Verzamelde werken. Deel 5. Cultuurgeschiedenis 3
(1950)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekend
[pagina 26]
| |
Homo ludens
| |
Voorrede - inleidingGa naar voetnoot*Toen wij menschen niet zoo verstandig bleken als een blijder eeuw in haar vereering van de Rede ons gewaand had, heeft men als benaming van onze soort naast homo sapiens die van homo faber, de menschmaker, gesteld. De term was minder treffend dan de eerste, want faber is ook menig dier. Wat van maken geldt, geldt ook van spelen: tal van dieren spelen. Toch schijnt mij homo ludens, de spelende mensch, een even essentieele functie aan te duiden als het maken, en naast homo faber een plaats te verdienen. Het is al een oude gedachte die getuigt, dat bij doordenken tot den bodem van ons kennen alle menschelijk handelen slechts een spelen schijnt. Wie aan deze metaphysische conclusie genoeg heeft, moet dit boek niet lezen. Mij schijnt zij geen reden, om de onderscheiding van het spel als een eigen factor in al wat in de wereld is, te laten varen. Sinds langen tijd ben ik steeds stelliger tot de overtuiging gekomen, dat menschelijke beschaving opkomt en zich ontplooit in spel, als spel. Van 1903 af zijn er sporen van dit inzicht in mijn geschriften aan te treffen. In 1933 wijdde ik aan dit onderwerp mijn oratie als Rector der Leidsche Universiteit, onder den titel: Over de grenzen van spel en ernst in de cultuurGa naar voetnoot1. Toen ik vervolgens deze rede twee maal nieuw bewerkte, eerst voor een voordracht te Zürich en te Weenen (1934), daarna voor een in Londen (1937), gaf ik er den titel aan: Das Spiel-element der Kultur, The Play Element of Culture. Beide malen corrigeerden mijn gastheeren: - in der Kultur, - in Culture, en telkens weer schrapte ik de praepositie en herstelde den genitief. Immers het was voor mij niet de vraag, welke plaats het spel temidden van de overige cultuurverschijnselen inneemt, maar in hoeverre de cultuur zelf spelkarakter draagt. Het was er mij om te doen, - en het is het ook in deze uitgewerkte studie, - het begrip spel, als ik het zoo mag uitdrukken, te integreeren in dat der cultuur. | |
[pagina 27]
| |
Spel wordt hier opgevat als een cultuurverschijnsel, niet of niet in de eerste plaats als een biologische functie, en behandeld met de middelen van een cultuurwetenschappelijk denken. Men zal bemerken, dat ik mij van de psychologische interpretatie van het spel, hoe belangrijk zij ook is, zooveel mogelijk onthoud, en dat ik van de begrippen en verklaringen der volkenkunde, ook waar ik ethnologische feiten te vermelden heb, slechts een zeer beperkt gebruik maak. Den term magisch, bij voorbeeld, zal men maar een enkelen keer aantreffen, dien van mana en dergelijke in het geheel niet. Indien ik mijn betoog in stellingen samenvatte, zou een er van luiden, dat de ethnologie en de haar verwante wetenschappen aan het begrip spel te weinig plaats inruimen. Mij was althans de algemeen gebruikelijke terminologie ten opzichte van het spel niet voldoende. Ik had voortdurend behoefte aan een adjectief bij spel, dat eenvoudig uitdrukt ‘wat tot spel of spelen behoort’. Speelsch kon daartoe niet dienen, het heeft een te speciale nuance van beteekenis. Men veroorlove mij daarom het woord ludiek in te voeren. Al is de veronderstelde grondvorm in het Latijn onbekend, in het Fransch komt het woord als ludique in psychologische geschriften voor. Terwijl ik mijn werk aan de openbaarheid prijsgeef, bekruipt mij de vrees, dat velen, ondanks al den arbeid, die erin steekt, het een onvolledig gedocumenteerde improvisatie zullen achten. Het is nu eenmaal het lot van hem, die cultuurproblemen behandelen wil, zich telkens te moeten wagen op velerlei gebied, dat hij niet genoegzaam beheerscht. Alle tekorten aan kennis eerst nog aanvullen was voor mij buitengesloten, en met het verantwoorden van elk détail door een verwijzing heb ik het mij gemakkelijk gemaakt. Het werd voor mij nu schrijven of niet schrijven. Van iets wat mij zeer ter harte ging. Dus heb ik geschreven.
Leiden, 15 Juni 1938 |