder onderling verband. Door dit alles hebben de particuliere zakenbelangen zich ongehinderd in de regeering van stad en staten kunnen dringen. Het geheele stelsel van onderonzen, wederkeerige bevoordeeling, concessiebejag, gekonkel, baantjesjagerij, kon ontstaan, doordat de staatkundige vormen, opzettelijk zwak opgetrokken, geen weerstand konden bieden aan den aandrang van het particulier belang. Toen men eenmaal gewend was, het openbaar gezag dikwijls te zien werken in het bijzonder belang, moest de tegenzin tegen actieve staatswerkzaamheid nog toenemen. Uit vrees voor machtsmisbruik ging men de staatsmacht, waar men kon, aan kluisters leggen. In de Statenconstituties, die dikwijls veranderd worden en zeer uitvoerig zijn, nam men de meest speciale zaken op, om ze aan den invloed van de wetgevende | |
[pagina 342]
| |
lichamen te onttrekken. Want daar bovenal, in de volksvertegenwoordiging der afzonderlijke Staten, waren de beroepspolitiekers meester geworden; reeds lang zijn deze lichamen door het volk gedisqualificeerd. In verband met de geringe actie van het staatsgezag ontwikkelen zich particuliere organisaties met publieke functies. De staat oefende weinig politie uit; bij gevolg namen de burgers de gewoonte aan, zichzelf te beschermen. Private lijfwachten hooren, naar Europeesche begrippen van staatsrecht, in de Middeleeuwen thuis; Amerika ontwikkelt ze in een modern mercantielen vorm. De Schot Allan Pinkerton richtte in 1852 te Chicago zijn National Detective Agency op. Hij deed groot werk, verijdelde een aanslag op Lincoln, ving groote spoorwegdieven, organiseerde tijdens den burgeroorlog een spionnagedienst in het Zuiden, en had tenslotte het succes, de gevaarlijke Iersche broederschap der Molly Maguires in de kolenmijnen van PennsylvaniaGa naar voetnoot1 ten val te brengen. In later jaren hebben sommige van deze speurdersdiensten zich ontwikkeld tot agentschappen voor het breken van werkstakingen. ‘Labor adjusters’ noemden zij zich; ‘Pinkerton's men’ heetten zij bij de arbeiders. Naar het Amerikaansche recht kunnen deze manschappen als deputy-sheriffs met politiegezag worden bekleed en krijgen daardoor een gevaarlijke onverantwoordelijkheid. Een firma van dien aard verklaarde, in drie dagen 10.000 gewapende mannen te kunnen leveren. Hier schuift het zakenbelang dus den staat geheel op zijde. Toch is de invloed van het directe economische belang op het Amerikaansche staatswezen niet enkel afbrekend geweest. Terzelfder tijd dat het den staat ontzenuwt, bereidt het zijn latere versterking voor, door het ontwikkelen van organen, die thans meer dan ooit geroepen schijnen, om de leidende rol te spelen in het staatsbestuur.
De overvleugeling van de Staten door de Unie is het direct gevolg geweest van de geweldige economische ontwikkeling sedert den burgeroorlog. Het federatieve systeem was berekend op verhoudingen, waarin de zakenbelangen elk voor zich in den regel hun sfeer niet verder uitstrekten dan de grenzen van den Staat, waar de onderneming gevestigd was. Oudtijds vormde elk der Staten eenigermate een gesloten economischen kring, en het was een zeldzaamheid, wanneer het Uniegezag direct betrokken werd in de problemen, die het bedrijfs- | |
[pagina 343]
| |
leven aan den staat stelde. Maar op moderne toestanden van productie en ruilverkeer past het federatieve stelsel niet meer. De Vereenigde Staten zijn in industrieel en economisch opzicht één land geworden. Geen der afzonderlijke Staten heeft in dat opzicht meer een natuurlijke zelfstandigheid. Het economische leven van het land laat zich groepeeren volgens vier of vijf groote geografische afdeelingen (secties zegt de Amerikaan): het oude Oosten met zijn industrie en bankwezen, het Zuiden, nu niet meer uitsluitend katoenbouwend zooals voorheen, maar met een veelbelovende exploitatie van agrarische en minerale rijkdommen, het graanbouwend gebied van het Noordelijke Midden of ‘Middle West’ en tenslotte het Westen, al naar zijn veeteelt, houtkap, mijnbouw, ooftbouw of andere productie weer in onderafdeelingen te scheiden. Al deze groote gebieden zijn onderling van elkaar afhankelijk. Massachusetts maakt bijna de helft van de schoenen, Pennsylvania meer dan de helft der ijzerfabricaten. Het kapitaal van de Oostelijke steden is belegd in de mijnen van het Westen en de jonge industrieën van het Zuiden, in spoorwegen en hypotheken overal. De spoorwegstelsels loopen dwars over alle Statengrenzen heen. Bij zulke verhoudingen is concurrentie der Staten onderling een verouderd onding geworden. Waar zij nog bestaat, werkt zij enkel belemmerend. Zoo is bij voorbeeld tengevolge van de oude Statenzelfstandigheid op wetgevend gebied het recht betreffende het verzekeringswezen nog een chaos. Ook het vennootschapsrecht is nog niet uniform. Sommige Staten adverteeren hun billijke voorwaarden voor het oprichten van vennootschappen. Komt er in één Staat een deugdelijke wet op de vennootschappen, dan verhuizen de onsoliede naar een anderen Staat. De algemeene, gezonde economische belangen dwingen er toe, om over al deze aangelegenheden of de Unie gezag toe te kennen, of althans tot uniforme Statenwetgeving over te gaan. Een zeer belangrijke beweging voor ‘Uniform State laws’ heeft sedert 1878 een reeks van aangelegenheden, voor het overgroote deel op het gebied van handelswetgeving, aan gelijkluidend recht over bijna het geheele land weten te onderwerpenGa naar voetnoot1. Men heeft hier een treffend voorbeeld van den heilzamen kant van het federatieve beginsel. Directe inmenging van het Uniegezag zou door den Amerikaan, gewend in zijn zaken ‘to be left alone’, kwalijk | |
[pagina 344]
| |
verdragen worden. Bovendien, niet alle deelen des lands zijn terzelfdertijd tijd rijp voor hetzelfde recht. Uniform State law nu komt aan de behoefte volkomen tegemoet. Een Staat, die zich nog niet aansluiten wil, kan er mee wachten, en wordt vreugdevol ingehaald als hij zich bekeert. Toch zijn er gebieden, waar alleen de centrale staatsmacht in het economische leven orde en recht kan handhaven, of de voorwaarden kan scheppen voor een onbelemmerde ontwikkeling. Voet voor voet heeft de centrale regeering haar gezag in dezen op de weerstrevende machten moeten veroveren. Een uitgangspunt had zij in de bepaling der ConstitutieGa naar voetnoot1, die aan het Congres de bevoegdheid toekende, om den handel te regelen met vreemde natiën, tusschen de Staten onderling en met de Indiaansche stammen. Doch eerst de willekeurige macht der spoorwegmaatschappijen noopte de Unie, om zich direct met het bedrijfsleven te bemoeien door de instelling der Interstate Commerce Commission in 1887. In een langdurige worsteling tegen de machtige spoorwegmannen zelf en tegen het conservatisme der gerechtshoven heeft deze commissie zich weten te verheffen tot een orgaan van voortdurende contrôle op alles wat het vervoer betreft; sedert 1910 ook over telegraaf en telefoon. Het vaststellen der vrachttarieven, een uitgebreid recht van onderzoek, het voorschrijven van den vorm van boekhouding zijn de voornaamste middelen, waarmee zij werkt. De ondervinding, met de Interstate Commerce Commission opgedaan, heeft moed gegeven tot het instellen van een Federal Trade Commission van soortgelijke bevoegdheid, maar veel wijder strekking, in 1914. Terwijl de Unie op die wijze eenerzijds de organen schept, om de willekeurige, particuliere concentratie van economische macht binnen de perken te houden, bevordert zij terzelfdertijd een concentratie van staatswege of onder staatstoezicht. Het Federal Reserve System van 1913 schonk aan de Vereenigde Staten een grootsch opgezette centrale bankorganisatie, met vermijding van de al te straffe concentratie, die reeds in de eerste dagen der Unie de Nationale Bank gehaat had gemaakt en haar ten slotte ten val had gebracht. Het Federal Farm Loan System volgt naar dezelfde beginselen in 1916. Werd een vijftien jaar geleden een federale wet op den kinderarbeid nog algemeen als iets onzinnigs beschouwd, in 1916 kwam zij tot stand. Ditmaal echter heeft de conservatieve zin voor zelfstandig gezag | |
[pagina 345]
| |
der Staten voorloopig de overwinning behaald: de Federal Child Labor-act werd in 1918 door het Opperste gerechtshof strijdig verklaard met de ConstitutieGa naar voetnoot1. Zes jaren later onderwierp het Congres een Amendement op de Constitutie, strekkende tot federale regeling van den kinderarbeid, ter goedkeuring aan de Staten. Slechts vier verklaarden er zich voor, vier onthielden zich van actie, een en veertig verwierpen het. In 1918, toen bijna elk dagbladnummer de verbazingwekkendste bewijzen bracht, hoe de oorlogswetgeving het Uniegezag oppermachtig had gemaakt over het productieleven, toen het eene bedrijf na het andere: spoorwegen, telegraaf en telefoon, mijnbouw, ijzerproductie, voedselvoorziening, onder staatsbeheer werd geplaatst, toen had men wellicht kunnen meenen, dat nu de staat voor goed overwinnaar was geworden over ‘business’. Doch wie zoo dacht, zou den Amerikaanschen zakengeest hebben onderschat. Het staatsbeheer was over het algemeen zeer impopulair. Telegraaf en telefoon werden in 1919 overhaast aan de particuliere maatschappijen teruggegeven. Onder de verschillende plannen van dat jaar tot regeling van het spoorwegvraagstuk was er slechts één, dat staatseigendom wenschte, het zoogenaamde Plumb-plan van ‘radicale’ zijde; alle andere begeerden wel toezicht en uniformiteit, maar geen direct staatsbedrijfGa naar voetnoot2. De uitwissching of althans verflauwing der Statengrenzen, die zoo op economisch terrein gaande is, deed zich evenzeer gelden in het zuiver politieke. De partijsamenhang kon eerst als iets algemeen nationaals gevoeld worden, sedert het spoorwegverkeer het mogelijk maakte, zich ook werkelijk terwille van een politieke zaak over het geheele land te verplaatsen. Nu eerst kwam de eenheid van den staat vooraan te staan in den geest boven de veelheid der Staten. En het was vooral het steeds weer nieuwe Westen, dat een sterken nationaliseerenden invloed deed gelden. De bewoners der Atlantische Staten, geboren en getogen in hun Staat, bleven zich, tenzij zij dien verlieten, aan hun ouden Staat gehecht voelen. Maar die naar het Westen weken, en daar zich vermengden met de inkomelingen uit andere streken, verloren dien engeren vaderlandszin. Zoolang het gebied, waar zij zich vestigden, nog niet als Staat tot de Unie was toegelaten, maar als Territorium van Washington uit werd bestuurd, hadden zij, veel meer dan de bewoners der oudere Staten, direct te doen met het federale | |
[pagina 346]
| |
bestuur. En op hun tijd als Staten erkend, kregen de nieuwe eenheden, alleen reeds door de snelheid en talrijkheid, waarmee zij opkwamen, nimmer dat eigen, bijzondere type, op oude traditie gegrondvest, dat in het Oosten Georgia van de Carolina's en Rhode Island van Connecticut onderscheidde. De Unie had van aanvang af één zeer gewichtig ascendent bezeten: zij was geroepen, de betrekkingen met het buitenland te regelen. Toen de Constitutie gemaakt werd, had men zich voorgesteld, dat deze betrekkingen hoofdzakelijk van negatieven aard zouden zijn, en dat Amerika zich ongestoord aan zijn eigen ontwikkeling zou kunnen wijden. Doch het liep anders. De periode van de Revolutie en Napoleon noodzaakte de Republiek, om voortdurend positie te kiezen in zeer netelige buitenlandsche kwesties. Daardoor werd van stonde af aan het Uitvoerend gezag veel belangrijker dan de ontwerpers der Constitutie het hadden willen maken. Na 1815 scheen eindelijk een lange periode aangebroken, waarin de Vereenigde Staten zich met de oude wereld niet meer behoefden in te laten, dan zij zelf wenschten; te ree mdaar zij hun beteekenis als zeevarende mogendheid in den Napoleontischen tijd hadden ingeboet. De Monroe-leer van 1823 was de bezegeling van die negatieve, afwerende houding: Amerika wenschte met rust gelaten te worden. Langen tijd bleef de belangstelling voor kwesties van machtsuitbreiding gering. Er waren wel oude begeerten naar Canada en West-Indië, maar zij bleven utopisch. De oorlog met Mexico in 1846 en 1847, die de Unie Opper-Mexico en Opper-Californië schonk en de aansluiting van Texas bevestigde, ontleende de nationale belangstelling aan zijn samenhang met de slavenkwestie. De onschatbare aankoop van Alaska in 1867 was niet alleen in de Vereenigde Staten zeer impopulair, zoodat de overeenkomst dienaangaande met Rusland haastig erdoorgejaagd moest worden, maar het wordt zelfs betwijfeld, of de voornaamste bevorderaar van het plan, staatssecretaris Seward, daarbij niet veeleer allerlei politieke beweegredenen op het oog had, dan dat hij het toekomstig belang van het nieuwe gebied inzagGa naar voetnoot1. Inmiddels was de ontzaglijke economische expansie reeds gaande, die weldra de Vereenigde Staten tot uitvoerend land verhief. Zijn productie werd wereldproductie. Voortaan hadden de groote economische belangen een actieve wereldpolitiek noodig; het Amerikaansche | |
[pagina 347]
| |
imperialisme was voorgeschreven en daarmee de gewichtigheid van het centraal gezag, dat deze politiek te voeren had, uitermate versterkt. In 1878 wordt een kolenstation op de Samoa-eilanden gevestigd, in 1884 op Hawaii. De eerste worden in 1899 tusschen Duitschland en Amerika verdeeld, het laatste geannexeerd in 1898. Hetzelfde jaar wierp den Vereenigden Staten de Philippijnen, Porto Rico en Guam in den schoot als buit van den oorlog met Spanje. In 1900 doet Amerika mee aan de expeditie in China, in 1905 bemiddelt het den vrede tusschen Japan en Rusland. De wereldpolitiek der Unie behoudt zeker ideaal aspect, doordat zij de roeping van het groote gemeenebest ter bevordering van vrede, recht en welvaart ijverig blijft accentueeren. Cuba wordt staatkundig onafhankelijk gelaten, wat deze onafhankelijkheid dan ook moge beteekenen. De Democraten dringen steeds aan op het weder prijsgeven van de Philippijnen, al zien zij zich, aan het bewind gekomen, buiten staat, dezen eisch te volvoeren. Onverbrekelijk verbonden met het Amerikaansche imperialisme is de bevordering der arbitrage. Het Panamericanisme met zijn groote toekomstbelofte is evenzeer een onderdeel van dat imperialisme als de kanaalaanleg door de landengte, een der oude idealen van de Unie, nu verwezenlijkt. Al deze wereldpolitiek, aanvaard omdat zij zich opdrong, en met zooveel succes bekroond, heeft de eenheid van den staat en de kracht en het prestige van het staatsgezag voortdurend doen rijzen. Doch dit geheele proces van staatkundigen groei heeft zich voltrokken onder den onmiddellijken invloed der economische belangen.
De economische factor in Amerika's staatkunde beduidt eenerzijds, dat bedrijfsbelangen de richting en het streven der politiek beheerschen, anderzijds, dat bedrijfsgewoonten, bedrijfsgeest, bedrijfsvormen indringen in de functie van het politieke apparaat. In den tijd, toen de constituties van de Staten en van de Unie gemaakt werden, den tijd van het nog ongeschokte rationalisme, stelde men zich de werking van staatsmachten en staatsinstellingen voor als een eenvoudig, zuiver te berekenen spel van krachten volgens de wetten der natuur en der menschelijke rede. Doch van die wetten der natuur kende men nog alleen die, welke de uiterlijke verhouding der lichamen onderling beheerschen, en van de psychologie der samenleving kende men in het geheel niets. De staatkundige voorstellingen der achttiende eeuw stonden geheel en al onder den invloed van | |
[pagina 348]
| |
Newton's theorie. De zwaartekracht was het beeld, waaronder men zich politische functies enkel denken kon. Had men een zuiver geconstrueerde staatsmachine ontworpen, dan moest alle heil vanzelf volgen. Doch John Adams en Samuel Chase wisten wel beter: ‘We shall be governed by our interests, and ought to be’Ga naar voetnoot1. En het interest kende geen theorie van Newton, en bracht in de praktijk van de staatsmachine de krachten der menschelijke samenleving, de sociologische krachten. Juist in een maatschappij als de Amerikaansche, waar zooveel energie zooveel vrijheid genoot, stelde de praktijk van het staatsbeleid van den beginne af bovenal deze vraag: wie kan het doen? hoe kan men het klaarspelen? Dat was van oneindig meer gewicht, dan of de wetten theoretisch welgebouwd en sluitend waren. Waar het op aan kwam, was de man, die het wist en het kon. Doordat nu achter alle politieke vragen onmiddellijk de economische belangen stonden, kwamen, geheel tegen de bedoeling van de ontwerpers der Constitutie, in alle werkzaamheden de personen op den voorgrond, die de belangen dienden. De Amerikanen voelden bij instinct, dat men het wetten ontwerpen niet moest opdragen aan enkele departementen met veel te wijd omschreven veld, maar aan gesloten commissies van zaakkundigen, de Committees van het Congres. Dit beginsel kan beschouwd worden als een uitdrukking van het praktische mercantiele besef: alle zaken op te dragen aan lieden, die er verstand van hebben. In 1919 had de Senaat er 74, en het Huis van Afgevaardigden 62. De taak van die comité's varieert van de opruiming van nutteloos papier in de regeeringsbureau's tot problemen van de onschatbaarste gewichtigheid als de irrigatie en ontginning van de dorre streken. Krachtens diezelfde neiging om alles te concentreeren op een man, die het doen kan, ontwikkelden zich ook minder gewenschte machtsvormen. De Speaker in het Huis van Afgevaardigden werd een figuur, die meer geleek op een manager dan op een Europeesch kamer-president. Als voorzitter van het door hem zelf in meerderheid gekozen Committee of rules kon hij de andere comité's en hun voorzitters aanwijzen, en zoodoende allen wetgevenden arbeid concentreeren in de handen van enkelen. Hij kon het debat beperken, het woord onthouden, de volgorde van behandeling bepalen. Geen lid kon aandacht voor een voorstel verwerven, zonder eerst den Speaker te ‘zien’. De oudere leden monopoliseerden de belangrijke comité's. | |
[pagina 349]
| |
Dit stelsel had groote voordeelen; er werd praktisch en met zaakkennis gewerkt, maar de democratie kwam in de knel. In 1910 is er aan de bedenkelijke macht van den Speaker, toenmaals de Republikein Joseph G. Cannon, een einde gemaakt, doch ‘Cannonism’ bleef een gevaar, dat ook later nog van zich deed spreken. Kwamen zoo in de regeeringslichamen zelf de personen op den voorgrond, in de partijorganisatie was dat nog veel meer het geval. Schijnbaar gebouwd op de meest zuiver democratische grondslagen, was het geheele partijleven, ook waar ‘bossdom’ niet in zijn allerbrutaalste vormen zegevierde, onderworpen aan den invloed van personen. Door persoonlijk werk wordt van onderen op de partijactie in gang gebracht; de kroegbaas was de onderste op de partijladder, en hij kon het ver brengen. Het nationale partij-comité, dat gedurende vier jaar de opperste leiding heeft, wordt in naam gekozen door de nationale partij-conventie, maar inderdaad door het opperhoofd aangewezen, die dikwijls zichzelf in de eerste plaats benoemt. Evenzoo is in het Staten-partijcomité de voorzitter de man, die het doet, terwijl het comité zelden vergadert. Het Amerikaansche politieke leven is zoodoende steeds bijzonder geschikt geweest, om den man van durf, inzicht, sterke zenuwen en een ruim geweten op den voorgrond te brengen, evenwel niet in de eerste plaats als dienaar van het publiek belang, maar in dienst van partijbelangen en daarachter van zakenbelangen. Een markant vertegenwoordiger van dat slag van krachtige persoonlijkheden is bij voorbeeld Thaddeus Stevens, de leider der Republikeinen in het Huis van Afgevaardigden in de jaren van en na den burgeroorlog. Persoonlijk respectabelGa naar voetnoot1 stelt hij al zijn kracht in dienst van de hardste en minst scrupuleuze partijpolitiek: het overwonnen Zuiden te blijven beheerschen en exploiteeren als een wingewest. Hier was althans een meer dan persoonlijk belang, hoe eng en onrechtvaardig ook als politieke richting, de drijfveer. Het noodlottige van het stelsel bleef, dat de moed en strijdlust, de sterke wil en de handigheid doorgaans niet regelrecht de publieke zaak ten goede kwamen. Het is een der belangrijkste wendingen in de jongste Amerikaansche geschiedenis, dat dit stelsel van onderonzen en persoonlijk overwicht, dat zoo lang ten kwade heeft gewerkt, nu ten goede schijnt te gaan werken. De Amerikanen zijn nooit blind geweest voor de groote gebreken van hun eigen staatsbestuur; de publieke opinie heeft ze | |
[pagina 350]
| |
altijd luide aangeklaagd, zelfs overdreven bij wijlen. ‘We have come - zegt Wilson in 1912 -, to be one of the worst ruled, one of the most completely controlled and dominated governments in the civilized world - no longer a government of free opinion, no longer a government by conviction and the vote of the majority, but a government by the opinion and the duress of small groups of dominant men.’Ga naar voetnoot1 Heel het volk is sedert twintig, dertig jaar doordrongen van het besef, dat het staat voor een ontzaglijke taak van zuivering en verbetering. Nu zou men verwachten, dat het streven uitging op het ontwortelen van dat ingeroeste stelsel van persoonlijk overwicht en machinatie. Doch het tegendeel is het geval. De Amerikaansche staat moet door de ziekte heengroeien. De publieke opinie roept zelf juist in alles om den man, die het kan, het durft en het doet, en dien zij haar vertrouwen wil schenken, om nu niet meer partij- of zakenbelang te dienen maar het heil der gemeenschap. Zakenman als hij is, ziet de Amerikaan, dat de staatsmachine veel te ingewikkeld is, om, ook als men haar zuiver kon laten werken, aan zich zelf te worden overgelaten. Hij wil mercantiel beleid, mercantiele directheid van methode. ‘Our national government - zegt James T. Young - is passing through an era of sweeping and important changes. The one central fact that stands out clearly in all these changes is the concentration of power.’ ‘The keynote of this newer American government is Efficiency.’ ‘Executive leadership to-day is the outstanding feature of our institutions.’Ga naar voetnoot2 Naarmate de Statenregeeringen hun gezag in de oogen van het volk meer en meer verbeurden, kwam de behoefte op, om in de leiding van een Staat op een sterke persoonlijkheid te kunnen vertrouwen. De groote zakenbelangen hadden gaarne een sterken man tegen stakingen, het volk had hem gaarne tegen de groote zakenbelangen. Zoo is de positie van den gouverneur van een Staat van alle zijden met meer macht bekleed. Wilson had het volksvertrouwen, dat hem in 1912 tot het presidentschap riep, gewonnen, door als gouverneur van New Jersey den strijd aan te binden tegen de trusts en dien Staat te ontrukken aan den greep van de Pennsylvania Railroad Company en de Public Service Corporation. In het stadsbestuur was reeds een neiging gaande, om de macht | |
[pagina 351]
| |
van den mayor te vergrooten ten koste van den raad, die het vertrouwen verloren had, toen deze ontwikkeling is achterhaald door bestuursvormen van veel radicaler nieuwheid. De onmiddellijke aanleiding tot het opkomen van deze merkwaardige ontwikkeling is een natuurkatastrofe geweest. In het jaar 1900 werd de stad Galveston in Texas door een vloedgolf verwoest, en daarmee ook al de ongerechtigheden van het slechte en corrupte stadsbestuur verdelgd en weggespoeld. Men stond voor het probleem, om de stad terstond weer op te bouwen. In dien nood begreep men, dat het met een herstel van het oude bestuursorganisme met al zijn gebreken eenvoudig niet gaan zou. Het veld zou al te open staan voor bevoordeeling, bedrog en plundering. Op aanstichten van eenige zakenmannen koos men een commissie van vijf vertrouwde mannen aan wie het geheele werk der reconstructie werd opgedragen. Zij vervulden hun taak zoo goed, dat men hen herkoos, om de vernieuwde stad nu ook maar te besturen. Zoo ontstond het Commission Government. Weldra volgden andere steden na, wat Galveston begonnen was, en in korten tijd is het Commission Government een beproefd heilmiddel voor het uitroeien van oud zeer in het stadsbestuur gebleken. De Commissie vereenigt in zich de functies van mayor, cabinet, aldermen, council en treasurers. Dat zoodoende bereikt wordt, wat de Amerikaan vóór alles wenscht: efficiency, behoeft geen betoog. Bij enkel Commission Government bleef het niet. Een volgende stap was het, wanneer de Commissie een City-manager koos, aan wien het geheele directe stadsbestuur werd in handen gegeven, terwijl de Commissie hem dirigeert en verordeningen maakt. Men zou hem kunnen vergelijken met den Podestà in de middeleeuwsche Italiaansche steden, den tijdelijken machthebber, die van buiten ingeroepen werd, om een door burgertwist verward stadsbestuur te reguleeren. Of zal men hem liever betitelen met de nederiger en minder romantische termen van zetbaas of aannemer? 't Zal juister zijn, immers het is duidelijk, dat de staat met de invoering van deze organen geheel en al bedrijfsvormen heeft aangenomen. De Commissie zoekt haar Manager per advertentie, en als hij niet voldoet, zet zij hem aan den dijk. Het economische principe heeft hier den Staat geheel doordrongen; de staat is doorgeziekt. De praktijk van het stelsel vermeldde tot nu toe slechts een enkel geval van mislukking door fraude. Wel ontbrak het niet aan aanvallen erop, en gaven sommige steden na een korte proef Commission- | |
[pagina 352]
| |
government weer op, maar in het algemeen is het een groeiend element in den Amerikaanschen staat, met name het City-manager-stelsel. In de jaren 1916 tot 1920 rezen de getallen van steden met Commission Government per jaar respectievelijk met 24, 21, 26 en 9, waartegenover enkele afschaffingen. Het getal steden met een City-manager was in 1908 één, in 1928 357, de belangrijkste toeneming gaf het jaar 1921 te zien. Het stelsel heeft ook reeds ingang gevonden in Canada en Nieuw Zeeland. Een County-manager plan is voortdurend in bespreking bij verscheiden Staten. Van 128 City-managers, omstreeks 1918, waren 48 per cent ingenieurs en 45 per cent zakenmenschen; 77 per cent waren tevoren in publieken dienst geweest; 31 per cent waren geschoold aan universiteit of ‘bureau of municipal research’; 35 per cent werden beroepen van buiten de stad, die hun de opdracht toevertrouwdeGa naar voetnoot1. Wat is nu de City-manager eigenlijk anders dan een veredelde Boss! De boss gezuiverd van partij- en corruptiesmetten, geré-publiciseerd om eens een heel mooi woord te vormen, en nu krachtens den volkswil over de publieke zaak gesteld als de man, die het kan en het doet. De werkelijke overgangen tusschen het boss-type en den city-manager zijn er. ‘Of late years - werd reeds in 1907, eer het managerplan opkwam, getuigd - the boss has sometimes been a courageous man who by the force of his character, backed up by public confidence, accepts a popular mandate to carry on the government. The causes which produce the corrupt boss are turned into the support of an honest boss.’Ga naar voetnoot2 De publieke diensten zelf waren door hun geringe beteekenis en door de overheersching der particuliere onderneming langen tijd achterlijk gebleven. Totdat de tijd kwam, dat men ze bewust ging reorganiseeren op commercieelen voet: praktisch, snelwerkend, nauwkeurig. In tal van Staten werken commissies voor ‘State efficiency and economy’, die de bestuurstechniek trachten te verbeteren door haar in overeenstemming te brengen met de vormen van mercantiele organisatie. De veelsoortige bureau's en ‘agencies’ worden saamgesmolten, een praktisch systeem van begrooting der uitgaven en besteding der stedelijke gelden, verantwoording naar de eischen van moderne accountancy ingevoerd. Doch deze invoering van business- | |
[pagina 353]
| |
methoden beperkt zich tot de eigenlijke bestuurstakken. De Amerikaansche gemeenschap is er niet op uit, om de economische bedrijven van openbaar nut, als vervoer, verlichting, watervoorziening, zelf onder publieke exploitatie te brengen. Overal ‘consolidation’ in het bestuur. Philadelphia vervangt in 1919 zijn bicameralen gemeenteraad van 144 personen door een raad van 21 leden; Detroit stelt 9 bezoldigde raadslieden in de plaats van 42 aldermen. De macht van den gouverneur in den Staat is steeds stijgende. De consolideerings-commissie in Oregon beveelt aan, dat één ambtenaar alle takken van bestuur zal controleeren. Idaho heeft in 1919 het geheele bestuur van den Staat verdeeld over 9 departementen; aan het hoofd van elk staat een enkele ‘commissioner’, aangesteld door den gouverneur en door hem naar goedvinden te ontslaan. Deze commissioners zijn bevoegd, verordeningen te maken, niet in strijd met de wet. ‘Idaho sets its house in order’, klinkt het triomfantelijk. Maar hoe zou Jefferson het hoofd geschud hebben over zulk een verschuiving der democratie!Ga naar voetnoot1 Al deze bestuurshervorming maakt deel uit van wat in Amerika ‘Short ballot movement’ heet. Langen tijd heeft in Amerika het beginsel gegolden, waarin men den waarborg zag eener zuivere democratie, om zooveel mogelijk ambten bij verkiezing te bezetten, en door korte ambtstermijnen en steeds herhaalde verkiezingen ‘rotation in office’ te bewaren. Zoo werden bijvoorbeeld tot in 1919 in Indiana de staatsgeoloog en de staatsstatisticus bij verkiezing aangewezen. Het gevolg van zulk een stelsel was geweest, dat de verkiezingen zoo veelvuldig werden, en zooveel ambten en personen betroffen, dat de kiezer niet in staat was, met eigen kennis van zaken zijn stem uit te brengen. Daardoor geraakte het beleid der verkiezingen in handen van den ‘boss and the machine’, en deden al de euvelen van het persoonlijk onderons-systeem hun intrede. Hoe nu daar weer uit te raken? Er zijn twee wegen. De eene is, om zich te ontslaan van den ‘boss and the machine’ en het volk in staat te stellen, onafhankelijk van partijhandlangers direct hun kiesbevoegdheid uit te oefenen. Maar daarmee is de moeilijkheid, dat het volk zich over zooveel ambten en zooveel candidaten geen oordeel vormen kan, niet opgeheven. Nu slaan de voorstanders van het Short ballot den anderen weg in, en erkennen: ons democratisch ideaal van zooveel mogelijk bij electie | |
[pagina 354]
| |
te regeeren was zelf een dwaling. Laat ons de kiesambten beperken tot die, welke zoo belangrijk zijn, dat zij de algemeene belangstelling hebben, en men de geschiktheid ervoor algemeen beoordeelen kan. Laat de politieke functie van het volk zich bepalen tot de verkiezing van zeer weinig ambtenaren, en geef dezen de volstrekte bestuursmacht in handen, en laat hen door aanstelling de tallooze ondergeschikte ambten bezetten. ‘When you want representation, elect; when you want administration, appoint.’ Wat de staten der oude wereld bezitten als erfstuk van vroeger absolutisme: geschoolde, permanente bestuurscolleges en bureau's, dat moet Amerika moeizaam veroveren door het prijsgeven van dierbare idealen der democratie. Het gaat nu eenmaal niet met omschreven rechten en beginselen alleen; men moet werken met menschen en machten. Is in dit besef, dat men tenslotte vertrouwen moet hebben in een persoon, en hem iets moet overlaten, om naar zijn inzicht om bestwil te handelen, niet een nieuwe uiting te zien van het oude Amerikaansche individualisme? De andere weg tot verbetering van de bestuurspraktijk: het zuiveren van de democratische instellingen zelf, wordt even naarstig bewandeld. Naast het wachtwoord Short ballot klinkt dat van Direct legislation. De strekking, die aan laatstgenoemd streven eigen is, is feitelijk juist tegenovergesteld aan die van het Short ballot. Short ballot zou men de economische, Direct legislation de politische oplossing kunnen noemen. Men voelt zich aan alle kanten gekluisterd door de partijmachine. De publieke opinie is reeds lang aan de partijen ontgroeid, weet, dat zij geen vitale beteekenis meer hebben, maar de burgers zelf loopen niettemin voor het overgroote deel nog altijd in het gareel van Republikeinen en Democraten. Wel wint de gedachte van ‘non-partisanship’ gedurigGa naar voetnoot1. Vroeger smaalde men hen, die zich aan den partijdwang onttrokken, als ‘kickers and bolters’. De eerste onafhankelijken, die zich krachtig poogden te doen gelden, de ‘Mugwumps’ van omstreeks 1880, legden het smadelijk af. Doch in de latere jaren is het aantal der onafhankelijke kiezers steeds toegenomen, en herhaaldelijk komt het voor, dat een Staat republikeinsch stemt voor de presidentskeuze en terstond daarop een democratischen gouverneur kiest. Evenwel, de oude groote partijorganisaties zijn zoo sterk en zoo | |
[pagina 355]
| |
door het geheele openbare leven heen geweven, dat het doeltreffender schijnt, dóór hen naar verbetering te streven, dan buiten hen om. Zoo is de beweging ontstaan, om de werkzaamheid der partijen van staatswege te zuiveren en te reguleeren. Om te ontkomen aan het geknoei en gekonkel, dat onverbrekelijk verbonden was aan het systeem van locale, districts- en staten-partijconventies, elk weer samengesteld uit gedelegeerden, en gemanipuleerd door bosses en handlangers, hebben gaandeweg bijna alle Staten, eerst de westelijke, daarna de oostelijke, ingegrepen in het partijleven door ‘direct primary-acts’: wettelijke regelingen van de grondvergaderingen der partijleden, aan welke zoodoende de aanwijzing der candidaten in wezenlijkheid werd gerestitueerd. De officieele verkiezingsambtenaren controleeren zoo de partijbijeenkomsten. Sommige Staten trachtten terstond daarbij het geheele partijsysteem te negeeren, maar niet altijd met succes. Zoo moest Massachusetts in 1916 weer intrekken, wat door de Primary law van 1914 was bepaald, dat alle kiezers zonder onderscheid van partij in een gezamenlijke grondvergadering hun candidaten zouden aanwijzen, zonder hun partijschap te openbaren. In Californië werd in 1915 en 1916 een voorstel, om de partijscheiding uit de politiek van den Staat te elimineeren, door de kiezers tot tweemaal toe verworpen. Slaagt men er zoo in, de ergste euvelen van het partijwezen te keeren, daarmee is alles nog niet gedaan. Nu is er nog de voortdurende directe invloed van de ‘special interests’ op de wetgeving, het slechte Statenbestuur, het onvoldoende ambtenaarswezen. Tegen de inmenging van de groote bedrijfscorporaties in de wetgeving begon men ook, meer door reguleering en inperking dan door verbod, te ageeren. De ‘lobbies’ en ‘legislative agents’ van de groote industrieele lichamen bij het Congres of bij de Staten-volksvertegenwoordigingen heeft men door waarborgen van publiciteit onschadelijk trachten te makenGa naar voetnoot1. Reeds sedert bijna twintig jaar worden de senatoren der Unie in verreweg de meeste Staten niet meer gekozen door de weinig vertrouwde volksvertegenwoordiging, maar door het volk zelf. Een beweging daarentegen, om de senaten der Staten zelf af te schaffen, in 1914 begonnen in Kansas en Nebraska, en in 1916 in Arizona beproefd, heeft tot nu toe geen gevolg gehad. Zeer belangrijk en van reeds ouden datum is de beweging tegen het Spoils system, de Civil service reform movement. Van den tijd af, | |
[pagina 356]
| |
dat Jackson omstreeks 1830 den regel ‘to the victor the spoils’ onbeschroomd had doorgevoerd, heerschte het stelsel van afzetting der ambtenaren bij elke partijwisseling onbeperkt. Het was eng verbonden met de behoeften der partijorganisatie zelf; het was het onmisbare middel, om partijdiensten te beloonen. Van gezant tot dorpspost-directeur veegde telkens de bezem. In de inleiding van Hawthorne's Scarlet letter kan men, om het zoo te noemen, de individueele psychologie van het stelsel lezen. Wel was onder pressie van een agitatie der publieke meening in 1871 een examenwet tot stand gekomen, om onbekwame ambtenaren te weren, en een maatstaf van geschiktheid in te voeren, maar de politicians, die daarin een gevaar voor het spoils system zagen, werkten tegen wat zij konden, en de wet had nog luttel profijt opgeleverd, toen president Garfield in 1881 kort na zijn benoeming door een teleurgesteld baantjesjager werd vermoord. Nu nam de Civil service reform movement in kracht toe. Kort daarop verwierven de Democraten de meerderheid in het Huis van Afgevaardigden en bewerkten in 1882 de instelling van een federale Civil service commission. Toen in 1885 voor 't eerst na lange jaren weer een Democraat als president optrad: Grover Cleveland, bleven voor de eerste maal de partijafzettingen uit. De wensch der natie naar deugdelijk bestuur was de oorzaak geweest van Cleveland's overwinning. Die nationale wensch sproot evenzeer voort uit zakengeest als uit abstracten staatszin. ‘What civil service reform demands, - zei Carl Schurz, een der ijverigste strijders voor de zaak -, is simply that the business part of the government shall be carried on in a sound, businesslike manner.’Ga naar voetnoot1 Van toen af heeft, onder tal van moeilijkheden en tegenspoeden, de Civil service reform voet voor voet gewonnen, en het spoils system verloren, zoo in de Unie als in de Staten en de gemeenten. Omstreeks 1915 waren 600.000 openbare ambten of twee derden van het geheele aantal aan directen partij-invloed onttrokken; in de Staten handhaaft het spoils system nog het meest terreinGa naar voetnoot2. Overziet men dit alles, dan wordt het duidelijk, dat Bryce bij het herzien van zijn The American commonwealth in 1914, bij de donkere schildering van het Amerikaansche bestuur, telkens moest aanteekenen: nu is in dat alles verbetering gekomen. | |
[pagina 357]
| |
De belangrijkste veranderingen in de richting van het herstel der zuivere democratie zijn hiermee echter nog niet aangeroerd. Het betreft de instelling van het Referendum, het Initiatief en het Recall. Toen de Duitsche historicus Friedrich von Raumer in 1844 de Vereenigde Staten bereisde, teekende hij de anecdote aan, hoe bij een optocht, die zich met moeite door de volksmenigte heendrong, een heer riep: Maakt plaats, wij zijn de vertegenwoordigers van het volk! Hij kreeg ten antwoord: Maak zelf plaats, wij zijn het volk zelf! - Dat woord zou het motto kunnen zijn voor de geschiedenis der Amerikaansche volksinstellingen sedert het begin der twintigste eeuw. Men wil geen representatie meer, maar directe volksregeering. De hier bedoelde hervormingen zijn niet van origineel Amerikaansch maaksel. Het Zwitsersche voorbeeld is bewust nagevolgd: de groote democratie heeft aan de kleine democratie de kunst afgekeken. Maar wel eigenaardig Amerikaansch zijn de wijze waarop en de motieven waaruit het streven zich heeft verwezenlijkt. Het is feitelijk de voortzetting van den strijd der Westelijke democratie tegen de machten van het kapitalisme, dien ik hierbovenGa naar voetnoot1 in een vroegere phase behandelde. En uit den aard der zaak is het ditmaal, omstreeks 1900, het uiterste Westen der Staten aan de Zuidzee geweest, dat den toon aangaf. Boutmy merkte nog kort voor 1900 op, dat in het Westen de onvastheid en dunheid der bevolking de uiting van een waarlijk politisch volksbesef verhinderden. Het individueel belang, geïsoleerd als het zich ziet, behoudt er al zijn overwicht, zegt hij. Het Westen is politisch nog voor eenigen tijd een nonvaleur. Maar het zal veranderen: ‘le rapide peuplement de ces régions aura changé tout cela avant le premier tiers du XXe siècle’Ga naar voetnoot2. Inderdaad is de verandering veel eerder gekomen, dan hij voorzag. Sedert tal van jaren is nu reeds het Westen een politische waarde van de eerste grootte: een vernieuwende, inventieve kracht in den staat. De aanleiding tot het streven naar directe volksregeering was het wantrouwen in de corrupte, verpartijdigde en gecommercialiseerde state-legislatures en gemeenteraden. ‘Our governmental institutions to-day, not in theory perhaps, but as they actually exist, are neither democratic nor representative.’Ga naar voetnoot3 Geef het volk de macht terug, die het aan onbekwamen en onwaardigen heeft toevertrouwd. Het middel is eenvoudig, en uit de Zwitsersche praktijk bekend, | |
[pagina 358]
| |
waar het, zoo ook modern van vorm, nog wortelt in de overoude beginselen van primitieve democratie, die het feitelijk herstelt. Het Initiatief? Als een groep menschen met hart voor de publieke zaak van de Wetgeving niet gedaan kunnen krijgen, wat zij nuttig en noodig achten, dan maken zij zelf een wetsontwerp, winnen 5 of 10 percent der kiezers om het in te dienen, en onderwerpen het regelrecht aan een volksstemming. Of wel het gaat naar de Volksvertegenwoordiging, deze neemt het aan of verwerpt het, of amendeert het, of stelt er heel iets anders voor in de plaats, of doet niets, maar hoe ook, bij de eerstvolgende verkiezingen beslist het volk zelf er over. Het Referendum afgescheiden van het Initiatief kan ook een maatregel van de Volksvertegenwoordiging zelf betreffen, of enkel een speciale vraag aan het volk voorleggen, om een zuivere en bepaalde uitdrukking der publieke opinie te vernemen. In 1898 werd het Initiatief en Referendum door den steun van de Knights of the Labor en de Farmers' Alliance ingevoerd in Zuid Dakota, waar het echter eerst langen tijd daarna werd toegepast. De zegetocht van het stelsel begon, sedert Oregon het aannam in 1902, dank zij de actie van den senator U'Ren, die er in dien Staat het succes mee had, ‘to put bosses out of business’. Er werd voortdurend ijverig door het heele land voor geageerd. ‘Direct Legislation (ook wel Guarded representation) means control of your servants instead of letting your servants control you.’ In Missouri, waar de regeeringstoestanden ondragelijk waren, zegt gouverneur Folk: ‘Vote for the Initiative and Referendum, a system that will be the death blow to corruption, and the only true remedy for bribery. Why elect me unless I am given the proper tools?’ De eene Staat volgt den anderen: Zuid Dakota 1898, Utah 1900, Oregon 1902, Nevada 1904, Montana 1906, Oklahoma terstond bij de opneming als Staat in 1907, Missouri 1908. De oude Staten van het Oosten bleven aarzelend en over 't geheel afwijzend. Maine aanvaardde het Initiatief en Referendum in 1908 met eenige beperking, Maryland in 1915 enkel het Referendum, Massachusetts beide in 1918. Van de groote partijen, die altijd behoedzaam de ontwikkeling van nieuwe beginselen volgen, aanvaardden eerst de Democraten het; thans wordt het ook in Republikeinsche kringen geduld. In 1925 hadden 18 Staten het Initiatief en Referendum, twee het Referendum alleen. De consequente aanvulling van Initiatief en Referendum is het Recall. Het volk moet niet alleen regelrecht op de wetgeving kunnen | |
[pagina 359]
| |
inwerken, het moet ook ambtenaren, die niet voldoen, kunnen ontslaan. Niet voldoen beteekent hier in hoofdzaak: zich dienstbaar maken aan de belangen der corporaties. De strijd gaat hier openlijk tegen het geconcentreerde kapitaal. Welnu, in den Staat, die het Recall heeft ingevoerd, dient een bepaald getal kiezers een petitie in, om den ambtenaar te ontslaan. Dit verzoek wordt zoo noodig onderworpen aan het Referendum. Krijgt het een meerderheid, dan is de ambtenaar ‘recalled’. Het is vooral gericht tegen de rechters. De taak van den Amerikaanschen rechter, om voortdurend de wetten en hun toepassing te toetsen aan de Constitutie, maakt hem dikwijls tot een sterk remmende macht, vooral in zaken van sociale rechtvaardigheid. De rechters belemmeren veelal de nuttigste arbeidswetten, door ze inconstitutioneel te verklaren. In de jury's zijn de arbeiders niet voldoende vertegenwoordigd. Tegen dit alles dient het Recall. Toch hebben niet al de Staten, die het tot dusver invoerden, de uitstrekking van het Recall ook tot de rechters aangedurfd. Naar aanleiding van de opneming van Arizona als Staat in 1911 kwam de kwestie van het Recall van rechters voor het Congres. President Taft verzette zich heftig ertegen, dat de constitutie van den nieuwen Staat dezen maatregel zou bevatten, en Arizona werd opgenomen, mits het de bepaling schrapte. Het heeft evenwel terstond zijn constitutie toch weer in dien zin herzien. Sedert 1916 bezitten tien Staten het Recall, vier ervan niet met gelding voor rechters. Het Recall werkt in hoofdzaak preventief; het behoeft zelden te worden toegepast; de ambtenaren voelen de volksmacht boven hun hoofd en houden zich gewaarschuwd. Vroeger was het de dreigende partijwisseling, die zij boven hun hoofd voelden. Zouden wij niet, evenals de City-manager een veredelde Boss kon heeten, het Recall kunnen beschouwen als het veredelde Spoils system? Toen dit eertijds doordrong, hield men het ook in ernst voor de toepassing van echt democratische beginselen. Maar het stond in dienst van partijzucht en ambtsbejag. Nu maakt men het dienstbaar aan het publiek belang. Het lijdt geen twijfel, of de geestdrift voor Initiatief, Referendum en Recall, of gelijk men ze wel samenvat Popular government, is sedert lang geluwdGa naar voetnoot1. Na 1916 heeft geen enkele Staat meer het Recall aanvaard; de belangstelling in Initiatief en Referendum is in de oorlogsjaren zeer verzwakt. Men ziet veel meer heil in den anderen weg tot verbetering der democratie: efficiency, consolidatie. De ondervinding, | |
[pagina 360]
| |
ook in Europa immers opgedaan, dat Initiatief en Referendum in de praktijk veeleer conservatief dan radicaal werkenGa naar voetnoot1, zal in Amerika niet het hoofdmotief zijn van de teleurstelling; want conservatisme en democratie zijn in Amerika geen tegenstellingen. Veeleer is het het gebrek aan praktisch zichtbaar effekt. De kritiek treft bovenal het Recall, en ook de Direct Primary voldoet niet in alle opzichten. Het schijnt, dat voor de partij-machine een nieuwe dwingende macht in de plaats zal treden: de persGa naar voetnoot2. Ook bij de invoering van het vrouwenkiesrecht is het uiterste Westen voorgegaanGa naar voetnoot3. In 1916 hadden 12 van de 48 Staten het, en wel alle Pacific States, 7 van de 8 Mountain States, en slechts 2 daarbuiten. In 1919 waren het er 29, waaronder alle O.N. en W.N. Central States, en sedert 1917 ook New York. De tegenstand kwam vooral uit het Zuiden, waarvan de kuststaten geen enkele, van de O.Z. en W.Z. centrale slechts 4 van de 8 ertoe overgegaan waren. Doch in datzelfde jaar 1919 nam het Congres het Negentiende amendement op de Constitutie aan, dat voor de geheele Unie het vrouwenkiesrecht invoert, en in 1920, na door het vereischte drie vierde der Staten te zijn geratificeerd, in werking trad. De bijzondere beteekenis van het Westen in de staatkundige ontwikkeling van Amerika is het speciale thema van een der beste hedendaagsche Amerikaansche geschiedvorschers, Frederick J. Turner, dien ik reeds meermalen citeerde. Hij beziet de recente stroomingen van politiek-hervormenden aard, die van het Westen uit het land winnen, in verband met het verdwijnen van het nog onbezette gebied ten Westen der cultuurgrens. Zoolang de wildernis gelegenheid bood, om nieuw bezit en nieuwe welvaart te verwerven, vormde zij een waarborg der democratie, de oude individualistische pioniers-democratie van voorheen. Maar de zeegrens is bereikt; er is geen vrij land meer. Sinds dien tijd moet het Westen den strijd voeren met het front naar den tegenstander zelf. De tegenstander is het kapitalisme, gelijk het dat was in de dagen van de Confederatie en van Andrew Jackson. Doch het is niet een industrieel proletariaat, dat hier tegen het kapitalisme zich verheft om het te breken, maar een agrarische middenstand, in den grond even kapitalistisch als het Oosten, in den zin | |
[pagina 361]
| |
van gehechtheid aan den privaten eigendom, die zich tegen de geldmacht moet weren als debiteur tegen crediteur. De Greenbackers na den burgeroorlog streden voor het behoud van het minderwaardige betaalmiddel, de sterk gedeprecieerde greenbacks, dat hun onafhankelijkheid van Wall-street scheen te beteekenen. De Grangers van omstreeks 1870 verzetten zich tegen de tarieven-willekeur der spoorwegmaatschappijen, die hun belette, van de graanproductie van het middel-westen zelf de voordeelen te plukkenGa naar voetnoot1. In beide bewegingen stond een zeer concreet economisch belang van het Westen tegenover de kapitaalbelangen van het Oosten. Hetzelfde was het geval in den strijd van het zilver tegen het goud. Maar inmiddels waren die Westelijke bewegingen toch tegelijkertijd de geleiders van de beginselen der democratie tegen al wat haar dreigde te verstikken. De Grangerbeweging tastte het eerst de macht van een geldkrachtige groep aan, die uitsluitend naar eigen belang die macht wilde ontplooien. Bryan, de vroegere strijder voor het zilver, wordt tevens de hervormer der Democratische partij. En op den duur dringen de Westelijke beginselen van herstel der zuivere democratie en bestrijding der oppermachtige belangen aan alle kanten ook het Oosten binnen. Veel van hetgeen thans als ‘basic proposals’ in het program van beide groote politieke partijen staat, heeft zijn oorsprong in de eischen der eens geminachte Greenbackers en Grangers van voorheen. Het is wellicht overdreven, wanneer Turner al de groote eischen van heden ten dage: de versterking van het federaal gezag, de trustbestrijding vooral, samenvat als ‘the voice of the insurgent West’. Maar voor zoover het de bewegingen betreft om door het reguleeren der partijpraktijken, het invoeren van Initiatief, Referendum en Recall nieuwe waarborgen te vinden voor de democratie, heeft hij stellig gelijk: zij moesten komen, nadat de oude, natuurlijke waarborg der democratie: de overvloed van beschikbaar land, had opgehouden te bestaanGa naar voetnoot2. Onder die bewegingen noemt Turner ook den aanwas van het socialisme. Den Europeeschen lezer moet het verbazen, aan het socialisme, een zoo nevengeschikte of zelfs ondergeschikte rol te zien aangewezen. Het zal ook stellig niet Turner's bedoeling zijn geweest, | |
[pagina 362]
| |
het socialisme af te doen als een reactieverschijnsel zonder meer. Toch is er eenige grond voor dat nevenschikkend verband, waarin hij het plaatst. Het socialisme is tot nu toe in Amerika veel meer dan in Europa één beweging uit velen. Eensdeels omdat het weinig machtig is, anderdeels omdat tal van andere politieke bewegingen er een zooveel actiever functie vervullen dan in de oude wereld. Alles gaat in Amerika door een ‘beweging’. Hier komt het oude beginsel van spontane organisatie voor een concreet doel van politieken of socialen aard, dat ik in het voorafgaande als een machtigen factor in de Amerikaansche geschiedenis aanwees, opnieuw op den voorgrond. Bijna elke beginselkwestie en hervormingseisch wordt in Amerika ingeleid, doordat eenige lieden van publieken zin een vereeniging stichten, en een beweging op touw zetten. Zoo is het gegaan met de beweging tegen de doodstraf kort na 1840: committees, opgewonden bespreking van het vraagstuk in de pers, daarop actie der verschillende Staten. In dienzelfden tijd heeft één vrouw: Miss Dorothea Lynde Dix door een arbeid van acht jaren bijna alle Staten tot verbetering der krankzinnigenverzorging gebrachtGa naar voetnoot1. Zoo is de geheele verbetering van het ambtenaarswezen uitgegaan van de National civil service reform league, die het Congres onwillig tot de eerste wetgevende maatregelen op dit gebied dwong. Zij werden bespot als droomers en ‘mugwumps’, maar de geduldige actie in kranten en tijdschriften had in korte jaren het publiek opgevoed tot het inzicht van het kwaad en den weg tot verbetering, en nu is de Civil service reform een der algemeen erkende punten van voortdurende staatszorg. Evenzoo dankt Uniform State Legislation haar ontstaan aan een in 1878 opgericht genootschap van advocaten. Op soortgelijke wijze heeft een National child labor committee de eer van de wetgeving tegen den kinderarbeid, al is deze nog altijd niet door een federale Child labor act bekroond. De beweging voor Initiatief en Referendum is voor een goed deel geleid door Eltweed Pomeroy, die op grond van nauwkeurige studiën van het Zwitersche systeem onvermoeid voor het denkbeeld stemming maakte door in tal van Staten voor volksbijeenkomsten, universitaire en schoolvergaderingen, gemeenteraden het aan te prijzen. De drankbestrijding, op 16 Januari 1919 met de volstrekte zegepraal bekroond, heeft in Amerika veel meer een politiek karakter gedragen dan bij ons; de | |
[pagina 363]
| |
Prohibitionisten vormden een partij, in vele opzichten de opvolgers der Abolitionisten uit den tijd vóór den slavenoorlog. De Prohibitionisten plachten met eigen candidaten voor het presidentschap uit te komen, wel niet met succes, maar bijvoorbeeld in 1884 toch met het gevolg, dat de Republikeinen verslagen werden. De aard van die vereenigingen heeft nog altijd veel gemeen met de primitieve organisaties, waarvan ik vroeger sprak: een geestdriftig besef van de onmiddellijke noodzaak van het concrete belang, dat zij voorstaan, een hevig enthousiasme, sterk humanitaire kleur, echte trouw en opoffering. Alleen de veemgerichtsvormen hebben zij opgegeven; het element van heimelijkheid en ‘orde’ schijnt tot het verleden te gaan behooren. Ook wordt hun actie hoe langer hoe meer positief in plaats van negatief: construeerend in plaats van critiseerend en tegensprekend. In negatieven zin hebben burgercomités, zooals The Committee of One Hundred, krachtig werk gedaan door het ten val brengen van de Tweed Ring in New-York en de Philadelphia Gas Ring, de beruchte broeinesten van corruptie omstreeks 1870. In den laatsten tijd, verklaarde Young in 1915, beginnen de Civic and Good Government Clubs, die zich te voren doorgaans bepaalden tot het aanwijzen van gebreken in het bestuur, zich steeds meer te spannen voor het eigenhandig voorbereiden en indienen van plannen tot publieke hervormingGa naar voetnoot1. Hij geeft een lijst van zaken, die tegenwoordig door zulke private associaties bij de nationale regeering, de statenregeering of het gemeentebestuur worden aangedrongenGa naar voetnoot2. Het betreft waterwegen, ambtenaarswezen, beperking der immigratie, regeling van den handel met het buitenland en van de Staten onderling, behandeling der Indianen, arbitragetractaten, beslechting van arbeidsgeschillen, bebossching, irrigatie, - belastinghervorming, openbare armenzorg, gevangeniswezen, wegenverbetering, zorg tegen ontbossching, schoolbestuur, gezondheid, kinderarbeid, drankbestrijding, levensmiddelentoezicht, - parkaanleg, speelterreinen, slöjd en natuurstudie op de scholen, openbare boekerijen, actie tegen dobbelen en prostitutie, invoering van moderne accountancy in het bestuur. Nu is het eigenaardige, dat niet alleen zuiver civieke vereenigingen zich voor al deze zaken interesseeren, maar dat ook handels- en industrieele corporaties, met name vereenigingen van ondernemers of werklieden aan dat werk deelnemen. Zij staan natuurlijk onder verdenking van daarbij hun speciale zakenbelangen te dienen. Het is maar | |
[pagina 364]
| |
een kleine stap van de bona fide beweging voor een goede zaak naar de ‘lobbies’ en ‘legislative agents’ (bureau's en beambten om de volksvertegenwoordiging te influenceeren) van de patroons-associaties. Maar de business-associaties beschikken over een onschatbare kennis van zaken, zij hebben voor alle dingen experts om plannen uit te werken, en de Amerikaan wil in wetgevende zaken vóór alles de voorlichting der experts. Zij beschikken ook over een groote publiciteit, ruime middelen en een gehoorzame organisatie. De zuiver politieke vereenigingen kunnen niet anders doen dan met hen concurreeren: zij nemen algemeen commercieele methoden te baat en adverteeren om 't hardst. Al te zaam zijn de associaties tegenwoordig de drijvende kracht in de wetgevingGa naar voetnoot1. Over de hoofden der vertegenwoordigers heen grijpt het volk, in spontane organisaties der publieke opinie, door de middelen van de moderne publiciteit en het verkeer, zijn gezag zelf in handen. Het Initiatief is niet anders dan de opneming van dit beginsel in het directe staatsverband: doet de regeering of de volksvertegenwoordiging het niet, welnu: drie burgers slaan de handen in elkaar, en het wordt gedaan. Eeden en geheimenis zijn uit den tijd, maar het is nog altijd het Rütli-principe. Nu komt ook opnieuw het emotioneel karakter der Amerikaansche politiek ter sprake. Zij is veel meer dan de Europeesche voortdurend gedragen door ethisch humanitaire sentimenten. Men zal zich wellicht over deze uitspraak verbazen. En inderdaad, daarmee is niet gezegd, dat niet de materieele economische belangen zich ondanks alle publieke streven naar zuiverheid en verbetering zeer sterk uitwerken in de Amerikaansche politiek, maar dit neemt niet weg, dat het politieke bewustzijn daar in hooge mate een zaak is van ethisch enthousiasme. Belangrijke tijdschriften stellen zich uitdrukkelijk ten doel, om voor alle ethisch-politische problemen te strijden; de New-Yorksche Nation vierde haar vijftigjarig bestaan met een feestuitgave ‘Vijftig jaar idealisme’; The Arena stelt zich in dienst van den strijd ‘for civic righteousness and (let wel) individual growth and development’. Een agitator als de straks genoemde Eltweed Pomeroy wordt beschreven als volgt: ‘He belongs to a group of thoughtful young Americans and to a band of thoughtful workers who reflect the spirit of altruism, or co-operation and brotherhood, as opposed to the spirit of commercialism, greed, and egoism that is struggling to establish | |
[pagina 365]
| |
an oligarchy or plutocracy under the mantle of republican institutions’Ga naar voetnoot1. In dezen gevoelsgrond van het politieke leven ligt ook een der elementen ter verklaring van den geringen wasdom van het socialisme in Amerika. Niet de voornaamste verklaring voorzeker. Deze zal te zoeken zijn in den grond, dien Tocqueville reeds heeft aangewezen, toen hij zijn verwachting, dat Amerika weinig kans bood op groote revoluties, motiveerde met de woorden: ‘Je ne sache rien d'ailleurs de plus opposé aux moeurs révolutionnaires que les moeurs commerciales’Ga naar voetnoot2. Dat schijnt mij een diepe waarheid, die het hedendaagsch Amerika ten volle demonstreert: de maatschappij is er te sterk door-gecommercialiseerd, een te groot aantal individuen is er betrokken bij het in stand blijven der productieverhoudingen, dan dat een revolutionaire leer er veel vat kan hebben. De socialistische partij in de Vereenigde Staten, afgezien van de organisatie der Industrial Workers of the World, telde in 1918 slechts 74.519 leden; in 1919 was het getal, vóór de scheuring haar uiteen deed vallen, 108.000. Den eenigen socialist in het Congres wordt met 309 stemmen tegen 1 de zitting geweigerd. Weliswaar is het aantal socialistische stemmen bij de presidentskeuze veel grooter: het stijgt van 420.000 in 1908 op 898.000 in 1912; maar wat deze stemmen ingeeft, is niet zoozeer de overtuiging van de juistheid der socialistische leer, als wel een gevoel van verzet tegen sociale ongelijkheid in het algemeen. Onder de emotie van den oorlog daalde dan ook dat aantal in 1916 weer van 898.000 op 590.000. Bij de presidentsverkiezing van 1924 vereenigden de socialisten hun stemmen met die van talrijke vakvereenigingen ten gunste van Senator La Follette, ofschoon deze geenszins marxist was, in de hoop, daarmee de vorming van een Labor party naar Engelschen trant teweeg te brengen, doch zonder succes. Het zittende Congres telt onder 435 leden van het Huis van Afgevaardigden twee leden der Farmer-labor party en één socialist. De Worker's party, die op Moskousch kompas zeilt, telde in 1925, naar eigen opgave, niet meer dan 20.000 leden, waarvan 2000 Engelsch-sprekenden. De eens zeer gevreesde I.W.W. (Industrial Workers of the World) zijn in de laatste jaren tot onbeteekenende resten geslonken. In Europa was tot voor enkele jaren het begrip democratie eenigermate verbonden aan dat van een revanche der onvermogenden. In | |
[pagina 366]
| |
Amerika is dat nooit het geval geweest. Toen daar de ietwat patriarchale democratie der eerste tijden omstreeks 1830 door een werkelijk democratisch stelsel werd opgevolgd, beteekende die verandering allerminst een verzwakking van het eigendomsrecht. Integendeel, de groepen, die toen de macht verwierven, het Westen in één woord, hadden evenzeer als hun voorgangers in de regeering behoefte aan gemakkelijke kapitaalvorming en sterke bescherming van den persoonlijken eigendom. De burgerlijke democratie heeft hier een oude en machtige traditie. Democratie is hier volkomen bestaanbaar met conservatisme, en wanneer wij instellingen als Initiatief en Referendum behoudend zien werken, hebben wij, van Amerikaansch standpunt, volstrekt geen recht, die werking daarom ondemocratisch te noemen. Het socialisme heeft in Europa langen tijd voor velen zijn grootste bekoring gehad in het feit, dat het gelijkbeteekenend scheen met het zuivere ideaal van democratie. In Amerika kon het zich daarop niet beroepen; het democratisch ideaal was daar reeds, met hoe groote gebreken dan ook, door den staat zelf verwezenlijkt. Democratie was voor den Amerikaan bijna gelijkwaardig met patriotisme. Vandaar de heftige moreele verontwaardiging, waarmee de nationale campagne tegen ‘radicalism’ na den grooten oorlog werd gevoerd. De Amerikaan voelt een aantasting van den privaten eigendom veel hartstochtelijker dan de volken van Europa. Bovendien was onder de omwentelingsgezinden het overtalrijke vreemdelingenelement hem een prikkel tot verweer te meer. Eindelijk is hem iets van het lynch-instinct nog altijd ingeschapen: het omsingelen van ‘alien Reds’, de invallen in revolutionaire verblijven, de deportaties in het groot bevredigden een zeer gecompliceerd, maar zeer levendig besef van politieke sentimentaliteit. ‘I am delighted - schreef een bekend Amerikaansch journalist - with these irregular acts, these evidences of a new virility. They are pink with health.’Ga naar voetnoot1 In de publieke opinie van Europa heeft het dogma van den klassenstrijd, ook onder niet-socialisten, een zwaar gewicht. In Amerika niet. Daar is de publieke opinie in den grond homogeen kapitalistisch-patriotisch. Zij laat zich zonder verzet in dienst stellen van de reusachtige organisaties der Democraten en Republikeinen, want deze beschikken over de opwekking van een massa-enthousiasme, waaraan de Amerikaan zich nauwelijks kan onttrekken. Wanneer een suggestieve | |
[pagina 367]
| |
man en een suggestieve leus voorhanden zijn, dan zijn nog altijd de twee groote partijorganisaties het meest geschikt, om de beide vaten te vormen, waarin de publieke opinie, in nagenoeg hetzelfde mengsel, zich uitgiet. Juist omdat zij feitelijk politiek inhoudloos geworden zijn. In werkelijkheid vindt de publieke opinie niet meer haar directe uitdrukking in de partijen, maar deze conformeeren zich, zooveel noodig is, aan haar. Zij geven aan het politieke streven den onmisbaren dramatischen bouw van een grooten tweekamp. Evenals in oude ritueele handelingen dikwijls de heilige gedachte werd uitgedrukt in den vorm van een symbolischen strijd, zoo is het ook in de Amerikaansche politiek. Waarvoor zou men zich opwinden, als er geen tegenpartij was? In den grond zijn de partijen het vrij wel met elkaar eens, maar zij hebben elkander noodig als vijanden. Onder dit licht valt zoowel het succes van Roosevelt als dat van Wilson in de eerste decenniën dezer eeuw te bezien. Wat het volk in hen zocht was de man, die het wil en het doet. Roosevelt werd in 1904 (nadat hij als vice-president in 1901 president Mac Kinley automatisch was opgevolgd) gekozen om zijn persoon, niet als een overwinning der Republikeinsche partij, wier standpunt hij hoe langer hoe minder vertegenwoordigde. Hij werd de afgod van de middelklassen, die uitzagen naar sociale hervorming. Hij prikkelde de verbeelding door wat in hem zoo echt Amerikaansch aandeed: zijn groote sport, zijn rough-riderschap uit den oorlog op Cuba. En hij prikkelde den politieken rechtvaardigheidszin door zijn lange carrière van strijd tegen de corruptie, en door zijn prediking van ‘honesty, sobriety, industry, self-restraint, brotherhood, social uplift’. Phrasen? - De uitdrukking van wat de natie hooren wil, waaraan zij zich optrekken wil tot krachtige democratische actie. Roosevelt bleef echter sterk gehandicapt door de enorme kapitalistische macht, waar zijn partij, de Republikeinsche, op dreef. In 1904 heette het, dat Wall Street en de Trusts tegen hem waren, en dit had zijn populariteit zeer verhoogd. Maar achterna bleek, dat de Levensverzekeringscombinatie en de Standard Oil een belangrijk aandeel hadden gehad in de campagne te zijnen gunste. ‘It would appear that mr. Roosevelt was unaware of the economic forces which carried him to victory.’Ga naar voetnoot1 Onder het presidentschap van Taft (1909-1913) wonnen de groote geldmachten nog aan kracht, ondanks de bestrijding van staatswege, waarvan de trusts nu reeds sedert vele jaren het | |
[pagina 368]
| |
voorwerp waren. Taft neigde hoe langer hoe meer tot kapitalistisch conservatisme, en nu brak Roosevelt met zijn ouden vriend en met de Republikeinsche partij. Hij voelde, dat de groote geestdriftige publieke opinie andere dingen wilde, en om daarvan de leider en woordvoerder te blijven, stichtte hij de nieuwe partij der Progressieven en predikte The New Nationalism: krachtige handhaving en versterking van het federaal gezag tegen de uitwassen van de groote geldmacht. Bevrijd van de oude partijtraditie kon zich nu onder de Progressieven de nieuwe geest van hervorming in al haar heilige geestdrift uiten; de Progressieve campagne van 1912 was als een politiek revival. Maar het gevolg van de scheuring werd, dat de Democraten met Wilson wonnen. Wilson had toen nog schijnbaar niets, dat de verbeelding kon prikkelen: een geleerde, oud-professor in de geschiedenis aan de Universiteit van Princeton, tot nu toe te boek staand voor conservatief. Maar hij had als gouverneur van New Jersey met succes de trusts bestreden. En hij was van het slag conservatieven, die met de jaren vooruitstrevender worden. Tegenover Roosevelt's New Nationalism stelt hij, meer in Democratischen toon, The New Freedom. Maak de regeering, die geworden is tot ‘a foster-child of the special interests’, los van de groote zakenmachten. Meen niet, dat het gaat met wat goedwillig regeeringstoezicht en vermaning, zooals Roosevelt wil, maar verbreek den band. ‘It is time that property, as compared with humanity, should take second place, not first place.’ (Het herinnert aan Lincoln's woorden van 3 December 1861Ga naar voetnoot1). ‘Bring the government back to the people.’ ‘I feel nothing so much as the intensity of the common man.’ Maar tegelijk dit voor den zakenman, die ieder Amerikaan is: ‘I am for big business and I am against the trusts’Ga naar voetnoot2. Vier jaar later, in 1916, was er zooveel in Wilson, dat de politieke verbeelding prikkelde, dat de stijve geleerden-figuur een soortgelijk succes kon winnen als eertijds de groote jager. Roosevelt dong niet mede. ‘It would be a mistake to nominate me unless the country has in its mood something of the heroic’, had hij gezegd. Hij had zijn trouwe Progressieven bitter teleurgesteld, door zich op het laatste oogenblik terug te trekken. Het was de nekslag aan zijn eigen schepping. Maar het was tegelijk de overwinning van Wilson. De publieke opinie, die een uiting gevonden had in de Progressieve partij, liet zich | |
[pagina 369]
| |
niet meer door een verkiezingsmanoeuvre terugleiden in den schoot der Republikeinsche organisatie. Wilson werd herkozen om zijn persoon, niet door een Democratische meerderheid. Aan zijn zege had het Progressieve Westen een belangrijk deel. ‘Zonder twijfel - meende Young in 1915 - heeft de overgroote meerderheid der kiezers thans definitief een regeeringsbeleid aanvaard in zaken van bedrijf en sociale kwesties, dat tien jaren geleden nog voor gevaarlijk en omverwerpend zou hebben gegolden.’Ga naar voetnoot1 Dat betreft vooral de erkenning van de wenschelijkheid, dat het centraal gezag in economische en sociale zaken zich krachtig moet kunnen laten gelden. De groote geldmachten in de Republikeinsche partij moeten zich de inmenging van het staatsgezag in de zaken laten welgevallen. De Democraten hebben hun ouden tegenzin in staatsbemoeiing laten varen. Voor den Democraat Wilson was het weggelegd, tijdens den oorlog het federaal gezag over de hulpbronnen van het land: spoorwegen, ijzerindustrie, slachterijen, telegraaf en telefoon tot in het ongemetene uit te breiden.
Wie van de twee politieke geesten, die in de jonge jaren van het Amerikaansche gemeenebest de strekkingen van zijn politiek het sterkst belichaamden, heeft het gewonnen: Hamilton of Jefferson? - Met andere woorden: welke strekkingen hebben gezegevierd, die welke uitgingen op een krachtig staatsgezag in alle dingen, op de eenheid boven de veelheid, de onderwerping boven de eigenheerigheid - of die, welke geen inbreuk op de heilige individueele vrijheid, hoe ook gemotiveerd, wilden dulden? - Schijnbaar is de prijs zonder voorbehoud aan de eerste, dus aan Hamilton. Maar ziet men beter toe, dan blijken er zoo sterke verschuivingen te hebben plaats gehad, dat het meer dan twijfelachtig wordt, of Hamilton er inderdaad mee kan gaan strijken. De eenheid der Unie is nooit zoo sterk bevestigd geweest als heden ten dage. De uitvoerende macht is nooit zoo sterk geweest als tegenwoordig. Overal komt het aan op de mannen, die het weten en het kunnen; belangrijke traditioneele beginselen van democratie worden prijsgegeven, om te verwerven een goed loopend, een deugdelijk bestuur; efficiency, de staat gedreven met het entrain van een goede handelszaak. Is dit niet juist, wat Hamilton en de zijnen zich voorstelden? | |
[pagina 370]
| |
Met één groot onderscheid. Hamilton wilde het staatsgezag sterk maken ten bate van het kapitaal, en langen tijd is dit zoozeer gelukt, dat het kapitaal den staat geheel was komen te overheerschen en te overwoekeren. Maar nu tracht men den staat sterk te maken tegen het kapitaal. De belijders van Hamilton's en Adams' leer, dat de staat alleen geregeerd kan worden door hen, die het grootste aandeel hebben in de zakenbelangen, zijn niet aanstonds uitgestorven. Het waren de ‘stand-patters’, die met Marcus A. Hanna († 1903) geloofden, dat de voornaamste functie van de regeering is, ‘business’ te helpen zonder naar haar wegen en praktijken te vragen, en dat de zakenmenschen de aangewezen bewindslieden zijn. Wilson kon nog spreken van ‘Mr. Taft's conception, that the Presidency of the United States is the presidency of a board of directors’Ga naar voetnoot1. Doch hun rijk is gedaan. Het betere deel van Hamilton's gedachte: het besef, dat het de man is, op wien het aankomt, bloeit nieuw in het Short ballot movement, het streven om overal de geschikte personen met groote macht te bekleeden, doch nu in dienst van de publieke zaak. Daartegenover vertegenwoordigt de beweging voor Direct legislation de oude gedachte van Jefferson in nieuwe vormen. Initiatief, Referendum en Recall, 't zijn alles erkenningen van het recht op onmiddellijke, persoonlijke democratie. Hier handhaaft zich op alle wijzen het recht der veelheid. De directe, spontane uiting van den volkswil, die Jefferson zich nog niet anders kon voorstellen dan als verzet en opstand, heeft een regelmatig werkenden, waarlijk politischen vorm gevonden. Terwijl eenerzijds de verflauwing der Statengrenzen het zegevieren der oude eenheidsgedachte beduidt, toont tegelijkertijd de federatieve inrichting van de Unie meer dan ooit haar nuttigheid. Hoe heilzaam is het niet, juist bij zulke hervormingen als het Initiatief, dat de eene Staat de proef kan nemen, de ander zich spiegelen en het gewijzigd overnemen. De wetgeving der Staten vertoont op dit gebied allerlei kleine afwijkingen, die het geheel tot een voortdurend experiment maken. Terwijl naar de eene zijde de macht gecentraliseerd en geconcentreerd wordt, bestaat tegelijk de neiging, om zooveel mogelijk de bevoegdheden over te brengen op de kleine eenheden. In de Staten is in de laatste jaren een soort van polariseerende beweging gaande. Aan den eenen kant wordt het toezicht der Statenregeeringen op de | |
[pagina 371]
| |
plaatselijke financiën, het onderwijs, watervoorziening, hygiëne, vervoermiddelen enz., steeds uitgebreid, zoodat men spreekt van ‘Centralization of State Authority’. Maar daartegenover staat het streven naar ‘Municipal Home Rule’. Sedert enkele jaren is er sprake van een uittreden van Chicago uit den Staat Illinois, om zich als afzonderlijke Staat der Unie te laten opnemenGa naar voetnoot1. Men is meer dan ooit doordrongen van het gewicht der ‘Social units’ als de natuurlijke kernen der samenleving, en wil hun zelfstandigheid bevorderen. De twee oude tegengestelde krachten in de Amerikaansche geschiedenis, individualisme en organisatie, die steeds met elkander in wisselwerking hebben gestaan, zijn geen van beide opgeheven. Herstel van de rechten van het individu, erkenning van de individueele bekwaamheid en werkkracht als het doeltreffende politische middel, losmaking uit den dwang van stram geworden staatsorganisme, dat mechanisme is, dat zijn de beginselen, die nog altijd den Amerikaanschen staatszin vervullen. Maar het oude, ongehoorzame, eigengerechtige pioniersindividualisme heeft afgedaan. Voor Jefferson's ideaal van persoonlijke vrijheid en zelfstandigheid is geen plaats meer in het land. De vindicatie der persoonlijkheid zal meer dan ooit slechts te bereiken zijn in den vorm van associatie. Associatie en organisatie zijn onmisbaarder en gemakkelijker dan ooit, maar zij behouden nog altijd veel van dat spontaan karakter, dat van oudsher in de geschiedenis van Amerika op den voorgrond treedt.
De Europeaan doet wel eens wat farizeesch over Amerika. Hij hoort den luiden ophef van politieke idealen en de enthousiaste groote woorden. Hij herinnert zich al de gebreken van het Amerikaansche staatsbestuur: het beginsellooze partijgedoe, de corruptie. Dan glimlacht hij, zegt: land van den dollar, en verklaart de rest voor phrasen. Doch met dit goedkoope oordeel treft hij het wezen van Amerika's geest niet. Er is een groot contrast tusschen woorden en daden, daar misschien grooter dan elders. Dat de woorden zoo schel klinken, komt doordat het geheele openbare leven in een veel luider, drukker toon wordt gevoerd dan bij ons. Maar òmdat zij luid zijn, zijn zij nog niet valsch. Er is een voortdurende spanning tusschen een gepassioneerd idealisme en een niet te remmen energie, die op het materieele is gericht. En daar de volksgeest in Amerika naïef en licht aangedaan | |
[pagina 372]
| |
is, ontgaat hem dikwijls de tegenstrijdigheid tusschen 's lands daden en zijn schallende democratische idealen. In het Amerikaansche patriotisme als massale uiting van het nationaal besef komt een tekortschieten aan het ideaal niet tot het bewustzijn. Den individueelen Amerikaan evenwel ontgaat de genoemde tegenstrijdigheid niet. Er is geen misstand in de Amerikaansche maatschappij, die niet door Amerikanen zelf het eerst en het felst is aangeklaagd, met zelfverloochening tot aan het martelaarschap. Eertijds de slavernij en de Indianen-politiek, later de corruptie en de arbeidstoestanden. Over al deze dingen heeft het nationaal geweten niet gezwegen. Een patriotisch ideaal schijnt daarom den buitenstaander meestal zoo hol, omdat het noodzakelijkerwijze zoo simplistisch is. Het vat samen, het negeert het tegenstrijdige, het kleurt, en bovenal: het anticipeert. Het trekt een wissel op de toekomst, en nergens geschiedt dat met zooveel vertrouwen als in Amerika, waar de toekomstvoorstelling in het geheele geestesleven veel machtiger is dan in de oude wereld. Wij die de toekomst niet kennen, hebben geen recht, den staf te breken over Amerika's ideaal. In dat besef moet men hun idealisme beschouwen: rustig, en als het kan, waardeerend. De Amerikaan heeft als alle groote volken de idee van een missie. Van de geboorte van hun staat af leeft het bewustzijn, dat zij geroepen zijn, om de wereld het model te geven der democratie, wijs, machtig en welvarend. Op het politieke platform en op den kansel wordt dat denkbeeld herhaaldelijk met blijkbare oprechtheid beledenGa naar voetnoot1. Het is nauw verwant aan de idee van de geweldige taak, om het ruwe, rijke continent te bedwingen door den arbeid. Wil men het nu marxistisch formuleeren, en zeggen: het is de ideologische uitdrukking van den economischen dwang, die hen dreef, om het Westen te bezetten, de Indianen te verdringen, Californië en Nieuw-Mexico te veroveren, - mij goed; ik kan niet zien, dat het veel verschil maakt voor de opvatting. Hoe ook opgevat, het is kracht- en jeugdgevoel en lust om te werken; het is de huivering van physieken trots en moed, die den jongen man spant voor den arbeid of voor het spel van lichaamskracht. Hier is nog een woord van Wilson uit 1912Ga naar voetnoot2: ‘You know how it thrills our blood sometimes to think how all the nations of the earth | |
[pagina 373]
| |
wait to see, what America is going to do with her power, her physical power, her enormous resources, her enormous wealth. The nations hold their breath to see what this young country will do with her young unspoiled strength; we cannot help but be proud that we are strong.’ Dat was vóór den oorlog. In 1917 vond Amerika haar taak voor zich: strijd voor eigen zaak en daarmee beslissend ingrijpen in het lot der wereld. Welke hoop er ook op Amerika gevestigd geweest moge zijn, die niet verwezenlijkt is, één ding is spoedig gebleken: dat de oorlog niet het element kan worden van den Amerikaanschen staat. Even snel en volledig als in 1865 ontwapende het land zich weder en keerde terug tot den arbeid en het burgerlijk leven. Voor een blijvend militarisme bestaat in Amerika, ondanks de huidige vlootpolitiek, geen gevaar. De geheele staat is opgebouwd op een perspectief van vrede, veiligheid en welvaart. Zóó zag John Calhoun het in 1846: ‘Peace is pre-eminently our policy. Providence has given us an inheritance stretching across the entire continent from ocean to ocean... Our great mission, as a people, is to occupy this vast domain; to replenish it with an intelligent, virtuous and industrious population; to convert the forests into cultivated fields; to drain the swamps and morasses, and cover them with rich harvests; to build up cities, towns and villages in every direction, and to unite the whole by the most rapid intercourse between all the parts.’
Het pathos van het Amerikaansche patriotisme, de toon ervan, de fantazie, de traditie, - er zou een heel boek over te schrijven zijn. De traditie, dat is nog altijd in de eerste plaats 1776. Maar volstrekt niet alleen. Reeds Boutmy kon verklarenGa naar voetnoot1, dat de ontwikkeling der Westelijke Staten de historisch-heroïsche vaderlands-traditie van 1776 had verwaterd. De jongere Staten hadden aan 1776 geen deel. Een Staat als Minnesota heeft geen ouder herinneringen dan 1860. Boutmy vergeleek de Republiek met een dame, die na een adellijk huwelijk met een burger is getrouwd, en nu adellijke en burgerlijke zonen heeft. Maar wat hij vergat, is dat 1861-1865 zelf voor een eeuw telt. De vaderlandslievende fantazie en traditie gelden evengoed den burgeroorlog als den opstand tegen Engeland. Lincoln heeft als nationale held in de vereering van het volk Washington een goed deel op zijde gedrongen. Nergens kan men het opkomen van dat nieuwe nationale | |
[pagina 374]
| |
pathos zoo goed lezen als in Whitman's Specimen Days en zijn verzen over den oorlog en den president. Er is evenwel een fantazie-element in het Amerikaansche vaderlands-gevoel, nog machtiger dan de historische roem op groote daden van strijd, en dat is de natuur. Niet de schoonheid der natuur maar haar macht. En niet alleen de natuur in haar ongereptheid, maar ook de dingen der menschen daarin: de nooit rustende bedrijvigheid, het eeuwige gedruisch van den arbeid. Er is een beeld Amerika, zooals er een beeld Holland is, dat wij allen in ons dragen, zooals wij daarnaast misschien allen eenigermate voelen, wat het beeld ‘la France’ voor den Franschman is. Wij onverbeterlijke droomers en stille hengelaars naar schoonheid en rust denken bij het beeld Holland het eerst aan de luchten. Maar in het beeld Amerika hamert en davert en dondert het en ruischen de bulderende watervallen en wiegt het prairiegras in den wind. Laten Emerson en Whitman het ons zeggen, wat dat beeld is. ‘America is beginning to assert itself to the senses and to the imagination of her children... I think we must regard the land as a commanding and increasing power on the citizen, the sanative and americanizing influence, which promises to disclose new virtues for ages to come... Here shall laws and institutions exist on some scale of proportion to the majesty of nature.’Ga naar voetnoot1 Leaves of Grass is de duizendvoudige uitdrukking van dat sentiment van Amerika's grootheid. Onderga het dithyrambisch geweld van Whitman's aandringende opsommingen, telkens dezelfde, en altijd nieuw. Hij roept ze uit als tallooze demonen uit een wilde litanie: de industrieën, de producten, de boomen en planten, de landschappen, de Staten, de rivieren met hun wilde Indiaansche namen! ‘Daughter of the lands did you wait for your poet?
Did you wait for one with a flowing mouth and indicative hand?
Toward the male of the States, and toward the female of the States,
Exulting words, words to Democracy's lands.
Interlink'd, food-yielding lands!
Land of coal and iron! land of gold! land of cotton, sugar, rice!
Land of wheat, beef, pork! land of wool and hemp! land of the apple
and the grape!
| |
[pagina 375]
| |
Land of the pastoral plains, the grass-fields of the world! land of those sweet-air'd interminable plateaus!
Land of the herd, the garden, the healthy house of adobie!
Land where the north-west Columbia winds, and where the southwest Colorado winds!
Land of the eastern Chesapeake! land of the Delaware!
Land of Ontario, Erie, Huron, Michigan!
Land of the Old Thirteen! Massachusetts land! land of Vermont and Connecticut!
Land of the ocean shores! land of sierras and peaks!
Land of boatmen and sailors! fishermen's land!...’Ga naar voetnoot1
Het macht- en grootheids- en voortbrengingsgevoel zwelt in al zijn verheerlijkingen van Amerika. Natuur en democratie hebben in zijn geest geen scheidende grens. ‘I conceive of no flourishing and heroic elements of democracy in the United States - without the Nature element forming a main part - to be its health-element and beauty-element - to really underlie the whole politics, sanity, religion and art of the New World.’Ga naar voetnoot2 - Lijkt het niet treffend op Emerson's woorden, zooeven aangehaald? Democratie heeft voor Whitman een kosmischen inhoud gekregen; zij is zijn bruid gelijk de Armoede het van Franciscus was. Democratie omvat voor hem zijn stroomende liefde voor alle menschen. ‘The idea of the books is Democracy, that is carried far beyond Polities into the regions of taste, the standards of Manners and Beauty and even into Philosophy and Theology.’Ga naar voetnoot3 En daarom deerde het Whitman niet, indien de onvoltooide democratieën niet strookten met zijn ideaal. ‘He saw democracies die in democracy.’ - Zijn geest was die van den profeet. ‘I see Freedom, completely arm'd and victorious, and very haughty, with Law on one side and Peace on the other,
A stupendous trio all issuing forth against the idea of caste;
What historic denouements are these we so rapidly approach?
I see men marching and countermarching by swift millions,
| |
[pagina 376]
| |
I see the frontiers and boundaries of the old aristocracies broken.
I see the landmarks of European kings removed,
I see this day the People beginning their landmarks, (all others give way;)...’Ga naar voetnoot1
Toen hij stervende was, werd er gesproken over de toenmaals (1892) opkomende imperialistische strekkingen in zijn land. Whitman zeide: ‘They are momentary. They leave the real work undone. The real America is not to establish empires but to destroy them. Any America that stopt with America would be a story half told.’Ga naar voetnoot2 |
|