Verzamelde werken. Deel 2. Nederland
(1948)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekendEen vlek op DelftGa naar voetnoot*Volken en Regeeringen kunnen soms even slordig en vergeetachtig zijn als gij en ik. Ge zijt burger van een Staat, die in een edelen strijd om vrijheid zijn bestaan won. Gij eert als grondlegger van dien Staat en van die vrijheid den man, die onder degenen, die zich als staatslieden een plaats verwierven in de rij der helden der historie, schier boven allen uitsteekt door de hoogheid van zijn nooit bezweken moed. Hij heeft voor uw vrijheid zijn leven gegeven, in het duisterst van den hachelijken strijd, zonder de vertroosting van het komende heil te hebben gesmaakt. Natuurlijk hebben reeds uw voorzaten, het glorieuze geslacht van 1600, dat, dank zij het werk van Oranje, zijn vleugels heeft kunnen uitslaan tot in de verste hoeken der aarde, zijn geest heeft kunnen doen uitzwieren tot in de hoogste sferen van kunst en gedachte, - natuurlijk hebben reeds de Staten Generaal der Zeven vrije Provinciën | |
[pagina 581]
| |
de plek, waar Oranje geleefd had, gezwoegd en geleden maar niet versaagd had, waar hij door het moordschot gevallen was, tot gewijden grond verklaard, al wat er stond en wat de heugenis aan hem bewaarde, als schatten der natie behoed, die plaats tot heiligdom der vrijheid verheven... Of... hebben zij het bij geval vergeten? Gij hebt vele nationale deugden, daaronder eenige, die haar betrekkelijke zijde hebben: uw eenvoud van zin, uw afkeer van praal en vertoon, uw nuchter verstand, uw gevoel voor het onmiddellijk nuttige. Zij spelen u somtijds parten, die deugden. Wonderlijke verstrooidheid! Het voorgeslacht heeft wèl, niet ver van die plek, in de Nieuwe Kerk het luisterrijke praalgraf gesticht, dat onze zeventiende eeuw even scherp kenmerkt als Vondel of Sweelinck, maar dat er aan het Oude Delft ook iets te doen, althans na te laten viel, is niet bij hen opgekomen. Bij het geslacht van 1600 niet, dat nu eenmaal voor ‘monumentenzorg’ nog weinig gevoel had, maar bij de lateren evenmin. En het was toch wel de moeite waard geweest! Het gebouwencomplex van Sint Aachtenklooster, waarvan een deel tot 's Prinsen hof had gediend, zou, behoorlijk in stand gehouden, van nog heel wat meer hebben getuigd dan van 10 Juli 1584 alleen. Het zou bij voorbeeld ook van een anderen tragischen datum duidelijker dan nu hebben gesproken: van 9 December 1572, toen de rector van het klooster, de oude Cornelis Musius, verschrikt door het gevaar, het verblijf, waar de aanwezigheid van den Prins hem de beste bescherming bood, overhaast verliet, om in den nacht van den volgenden dag den marteldood te vinden. In onze vaderlandsche herinneringen hadden wij gaarne iets meer gehad van dien edelen vertegenwoordiger van zestiende-eeuwsch geestelijk leven, die een vriend van Oranje was: humanist, die in jongere jaren zich naar Erasmus gevormd had, Latijnsch dichter, bevorderaar der gewijde muziek, kunstkenner, die met hulp van Maarten van Heemskerk in het Sint Aachtenklooster een schat van schilderijen had vergaard. In November 1572 had de Prins hier zijn intrek genomen, in de bangste dagen van den strijd heeft hij er vertoefd. In de kapel van Sint Aachten, nu Waalsche kerk, heeft hij 3 October 1574 het blijde bericht van Leiden's ontzet vernomen, in het Prinsenhof is hem een half jaar vóór zijn dood het kind uit zijn huwelijk met Louise de Coligny, Frederik Hendrik, geboren. In deze gebouwen huisden tijdelijk ook de Staten Generaal, de Staten van Holland, het Hof van Hol- | |
[pagina 582]
| |
land; de sacristie werd tot bewaarplaats der charters van 't gemeene land gebruikt. Dat waren waardige bestemmingen, en het was immers gewoonte, zich met plaatsruimte te behelpen, waar men ze vinden kon, en de benarde tijden vroegen andere zorg dan het stichten van statige nieuwe gebouwen. Al dien tijd van 's Prinsen verblijf, eerst tot 1577, daarna weder nu en dan sedert 1580, diende het Sint Aachtenklooster nog tot menig ander gebruik dan alleen als stadhouderlijk kwartier. De Zusters hadden er rustig kunnen blijven wonen; in 1580 waren er nog 29, in 1607 nog 8. De kapel diende voor den hervormden dienst in het Fransch. Tot gastverblijf van vorstelijke of aanzienlijke personen had het van ouds gediend, Prinsenhof bleef het ook na 1584. Emilia van Nassau met haar Portugeeschen gemaal woonden er met hun hofhouding, na hen de dochters uit dit huwelijk, de freules van Portugal, om van andere bewoners niet te spreken. Inmiddels was men reeds vroeg begonnen, ook de niet als woonverblijf bruikbare gedeelten tot allerlei doeleinden te benutten. Reeds in 1580 werd de kerk afgestaan aan den Vechtmeester als schermschool, een vreemd gebruik voor die plaats, maar deze Vechtmeester was niemand minder dan de beroemde wiskundige Ludolf van Ceulen! Rederijkers vertoonden er hun zinnespelen, er werden feesten gehouden, de provinciale synode vergaderde er in de 18e eeuw, de saainering werd er gevestigd. Intusschen liet men de gebouwen vervallen, of verminkte ze, om tot bepaald gebruik te dienen. Met den tijd schijnt dat gebruik de roemrijke traditie van het kwartier steeds minder waardig te worden. Dit zij niet gezegd van zijn bestemming tot gymnasium in 1775, waarvan nog een Latijnsch opschrift boven een der poorten getuigt, noch van de op de tweede binnenplaats in 1776 nieuw aangebouwde concertzaal, al schond die aanbouw het geheel. Maar toch, in dat alles te zamen: soepkeuken hier, goederenmagazijn daar, armenschool elders, militair verblijf sedert 1781, is piëteit voor het verheven verleden van dit monument van 's lands schoonste historie ver te zoeken. Wat er van den toestand der gebouwen omstreeks 1572 tot 1584 rest is niet veel meer dan fragmenten, waaronder uit bouwkundig oogpunt de sierlijke, in baksteen gemetselde trap naar de galerij wel het merkwaardigste is, die verder leidt naar den donkeren zolder, waar men op hun oorspronkelijke plaats nog de fraaie apostelbeelden kan zien, die in de muraalstijlen van de kapel zijn uitgehouwen. Gansche gedeelten zijn geheel afgebroken en door nieuwere bouwsels | |
[pagina 583]
| |
vervangen, andere zoodanig vernieuwd, dat zij van den oorspronkelijken toestand niets meer weergeven. Met name geldt dit van het gastenkwartier, dat eens den Prins huisvestte. Van de zaal, waar hij gestorven is, is wel is waar de architectuur grootendeels intact bewaard, maar de betimmering en het raamwerk zijn nieuw; de zolderbeschildering en de schouwen zijn uit het midden der 17e eeuw. Van de vertrekken, die hij bewoonde, is nauwelijks iets bekend en weinig meer over. Zij moeten gelegen hebben aan het Oude Delft, in de Oostelijke helft van den vleugel langs de Schoolstraat, op de bovenverdieping. Men kent in een afbeelding het uiterlijk van den voorgevel. En toch is dit geheel, ondanks alle afbraak en verminking, nog altijd, na de Abdij te Middelburg, het best bewaarde kloostercomplex uit vroeger eeuwen, dat ons land bezit. Ook uit dat oogpunt, onafhankelijk van de eer, die men den Prins en Musius bieden wil, verdient een waardige zorg voor deze gebouwen ieders belangstelling. Hebben de vroegere geslachten dan van deze vaderlandsche taak niets begrepen? Het antwoord moet luiden: vóór het midden der negentiende eeuw ternauwernood. Noch de rust in den kamp, die 1609 bracht, noch de bezegeling der vrijheid in 1648, noch het eerste eeuwjaar van 's Prinsen dood, noch ook het herstel van onze onafhankelijkheid hebben, naar het schijnt, de bezinning gebracht, die de aandacht op dit werk van dankbaren eerbied moest richten. De eerste stem, die op de schande van het deerlijk verval van deze plek met verontwaardiging wees, was die van J.C. Perk in een paar gedichten uit het jaar 1849Ga naar voetnoot1, weldra gevolgd door het woord van Groen van Prinsterer, die de zaak in de Tweede Kamer ter sprake bracht. In het volgende jaar kwam hij er op terug, blijkbaar zonder eenigen weerklank te vinden. In 1852 wordt, op een wensch in de afdeelingen der Tweede Kamer geuit, een niet zeer grondig onderzoek naar den toestand der gebouwen ingesteld, maar als Sloet tot Oldhuis op grond daarvan in de Kamer voor de zaak opkomt, antwoordt Thorbecke gemelijk en onverschillig, en de zaak blijft rusten. Daarna is Jacob van Lennep de woordvoerder, totdat in 1873 Victor de Stuers het verzuim brandmerkt in zijn ‘Holland op zijn smalst’. Met de nadering van 10 Juli 1884 wordt er van regeeringswege ernst met de zaak gemaakt, evenwel enkel in den vorm van een restauratie der zoogenaamde Historische Zaal met haar onmiddellijke omgeving, overeenkomstig de | |
[pagina 584]
| |
denkbeelden van De Stuers. Bij de behandeling in de Kamer was ook de herinnering aan Cornelis Musius reeds op treffende wijze onder de aandacht gebracht. Toen deze restauratie in 1889 was voltooid, heeft Jhr B.W.F. van Riemsdijk in een historische beschrijving, waaraan de meeste der hier genoemde bijzonderheden zijn ontleend, de geschiedenis en den tegenwoordigen staat van het monument op zeer verdienstelijke wijze samengevat.Ga naar voetnoot1 ‘Het voormalig verblijf van den Zwijger in eere hersteld’ luidt het in het voorbericht. Onze tijd evenwel, waarschijnlijk de grijze auteur zelf ook, die immers nog steeds met onzen tijd meegaat, acht dat eerherstel van 1884 niet meer genoeg. Wel werd sedert dien geleidelijk het gebouw aan zijn gebruik tot militaire doeleinden onttrokken, en werden in 1905 eenige lokaliteiten op de bovenverdieping van rijkswege hersteld en vervolgens door de gemeente voor haar museumverzamelingen ingericht, maar daarmede is nog slechts een klein gedeelte gedaan van hetgeen wij thans verlangen moeten. De eer van Nederland eischt, dat deze geheele plek voortaan landgenoot en vreemdeling ontvange in dien staat van waardigheid, die, zonder te vervallen in gefantaseerden herbouw van verloren ouds, door beleidvol herstel daaraan nog te geven is. Hieraan ontbreekt nog veel. Wat er nog over is van de kruisgang, niet veel helaas, maar uit bouwkundig oogpunt zeer merkwaardig, verkeert in deplorabelen toestand. Het muurwerk gelijkt hier en daar een lappendeken. Hier teekenen zich nog de spitsbogen van vroegere vensters af, daar zijn nieuwe vensters uitgebroken. Pleisterlagen, die het verval moesten bedekken, zijn groezelig geworden en afgebrokkeld. Op verschillende plaatsen is spoedig ingrijpen noodzakelijk, om instortingen te voorkomen. De bestemming, aan sommige deelen der gebouwen gegeven, is nog altijd ver beneden de waardigheid van de plek. Ook het best bewaarde gedeelte, waar de verzameling Schouten is ondergebracht, vraagt dringend de aandacht. Het Prinsenhof te Delft tot waardig aanzien hersteld te zien, was een der vele echt vaderlandsche denkbeelden, die Cornelis van Vollenhoven koesterde in de zich karig gegunde oogenblikken van rust van | |
[pagina t.o. 584]
| |
3. het voormalig klooster van sinte agatha te delft, gezien van den toren van de oude kerk (zie de hoek-steenbeeren. - Het terrein loopt tot de stadsvest, vlak vóór den spoorweg, die op de foto nog juist te zien is.)
| |
[pagina 585]
| |
zijn levensarbeid. Na zijn ontijdig heengaan was het de behoefte, om van hetgeen hij onvoltooid achterliet nog zooveel mogelijk tot stand te brengen, die enkele van zijn vrienden bewoog, het initiatief te nemen tot de stichting ‘Het Princenhof’, opgericht 10 Juli 1934. Zij stelt zich ten doel de bevordering van het nog niet volbrachte werk aan Sint Aachten's huis en hof. Een voorloopig ontwerp voor de herstelling is reeds van haar uitgegaan, bestaande uit een ideaal plan dat aangeeft hoe men zich den toestand op den duur denkt, en een bescheidener project, dat voor onmiddellijke verwezenlijking vatbaar schijnt. Het Delftsche Gemeentebestuur heeft het in beginsel aanvaard. Laat dan nu alles gedaan worden, wat hier nog te doen valt. Het tijdstip is gunstig. De zin voor het geestelijk belang, dat hier gediend moet worden: waardige zorg voor een te lang verwaarloosd monument van Oranje, is levendiger en algemeener dan ooit te voren. Hier is een terrein, waarop aan een taak van nationale piëteit protestantsch en katholiek Nederland eendrachtig kunnen samenwerken. De ervaring van een halve eeuw liefdevolle monumentenzorg heeft weloverwogen grenzen getrokken tusschen zorgvuldig bewaren en, waar het kan, herstellen en roekelooze nabootsing van oude schoonheid. Eenige geestdrift, eenige offervaardigheid, en 's lands historie zal voortaan aan het smalle water van het Oude Delft en in de hooge ruimte van de Nieuwe Kerk even waardig spreken. |
|