Verzamelde werken. Deel 2. Nederland
(1948)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekend
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de vijftiende eeuw denzelfden klank hebben als veel later en ten deele nu nog: dat schelle klaroentimbre, dat uit de legerkampen van Lodewijk XIV en van de Revolutie schalt. De hoogmoed van zich de edelste natie ter wereld te voelen, tot heerschen bestemd, bloem en voorbeeld van ridderdeugd, leermeesteres der volken, - de onaantastbare dunk van de superioriteit van Parijs ‘reposaille d'honneur mondain et de sens’, het schier aanbidden van de leliebloem, dat alles spreekt reeds luide. Wat meer zegt: van dat alles kunnen zich ook de Bourgondische hertogen en hun dienaren niet losmaken. Al die trots en glorie is mee hún erfdeel. Hoe zou het ook kunnen, dat niet de afstamming van de leliën, in een tijd, toen ‘France’ en ‘maison de France’ nog nauwelijks gescheiden begrippen waren, de hertogen ten sterkste had gepreoccupeerd. Bij Chastellain zelf, den hofgeschiedschrijver van Philips den Goede, kan men al die sentimenten in een sonoor pathos uitgedrukt vinden, niet enkel in zijn gelegenheidsgeschriften, die de verheerlijking van Frankrijk tot onderwerp hadden, zooals ‘Le throsne azuré’ en ‘L'entrée du roy Loys en nouveau règne’Ga naar voetnoot1, maar door zijn geheele kroniek heenGa naar voetnoot2. Het besef van Franschen te zijn en in Frankrijk's hoogen roem te deelen, heeft het opkomen van een zelfstandig Bourgondisch-Nederlandsch vaderlandsgevoel in den weg gestaan. De Fransche geschiedvorschers van de laatste eeuw zijn in hun veroordeeling van de Bourgondische politiek, hoe gerechtvaardigd ook van het Fransche standpunt die veroordeeling moge zijn, op enkele punten tot minder juiste voorstellingen gekomen. Langen tijd was de opvatting van de partijtwisten Orleans-Bourgondië en van de regeeringen van Karel VII en Lodewijk XI ook in Frankrijk zelf onder den invloed gebleven van de grootere faam der ‘bourguignonsche’ geschiedschrijvers. Het getuigenis van Monstrelet, van den ‘Bourgeois de Paris’, van Chastellain, La Marche, Thomas Basin en zooveel anderen, klonk nu eenmaal luider dan dat der enkelen, die ‘Armagnacs’ waren geweest. ‘L'histoire s'est faite bourguignonne’ kon Michelet zeggen, die hierin, zooals zoo dikwijls, met een lichtende flambouw den weg heeft gewezen, om tot een juister oordeel te geraken. Men heeft ingezien, dat het standpunt der Armagnacs ten slotte meer recht had, als het ware Fransche te gelden dan dat van Bourgondië, dat de zegepraal der Bourgondische politiek tot Frank- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rijk's ondergang zou hebben geleid. Maar de reactie is wat te ver gegaan. ‘Il n'y a pas cent ans, zegt Auguste Molinier, qu'on est revenu à une appréciation plus intelligente des faits, et qu'on a commencé à voir dans la maison de Bourgogne une maison étrangère et ennemie.’Ga naar voetnoot1 Een vreemd en vijandelijk huis, zeker, dat is waar... als wetenschappelijk-historische conclusie omtrent de beteekenis van het huis Bourgondië voor de geschiedenis van Frankrijk. En toch zou het geheel onjuist zijn, al de loyale Fransche gevoelens, die aan het Bourgondische hof tot in den tijd van Karel den Stoute toe steeds met nadruk beleden zijn, eenvoudig te verklaren voor politieke veinzerij. De groote scheiding, die wij van ons historisch gezichtspunt ontwaren tusschen het Bourgondische principe en het Fransche, is aan de tijdgenooten nimmer bewust geweest. Dat het nationale heil van Frankrijk slechts kon bestaan in de eenheid des rijks en het sterk gezag des konings, had nog niemand uitgesproken, ook niet de Armagnacsche tegenstanders van Bourgondië, al handelden dezen er onbewust naar. De conflicten met de kroon blijven voor de Bourgondische hertogen huistwisten, waarin zij, ook al zitten zij te Gent of Brussel, als Franschen voor een goed recht van Frankrijk zelf opkomen. Men kan hun politiek van het Fransche standpunt een dwaling noemen, een zelfzuchtig beleid, maar een vreemde, vijandelijke politiek, laat staan een verraad, nietGa naar voetnoot2. De Fransche geschiedenis zou van verraders wemelen, wanneer al degenen, die niet hebben ingezien, dat de lijn van Frankrijk's ontwikkeling over centralisatie en absolutisme liep, die voor particularistische belangen zijn opgetreden: Hugenoten, Ligueurs en alle vijanden van Richelieu, als verraders moesten gelden. En zelfs al wilde men de staatkunde der hertogen opvatten als een anti-Fransche, dan nog zou er twijfel mogelijk zijn, of daarmee al hun uitingen van Fransch loyalisme vervielen tot bewuste huichelarij. De afstand tusschen politieke ideeën en politieke daden en belangen kon in de vijftiende eeuw onbewust nog veel grooter zijn dan tegenwoordig. Men behoeft maar heel weinig in cultuurhistorische richting gewerkt te hebben om te weten, dat die tijd ons in elke sfeer, op elk gebied voortdurend menschen laat zien, die handelen zonder verband of in tegenspraak met hun uitgesproken denkbeelden. Een be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oordeeling van zoodanige houding als louter huichelarij zou onhistorisch zijn. Men heeft veeleer te doen met een algemeen onvermogen om het geheel der eigen handelingen te spiegelen in den beleden plicht of moraal. Veel meer dan in den kritischen geest van den modernen mensch is er in den geest der vijftiendeëeuwers plaats voor verschillende lagen van denkbeelden, die elkander logisch behoorden uit te sluiten, waarvan nu de een dan de ander woorden en daden bepaalt. Een wankel evenwicht tusschen een pathetisch Fransch patriotisme en de ontwakende geestdrift voor een nationale Bourgondische zaak, zoo zou men het politieke standpunt van een geest als Chastellain kunnen kenmerken. De sterke schommeling tusschen die beide uitersten, zooals hij die vertoont, is misschien juist bij een hooggestemd idealist, als hij is, het best te begrijpen. Chastellain noemt zich Franschman. ‘Sy requiers et supplie aux lisans, de quelque party qu'ils soient, François, Bourgongnons ou Anglois, que sur moy leur plaise oster toutes partialités, suspicions et faveurs, et me juger tel que me proteste: léal François avec mon prince.’ Geboren Franschman, zegt hij: ‘Je François doncques de naissance et exalteur de la nation...’ Dit is vreemd, want hijzelf vertelt, dat hij geboren was in het graafschap Aalst, en uit de huizen van Gavere en Massemen stamdeGa naar voetnoot1. Aalst nu maakte deel uit van Rijks-Vlaanderen, behoorde dus niet onder de Fransche kroon, en de genoemde edele geslachten schijnen dan ook keizerlijke leenmannen te zijn geweestGa naar voetnoot2. Uit een feodaal oogpunt, - en zoo zou men haar toch in de eerste plaats moeten verstaanGa naar voetnoot3, - ging dus, schijnt het, die professie van nationaliteit eigenlijk niet op. Of bedoelt Chastellain, als hij zich Franschman noemt, dat het Fransch zijn moedertaal was? Maar ook dit schijnt twijfelachtig. Niet omdat hij goed Dietsch kendeGa naar voetnoot4, ook niet, omdat zijn taal meer Vlaamsche woorden en wendingen vertoont dan die van zijn Picardische tijdgenooten Monstrelet en Molinet: van het Fransch uit Vlaanderen is dit niet meer dan natuurlijk. De bewoordingen evenwel, waarin La Marche hem prijst als ‘natif | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
flameng, toutesfois mettant par escript en langaige franchois’Ga naar voetnoot1, doen mij toch half en half vermoeden, dat Chastellain als geboren Dietsch-spreker is te beschouwen. Dat doet ook het welgevallen, waarmede Chastellain zelf in gepaste nederigheid zijn Vlaamsche eigenschappen van grove landelijkheid in het licht stelt. Hij spreekt van ‘sa brute langue’, hij noemt zich ‘homme flandrin, homme de palus bestiaux,... ygnorant, bloisant de langue, gras de bouche et de palat et tout en fangié d'autres povretés corporelles à la nature de la terre’Ga naar voetnoot2. Zoo sterk moet dan de afstraling van de Fransche glorie zijn geweest, dat zij een man, die naar allen schijn door moedertaal noch herkomst aan de kroon verbonden was, geheel betooverde. ‘Je n'ay amour à région chrestienne que à celle de France.’ Van jongsaf heeft hij naar Frankrijk's heerlijkheid in bewondering gestaard, op Frankrijk al zijn liefde en geestdrift geplaatst, ‘par une affection toute brûlant de voir vostre régnation glorieuse’. Alle glans en heerlijkheid der Bourgondische landen wordt aan Frankrijk ontleend: ‘la nation de deça vit et emprunte de la plénitude de l'autre’Ga naar voetnoot3. Die eerbied en bewondering van Frankrijk maken den grondtoon van zijn politieke stemming uit. Hoe meer hij zijn bezieling zoekt louter in het ideaal, des te klaarder klinkt zijn lof van Frankrijk, door geen Bourguignonsche scrupules verstoord. En tegelijk, des te rhetorischer en gekunstelder valt zijn dichten uit, zooals de hyperbolische lofzang ‘Le thrône azuré’Ga naar voetnoot4. Maar het was voor den geschiedschrijver van het huis Bourgondië niet mogelijk, altijd in die blijde verheffing te zweven. Hij had al te veel te verhalen, wat van bittere vijandschap met de Fransche kroon sprak. Om de werkelijkheid met zijn diepgewortelde genegenheid voor Frankrijk te rijmen, schept hij zich de volgende voorstelling. De hertogen zijn altijd echte Franschen gebleven, vol eerbied voor de kroon en vervuld van een ernstig streven naar het heil van Frankrijk. Maar een noodlottig misverstand maakt Karel VII blind voor de edele bedoelingen van Philips. Nooit heeft het lot een persoonlijke samenkomst der beide vorsten willen gedoogen, die alle geschillen had | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kunnen vereffenenGa naar voetnoot1. Frankrijk wordt slecht gediend. De koning (Karel VII wel te verstaan, want tijdens Lodewijk XI veranderen Chastellain's opinies) is goed, maar booze raadgevers belasteren den hertog, en de Franschen haten hun ware vrienden, de Bourgondiërs. Daar is één man te veel in het koninkrijk, meenen zij: de hertog van Bourgondië. Laat hen bedenken, dat zijn dood Frankrijk slechts ongeluk kan brengen. Het zou kunnen gebeuren, dat door de schuld van die kwaadwilligen Frankrijk te gronde ging. De laatste halve eeuw heeft het rampspoed genoeg gebracht. Hij voelt ‘mélencolie sur France’, want brengen haar laatdunkende zonen haar eenmaal ten verderve: ‘Dieu ne fit oncques deux Troyes ne deux Romes,
Ne fera-il deux Frances, quant faillie
Sera la nostre, assez jà affoiblie’Ga naar voetnoot2.
Of zullen nog eenmaal de betere tijden aanbreken, ‘là où les cueurs et les diverses nations tous sous un sceptre s'entr' aimeront et seront unis ensemble’?Ga naar voetnoot3 De gouden eeuw van eendracht tusschen Frankrijk en Bourgondië, zijn toekomstdroom, heeft Chastellain nog eenmaal nabij kunnen wanen. In 1461 bracht hertog Philips den nieuwen koning Lodewijk, die vijf jaren als dauphin zijn gast was geweest, in staatsie naar Frankrijk terug, om gekroond te worden. De intochten te Reims en te Parijs waren triomfen voor den Bourgondiër, die in de hoofdstad nog een goed deel van de oude populariteit van zijn huis levend vond. Het rhetorieke vizioen, dat voor Chastellain als voor zooveel anderen de beproefde vorm was, om een gelegenheidsgedicht in te leiden, toonde hem ditmaal (met veel ander fraais) een hand, die hem in gulden letteren het schriftwoord voor oogen hield: ‘Lapidem quem reprobaverunt aedificantes, hic factus est in caput anguli’Ga naar voetnoot4. Zijn hertog zou opnieuw worden, wat eens diens grootvader, de eerste Philips, geweest was: de hoeksteen der Fransche politiek. De hertog zelf zal het niet anders hebben verwacht. De ontgoocheling was nabij. Een staatkunde, die op de dankbaarheid van Lodewijk XI bouwde, was een luchtkasteel. Twee jaar later | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
had de koning door het betalen der pandsom het Somme-gebied, dat Philips sedert 1435 bezeten had, en waarmee hij zich in het belangrijkste deel van Frankrijk zelf genesteld had, ingelost. Daarmee had Lodewijk den Bourgondiër zijn sterksten greep in Frankrijk zelf ontwrongen en een scherper grens getrokken tusschen Frankrijk en de Bourgondische landen. Philips' krachten takelden af; nog twee jaren en Karel was aan 't woord, Procrustes-natuur als weinigen. Hij nam de leiding op zich van dat ongelukkig avontuur, dat de prinsen van den bloede en enkele groote edelen, onder den naam van Ligue du bien public vereenigd, tegen de macht van de kroon en de eenheid van het vaderland waagden. De slag van Montlhéry (1465) en de verdragen van Conflans en Saint Maur waren enkel de schim van een zegepraal. Het Bourgondische huis was een stap nader bij zijn ondergang gekomen, en de schoone schijn van een Bourgondische politiek, die Frankrijks' heil voor had, was onherstelbaar verstoord. Tot nu toe had het als een vrome fictie kunnen gelden, voortaan kon het slechts een valsch voorwendsel heeten. De eerlijke Chastellain zuchtte weldra bij den slechten koers, dien de zaken namen: ‘Et tout cecy venoit et mouvoit, hélas! de ce maudit Bien Publique’Ga naar voetnoot1. Die inroeping van Frankrijk's algemeen welzijn door hen, die wij als Frankrijk's gevaarlijkste vijanden moeten beschouwen, is, als wij goed toezien, geenszins een vinding geweest van de rebellen, die in 1465 dat woord ‘bien public’ tot een aanfluiting hebben gemaaktGa naar voetnoot2. Zij herhalen slechts, wat sedert lang een soort leuze der Bourgondische partij was geweest. In haar opkomst, kort na 1400, te Parijs, gedroeg die partij zich als voorstander van beter bestuur, als reform-partij, en met eenig rechtGa naar voetnoot3. Christine de Pisan had oprecht den dood van den eersten hertog van Bourgondië, Philips den Stoute, kunnen beklagen als strekkende ‘à grant préjudice du bien propre de la couronne de France, et grief et perte de la publique utilité commune’Ga naar voetnoot4. Zoo leeft hij voort in Chastellain's gedachtenis, pijler van Frankrijk's troon, dien hij op zijn schouders torste, die wijs en goed ‘disposa et tourna son entendement à preud'hommie et toutes ses oeuvres et conclusions à l'intégrité de ce royaume et de publique salut’Ga naar voetnoot5. Jan Zonder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vrees had voor al zijn woest geweld geen andere leus ingeroepenGa naar voetnoot1, en de zonderlinge bewonderaar, die hem het politieke herdersdicht Le Pastoralet wijdde, roemt hem als een ‘qui en son tamps fu moult preux et vaillans, et tant loialment ama le roy Charle Sisime, le roialme et le bien de la chose publique, qu'en la fin en morut’Ga naar voetnoot2. Het levenswerk van Philips den Goede drukt Chastellain in dergelijke woorden uit: ‘tenoit le salut de France en sa clef et la tranquillité d'Occident en sa main’Ga naar voetnoot3. Niet alleen voor hun Fransche politiek gebruikten de Bourgondiërs die leus van het algemeen welzijn; zij dient hun ter rechtvaardiging van alle kloeke grepen: Philips' inbezitneming van Brabant in 1430, de inzetting van David van Bourgondië als bisschop van Utrecht, het beleg van Neuss, het streven naar een koningskroon, alles geschiedt terwille van het ‘bien public’Ga naar voetnoot4. Een oude term van de canonieke staatstheorie, totnutoe meer gehanteerd als een vaag schoolbegrip, wordt omgesmeed tot een instrument der moderne staatkunde. Wij zijn niet ver meer van het ‘raison d'état’ der zeventiende eeuw. Het is zeer moeilijk te schatten, hoeveel bewuste veinzerij en hoeveel politieke waan er achter dit gebruik van zulk een schoonschijnende beweegreden verscholen liggen. Van ons historisch standpunt schijnt dat beroep der Bourgondiërs en hun bondgenooten op het welzijn van het land, dat zij bedreigden, te absurd om oprecht te zijn. Maar dat komt ten deele, doordat wij onwillekeurig de Fransche geschiedenis verlengd zien tot in den nieuweren tijd, en dan erkennen, dat de politiek van Lodewijk XI de waarlijk nationale en eenige heilzame is geweest. Ons oordeel wordt dan gevormd op grond van ons historisch inzicht in het wel van den staat. Den tijdgenoot ontbrak dat inzicht. Den tijdgenoot werd het politieke oordeel door hartstocht gekleurd. Hij leefde in verwarde onklare tegenstellingenGa naar voetnoot5. En ons historisch inzicht zelf kan nog fouten begaan. Eclectisch, isoleerend als het uitteraard werken moet, stelt het de historische verhoudingen te scherp uit elkaar, ziet Frankrijk aan de eene zijde, den Bourgon- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dischen staat aan de andere, een scherpe grens tusschen beide. In werkelijkheid nu bestond die grens nog niet. Het hertogdom Bourgondië, de graafschappen Vlaanderen en Artois bleven deel uitmaken van het Fransche koninkrijk. De hertog bleef de eerste Pair van het rijk. Tal van edelen waren zoowel in Frankrijk als in de Bourgondische landen gegoed, en hadden bij afwisseling, of zelfs tegelijkertijd, in verschillende ambten den koning en den hertog gediend. Zoolang de steden aan de Somme in het bezit van den Bourgondiër bleven, gingen de wederzijdsche landen bijna ongemerkt in elkander over. De hertog oefende nog altijd een zeer belangrijken invloed uit op de inwendige Fransche staatkunde. Met het huis Bourbon, van alle Fransche prinsenfamiliën het machtigst aan landen, en in bloed het verst verwijderd van de regeerende Valois, stonden zij in de nauwste en vriendschappelijkste betrekkingen. Hoeveel van den ouden partijhartstocht uit de dagen van Armagnacs en Bourguignons nog in Parijs zelf weer kon opleven, had het bezoek van Philips in 1461 getoondGa naar voetnoot1. Het is de scherpe blik van Lodewijk XI, die inziet, dat hij het Bourgondische gevaar eerst dan zal kunnen bestrijden, wanneer vooraf de breede gemeenschappelijke zone tusschen Frankrijk en de Bourgondische landen heeft opgehouden te bestaan, wanneer een scherpe grens een ieder zal gedwongen hebben, te kiezen voor een van beide heeren. Reeds tijdens z'n verblijf in Brabant als dauphin hadden de edelen van het hof van Philips zich beklaagd, dat Lodewijk zijn gevolg den omgang met hen verbood. Na de eerste belooningen voor de hulp, hem bij zijn terugkeer in Frankrijk in 1461 door den Bourgondischen hertog verleend, had Lodewijk geen enkelen Bourguignon meer eenig gunstbewijs gegevenGa naar voetnoot2. In 1463 loste hij de Somme-steden, tot groote woede van Karel, die moest aanzien, hoe een hem vijandige groep zijn verouderden vader beheerschte. Voor de keus geplaatst, den koning of den hertog te dienen, kozen velen het eersteGa naar voetnoot3. Reeds in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de laatste jaren van Philips begint de uittocht van Bourgondische edelen en staatsdienaren, om tijdens Karel den Stoute steeds toe te nemen, en eindelijk na de katastrofe van Nancy in 1477 te ontaarden in een algemeen overloopen. Het waren veelal van de besten, van de wijsten althans, die den weg van Commines volgden: de handige Bourgondische ridder Philippe Pot, wiens geslacht in den dienst der hertogen was opgekomen, de rechtsgeleerde Jean d'Auffay, kort nadat hij nog een beroemd verdedigingsgeschrift van Maria's rechten had gesteldGa naar voetnoot1, de bekwame veldheer Philippe de Crèvecoeur en zooveel anderen. Ook in kleinigheden herhaalt zich de geschiedenis somtijds. Deze overloopers kregen een spotnaam, die geheel toevallig vele eeuwen later nog eenmaal een politieke groep in Frankrijk moest hoonen: de Mamluken. Zoo heetten de trouwe Bonapartisten uit de latere dagen van het tweede keizerrijk, zoo heetten ook die kersversche dienaren van Lodewijk XI. Maar het woord is in tegengestelden zin te verstaan: Napoleon's ‘Mamelucks’ heetten aldus om hun trouw tot het uiterste, naar de Egyptische lijfknechten van den eersten keizer. Die van Lodewijk XI heetten zoo juist om hun verraad: de Mamluken in Egypte golden voor afvalligen van het Christendom. ‘France soustient tirans et Mamelutz,
L'euvre et le nom tesmoigne ce que c'est.
Barbarins, Turcs et Tartarins veluz
Ont plus beaulx noms et sont pyteux trop plus
Que Crievecoeur, Chame, Maigny, Clochet...’Ga naar voetnoot2
Het is niet meer dan natuurlijk, dat er aan de Fransche zijde veel meer haat was tegen Bourgondië dan omgekeerd. De hertog en zijn omgeving konden wel den schijn volhouden, alsof zij nog altijd goede Franschen waren, en terwijl zij zelf in hun landen den rijksten voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spoed en een langen vrede genoten, terwijl aan de zelfstandigheid van hun staat rustig werd voortgebouwd, bovendien nog zich in Frankrijk laten gelden, dat nog tot het midden der eeuw de ellenden van den oorlog moest verdragen. In Frankrijk daarentegen leed men onder den smaad van den vrede van Atrecht in 1435. Daar had Karel VII zich moeten verzoenen met zijn bloedverwant den Bourgondiër, die zestien jaren lang met den Engelschen vijand hem bestreden had, en thans bij dien vrede zijn verraad vergeten en zijn wraakzucht officieel bevredigd zag. In Frankrijk kwam men onvermijdelijk tot het besef van de werkelijkheid der verhoudingen: het feit, dat Bourgondië's macht een corpus alienum in het Fransche organisme was geworden. Omtrent 1460 konden Bourgondische onderdanen niet in Frankrijk reizen zonder beleedigd te worden; ‘traître bourguignon’ gold voor de Franschen zelf als een bloedige krenkingGa naar voetnoot1. Fransche edelen verklaarden openlijk, in het bijzijn van Bourguignons, dat zij eerder in den strijd de Saracenen dan de Bourgondiërs zouden bijstaanGa naar voetnoot2. Die haat tegen de zijnen is het, die Chastellain hier en daar de oogen doet opengaan, die maakt, dat de gouden nevel, waarin hem het droombeeld van een glorieuze eendracht tusschen Bourgondië en de leliënkroon voorzweefde, scheurt. De verontwaardiging wekt in hem sentimenten, die men voor het eerst als een Bourgondisch-Nederlandsch patriotisme zou kunnen betitelen, en in die verontwaardiging schrijft hij zijn beste gedicht: le Dit de Vérité. Treffend is het, hoe het heele geluid van deze strofen afwijkt van zijn gewone rhetorische en precieuze verzen. Hier veel minder gefonkel van allerlei poëtisch sieraad, hier de forsche, ernstige roepstem van de strijdzangen eener volgende eeuw. Dezelfde man, die gewoonlijk allen glans en heerlijkheid der Bourgondische macht alleen van Frankrijk afleidt en in zijn gedachten eenvoudig verwaarloost, dat die landen toch door taal en leenroerigheid niet louter Fransch waren, herinnert zich nu plotseling den waren toestand. Philips' talrijke gewesten en bovenal zijn deugden en zijn geluk, zij komen niet van den Franschen stam: ‘mais viennent nuement du don de Dieu, de haute amie juste fortune, de vraie naturelle succession légitime du tronc de l'Empire, du sang tout autre de France’Ga naar voetnoot3. Nu ziet hij Franschen en Bourgondiërs als twee natiën, en vindt den naam, die al de zijnen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
samenhoudt: ‘Et non pas tant seulement entends-je Bourgongnons pour cause du pays de Bourgongne, mais j'entends Bourgongnons de tous les divers pays qu'il avoit portans sa querelle’Ga naar voetnoot1. Haat en nijd tegen Bourgondië zuigen de kinderen van Frankrijk met de moedermelk in: Frankrijk moet een nieuw geslacht voortbrengen, gansch anders dan het huidige, of het huis Bourgondië moet ten onder gaanGa naar voetnoot2. - De sterke Vlaming is in hem wakker geworden: ‘nous meschans bons-hommeaus en nos granges,’ zegt hij trotsch, en roept den Franschen toe: ‘Vostre orgueil grant et hautaines manières,
Vos coeurs essours en nouvelle fortune,
Avec mespris de nos povres tannières
Que vous pensez fouler de vos bannières,
Si Dieu gardoit pour nous telle infortune...’
Maar geen nood: ‘Coeur nous est gros et avons roide eschine,
Force et pouvoir et bras pour les conduire.’
Den strijd begeeren wij niet: ‘Nous quant à nous, nous désirons à vivre;
Nous quérons paix et ami voisinage.’
Doch wee, als gij onzen hertog aantast: ‘Quand vous viendrez pour sa hauteur confondre,
Il est non roy mais duc pour vous respondre.’
...‘Montez, régnez, ampliez vos clostures,
Estendez mains en terre et en mer fières,
Faites sentir vos fers et vos armures,
Trembler pays, peuples et fermetures,
Dont nous, com vous, savons bien les manières!
Mettez à l'air venteler vos bannières
Et acquérez le monde en ceste queste,
Mais de cestuy n'atouchiez la conqueste.’Ga naar voetnoot3
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat alles is uit een diepere laag van Chastellain's gemoed opgeweld dan al zijn zwelgen in Fransche glorie en majesteitGa naar voetnoot1. Half verontschuldigend besluit hij met de woorden: ‘Fruit y a povre et encor moins délit,
Mais tel l'ay fait, angoisseux en mon lit.’
En wij mogen aannemen, dat het ditmaal niet het verbeelde rustbed is geweest, waarop hij gewoonlijk zijn allegorische gezichten ontwaart, maar een werkelijk ziekbed, dat hem in den koortsgloed zijn waarste verzen ingaf. Le Dit de Vérité is nog geschreven tijdens Karel VII, in de jaren van Lodewijk's vrijwillige ballingschap aan het Bourgondische hof in Brabant. Het geeft de gevoelens weer uit de machtigste en roemrijkste jaren van Philips, toen de vrede nog niet verbroken was. Wanneer men eenmaal de ondankbaarheid en vijandschap van Lodewijk XI heeft leeren kennen, en vooral wanneer Philips, die altijd die fictie van een ‘vray, bon et entier Franchois’Ga naar voetnoot2 te zijn had hooggehouden, het veld heeft geruimd voor zijn zoon Karel, klinkt dat alles veel scherper. Over Lodewijk XI heeft Chastellain in de laatste gedeelten van zijn kroniek niet dan haat en verachting uitgesproken, terwijl hij Karel VII altijd vereerd had. Karel de Stoute heeft er nooit prijs op gesteld, als goed Franschman te gelden. ‘Car estoit devenu tout d'autre nature que françoise, et tout à sa cause.’Ga naar voetnoot3 Van zijn jeugd af had hij sterke Engelsche sympathieën gekoesterd, onder invloed van zijn moeder Isabella van Portugal, in wie het bloed der Lancaster's warmer stroomde dan het PortugeescheGa naar voetnoot4. Om een woordenwisseling met den gezant van Lodewijk XI af te breken, zei Karel eens: ‘Entre nous Portugalois, avons une coustume devers nous, que quand ceux que nous avons tenus à nos amis, se font amis à nos ennemis, nous les commandons à tous les cent mille diables d'enfer’. Dat was niet wel gesproken, zegt Chastellain: ‘pour ce qu'il y avoit de mauvais agoust pour commander tacitement un roy de France à tous les cent | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mille diables.’ En bovendien, ook dat hij zich Portugees noemde, wekte wrevel onder zijn omgeving, omdat hij daarmee stilzwijgend den Franschen naam versmaadde, vanwaar hij stamde, en zich geen Engelschman dorst noemen, waarheen zijn hart hem trokGa naar voetnoot1. Zelfs dien schroom om den Franschen naam te verloochenen treft men later niet meer aan. De sporen van Fransch loyalisme zijn bij Olivier de la Marche en Jean Molinet zoo goed als verdwenen. Het bondgenootschap met Engeland, dat Chastellain steeds verafschuwd had, wordt door La Marche vrijmoedig aangeprezenGa naar voetnoot2. Molinet haat de natie, wier taal hij sprak: ‘O fleur de lyz plaine de scorpions, tu ne scauras tantost quel sainct requerre’; hoe zou het Chastellain gegriefd hebben! Molinet spreekt van Frankrijk als den Antichrist; wat tot nu toe voor allen, die Fransch geschreven hadden, hoe Bourguignonsch gezind ook, steeds gegolden had als een nationale smaad en rouw: de vernederingen uit den Engelschen oorlog: Azincourt, de kroning van Hendrik V te Parijs, dat wordt door hem verheerlijkt als glorierijke en gelukkige bedrijvenGa naar voetnoot3. Er was dan ook veel veranderd in de verhouding van Frankrijk en het Bourgondische huis. Met Karel den Stoute was in 1477 de mannelijke stam van het huis Valois-Bourgondië ondergegaan. Lodewijk had zich gehaast, het hertogdom weer aan de kroon te trekken. De ideëele banden tusschen Frankrijk en de Bourgondische macht waren zoo goed als afgebroken, want het leenverband van Vlaanderen tot de kroon kon geen krachtige band meer heeten. De oorlogstoestand hield jaren lang elke gemeenschap verre. Die katastrofe van 1477 had Chastellain niet meer beleefd: hij was twee jaren eerder gestorven. Wel had hij sombere zorgen voor het huis zijns meesters voelen opkomen. Blijkbaar was hem de broosheid van Karel's geest niet ontgaan, waarin al zoo vroeg de gevaarlijke driften de goede eigenschappen en gaven dreigden te overheerschen. Zwaarmoedig klinken de goede wenschen, waarmee hij in het ‘Advertissement au duc Charles’ den jongen hertog verwelkomt. Indien de epigrammen, die in 1458 gevonden werden in het hôtel de Bourgogne te Parijs, inderdaad van Chastellain zijn, dan heeft hij wel zeer vroeg die profetische zorgen geuit. ‘Lyon’, laat hij Karel VII tot den Bourgondiër spreken: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Lyon, les bras n'as pas si au desseure
Qu'à part toy seul puisses un monde faire;
Branle où tu veux, mais pense à ton affaire:
Cent ans as cru, tout se paie en une heure.’Ga naar voetnoot1
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Burgondyane’; onder dien naam kende men dus de Nederlanders toen nog in Engeland. Het gebrek aan een vaststaande land- of volkenkundige eenheid heeft gemaakt, dat men in de vijftiende eeuw is gaan spreken van ‘les pays de par deça’. Voor ons heeft die term ‘pays de par deça, landen van herwaarts over’ den specifieken klank, dien hij in het latere kanselarijgebruik der Oostenrijksche regeering verkregen heeft. Maar voor Chastellain en Olivier de la Marche is het nog niet meer dan een zeer vage aanduiding, die geenszins het karakter van een eigennaam heeftGa naar voetnoot1. Het beteekent bij hen nog niets anders dan ‘deze landen, de landen, waarvan ik hier spreek’. Dat zijn in den regel de Bourgondische erflanden, maar een andermaal ook wel geheel andere gebieden, bijvoorbeeld Arragon of het Napelsche, of Engeland, of Frankrijk en de Bourgondische landen samen tegenover Engeland. Een Bourgondiër, die de samenkomst van Trier in 1473 beschrijft, zegt, dat de keizer zijn gevolg grootendeels heeft samengelezen ‘es marches de par deça’, daarmede bedoelende het Triersche gebied. Zoo weinig kleefde de term nog als eigennaam aan de Noordelijke helft der erflanden van BourgondiëGa naar voetnoot2. De eenige inhoud van het begrip is de tegenstelling tot zekere ‘pays de par delà’. Doch welke worden met ‘par delà’ bedoeld? Bij Chastellain is het gewoonlijk FrankrijkGa naar voetnoot3. Eerst later staan ‘pays de par delà’ en ‘de par deça’, uit Brussel gezien, tegenover elkaar als Bourgondië in engeren zin tegenover de NederlandenGa naar voetnoot4. Het was een noodterm, die in de kanselarijtaal kon worden opgenomen, maar nimmer geschikt was, als kreet over een slagveld te klinken. Uiterst zelden is bij de schrijvers der vijftiende eeuw de benaming Nederlanden. Wanneer zij die gebruiken, is het evenals ‘de par deça’ niet als eigennaam. ‘Par guerres qui luy survinrent ès païs de mer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
çà bas’, ‘tu es mue de France pour cy venir en ces marches basses’, ‘ceste nation basse’, ‘ès basses régions’, ‘partes inferiores’, ‘le duc faisoit sçavoir à l'empereur, qu'il se tiroit en ses pays marins’Ga naar voetnoot1. Het is een zoeken naar de uitdrukking van een eenheid, die de geest nog nauwelijks had geconcipieerd, en de beschikbare termen: ‘Bourgogne, par deça, régions basses’ blijven alle een pars pro toto, dat in de feitelijke verhoudingen geen rechtvaardiging vond. Geen aardrijkskundige of ethnografische samenhang bood aan het opkomende besef van de noodzakelijke eenheid der Bourgondische macht het middel, om zich uit te drukken. Doch wellicht kon het verleden zulk een uitdrukking opleveren, en de geest der 15e eeuw was juist rijp, haar in de historie te zoeken. Ons schijnt het vanzelf sprekend, dat de Bourgondische vorsten bij het smeden van hun rijk bezield zijn geweest door de herinnering aan het oude rijk van Lotharius, de schepping van het verdrag van Verdun in 843, het gebied van Maas, linker Rijnoever, Saône en Rhône. Immers dat rijk scheen bezig te gaan herleven. Als Karel de Stoute erin slaagde, door de verovering van Champagne, Lotharingen en Elzas de beide deelen van zijn macht te vereenigen, waren Frankrijk en het keizerrijk door een nieuw Lothariusrijk gescheiden. Toch heeft die gedachte in de Bourgondische staatkunde een geringer rol gespeeld, dan doorgaans als een uitgemaakte zaak wordt voorgesteld. De invloed dezer historische herinnering op de Bourgondische machtsidealen is zelfs in den laatsten tijd betwijfeld geworden. Doch dit ten onrechte. Bij de eerste onderhandelingen over de verheffing van den Bourgondischen hertog tot koning, die in 1447 aan het keizerlijk hof werden gevoerd, heeft Philips de Goede het punt met verrassende stelligheid ter sprake gebracht. De instructie, te Brussel den 22sten October opgesteld voor den secretaris en archivaris Adriaan van der Ee, die als gezant naar Weenen vertrok, hield o.a. in, dat het nieuwe koninkrijk even belangrijk moest zijn als het rijk van Lotharius, en in het memoriaal, dat Van der Ee aan Kaspar Schlick, den kanselier, en graaf Ulrich van Cilly overreikte, wordt die eisch aldus uitgedrukt: ‘Ten opzichte van de verklaring der grenzen van genoemd rijk en deszelfs leenen komt het ons voor, dat mijn voornoemde heer de hertog van Bourgondië dat rijk zou kunnen houden en hebben op gelijke wijze en door een zoodanige verdeeling, als oudtijds van het Rijk is geschied | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten tijde van koning Lotharius, die door een verdeeling met zijn broeders, de opvolgers van keizer Karel den Groote, zijn rijk hield en had’Ga naar voetnoot1. Ja zelfs schijnt Philips reeds een ander wapen uit het arsenaal der geschiedenis even te hebben laten flikkeren, het wapen, dat een eeuw later door de Guise's zou worden gehanteerd: Hugo Capet een overweldiger, hijzelf de rechte erfgenaam van Karel den GrooteGa naar voetnoot2. Wel degelijk herinnerde men zich dus dit verleden. ‘L'on treuve par anciennes croniques que l'Empire ne souloit s'extendre que jusques au Rin et entre le Rin et le royaulme de France estoit ung royaulme bel et grant, contenant pluseurs belles et grandes villes et citez, que l'on nommoit le royaulme de Lothier... scitué entre l'Escaut et le Rin et entre Bourgoingne et la mer de Frise’Ga naar voetnoot3. Doch een naam kon dat oude rijk aan de Bourgondische landen niet geven, want het had er zelf nauwelijks een gehad. ‘Lotharingia, Lothrijke’ was al lang vast geraakt aan een zeer bepaald gebied, en niet beschikbaar als naam voor den nieuwen staat in wording. Zoo moest de eenige gedachte, die in staat zou zijn geweest, de tweeslachtigheid van het landencomplex op te lossen in één historische herinnering, voor de praktische diplomatie onvruchtbaar blijven. Trouwens, indien voorstellingen van het weleer aan de vorming van een Bourgondisch eenheidsbesef deel zouden hebben, dan zou de fantazie der kroniekschrijvers en lofdichters die bij voorkeur zoeken in een fabelachtiger verleden. In dezen tijd komt voor het eerst de oude naam der Belgen weer op. De memorie van Jean d'Auffay over de rechten van Maria van Bourgondië gewaagt eenmaal, doch zonder nadruk, van de ‘parties de Gaule hors les metes du royaume de France, comme sont les duchez, comtez etc. deça le Rhin, que l'on dict de parte Galliae Belgicae’Ga naar voetnoot4. Oudere voorbeelden uit officieele | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stukken zijn mij niet bekend, doch de Henegouwsche en Picardische chronisten en poëten weten er meer van: zij vergenoegen zich niet met Gallia Belgica, maar fabelen van de overoude glorie van het koninkrijk der Belgen, dat door den Trojaan Bavo van Phrygië, ja door koning David zelf was gesticht, waar de mythische wegenbouwer Brunehault geheerscht had, die de landen van Noorwegen en Pruisen tot aan Spanje onderworpen had! ‘David régnant en Sion la montagne
Des Belgiens les tours bien a massées.’Ga naar voetnoot1
Inmiddels werkt de verbeeldingskracht der echte Bourgondiërs op het thema der Allobrogen en Burgunden. Onrechtvaardig geweld van de voorgangers van den Franschen koning heeft eertijds ‘het koninkrijk der Allobrogen’ vernietigd; waarom zou niet thans het hertogelijk huis ‘worden hersteld in de oude waardigheid, de koninklijke wel te verstaan, gelijk weleer hun voorgangers de koningen van Bourgondië het zijn geweest’. Zoo klinkt het al lang voor 1473Ga naar voetnoot2. Olivier de la Marche weet te vertellen, dat Bourgondië eenmaal had omvat ‘grant partie des basses Allemaignes et jusques au Rin’, waarin men een vage notie omtrent het Burgundenrijk der volksverhuizing, te Worms, zou willen vermoeden. Elders zegt hij, dat Bourgondië vroeger ‘Gaule belgicque’ heette, ‘pour ce qu'ilz estoient confederez en amistié avec les Belgiens’. Lodewijk XI mocht schamper volhouden, dat de geheele Bourgondische macht enkel berustte op de hulp, die Karel VI verleend had aan zijn oom, den eersten hertog, in den slag bij Rozebeke in 1382, - de Bourgondiërs wisten daar heel andere weldaden tegenover te stellen: aan Bourgondië dankt Frankrijk het Christendom door Clovis' gemalin, de Burgundische Chrodichildis; op Cluny en Cîteaux, die springbronnen van het geloof, stoft Jean Jouffroy: beide liggen in BourgondiëGa naar voetnoot3. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het leed geen twijfel: wanneer men een historischen koningstitel wilde doen herleven, was de eerste en hoogste titel der hertogen, die van Bourgondië, daartoe aangewezen. Toch is daaraan niet het allereerst gedacht. Philips de Goede heeft bij de onderhandelingen in 1447, naar het schijnt, aanvankelijk den titel van koning van Friesland begeerd. Althans Kaspar Schlick moest in Augustus 1447 aan de beide gezanten, die Adriaan van der Ee waren voorgegaan, den wapenkoning Hendrik van Heessel en zijn zoon Willem, beduiden, dat het beraamde koninkrijk niet van Friesland, doch van Brabant den naam moest dragen. Holland en Zeeland konden dan als hertogdommen van dat rijk leenroerig zijn. Waarschijnlijk wilde de keizer zijn eigen rechten op Friesland liever onaangeroerd laten; hij heeft immers later getracht, ze te doen gelden. Van der Ee eischte evenwel, dat onder de nieuwe kroon alle landen, die de hertog van het Rijk hield, vereenigd zouden zijn: ‘unita sub monarchia dicti regni’, te weten: Brabant, Friesland, Henegouwen, Holland, Zeeland en Namen, terwijl Gelre, Gulik, Kleef, Lotharingen, Bar, Berg, Mark, Meurs en nog een aantal territoriën in Neder-Duitschland aan die kroon leenroerig en onderdanig zouden zijn. De rechten op Oostfriesland moest de keizer afstaan. Frederik III was bereid, den Bourgondiër tot koning van Brabant te verheffen, doch provinciën van het Rijk losscheuren wilde hij nietGa naar voetnoot1. De onderhandelingen sprongen af, en de koningstitel bleef langen tijd rusten. Paus Pius II kwam er in 1463 op terug, om het smeulende vuur voor den kruistocht tegen de Turken bij Philips aan te blazenGa naar voetnoot2, doch zonder gevolg. Tijdens Karel den Stoute heeft het streven een geheel ander aanzien. Paus en keizer hadden hem het eerst in 1467 de kroon van Roomsch koning voorgespiegeld, en met de hem eigen hardnekkigheid heeft Karel dàt denkbeeld en geen ander tot het einde toe vastgehouden. De keizer zelf had het immers gewenscht, schreef hij in 1471 aan hertog Sigismund. Maar de keizer had spoedig berouw gekregen over de onvoorzichtige verlokking, die hij Karel had voorgehouden, en voortaan is al het streven van het Weensche hof erop gericht, den hertog van het Roomsch-koningschap te doen afzien. Het was de keizer, die thans op de oude plannen terugkwam, en aan Karel door hertog Sigismund liet aanbieden, dat hij hem tot koning zou verheffen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met den titel van datgene zijner landen, dat Karel zelf geliefde uit te kiezenGa naar voetnoot1. Over de geheime besprekingen op de beroemde samenkomst te Trier in 1473 is nimmer het licht volkomen opgegaan. Zooveel is zeker, dat Karel eerst daar afstand heeft gedaan van zijn begeerte naar den Roomsch-koningstitel, om zich te vergenoegen met een lageren. En wel met een dubbelen koningstitel, naar het schijnt: dien van Bourgondië en dien van Friesland. Van Brabant wordt thans niet meer gehoordGa naar voetnoot2. In verband met hetgeen wij weten van de vroegere onderhandelingen van 1447, mag men veilig aannemen, dat de geruchten die in 1473 van een beraamd koninkrijk Friesland spraken, eenige waarheid bevatten. Twee oude koningstitels zouden dus herleven. Want ook Friesland gold als een der ‘zeventien christelijke koninkrijken’Ga naar voetnoot3, en de hertog rekende dat gebied het zijne. Een reeks van berichten steunen op dit punt de op zichzelf vrij late autoriteit van Reinier Snoy, waar hij meedeelt, dat Karel zijn landen zou verdeelen in twee koninkrijken: Bourgondië, dat het land van dien naam met Luxemburg, Artois, Vlaanderen en de bisdommen Châlons, Toul en Verdun zou omvatten, Friesland, dat Holland, Zeeland, Gelre, Brabant, Limburg, Namen, Henegouwen en de bisdommen Luik, Kamerijk en Utrecht in zich zou opnemenGa naar voetnoot4. Immers van dat Friesche koninkrijk weten vier ooggetuigen der Triersche dagen ook te sprekenGa naar voetnoot5. Of inderdaad de verdeeling nauwkeurig zoo was beraamd, als Snoy beschrijft, blijft onuitgemaakt. Maar dat de conceptie van een groot Friesch koninkrijk in die dagen heeft bestaan, is zeker, en voor ons van groot belang! Veel stouter dan in de dagen van Philips den Goede, die nog angstvallig een schending der Fransche hoogheidsrechten wilde vermijden, en daarom het hertogdom Bourgondië met Vlaanderen en Artois buiten zijn koningsplannen liet, had Karel uit beide groote rijken zich zijn staat willen hakken. Doch geen eenheidsstaat: een Noordelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en een Zuidelijk koninkrijk met een grens, die België dwars zou hebben doorsneden. Zoo weinig was de gedachte rijp voor het aanvaarden van een eenheid van alle Bourgondische landen. Van Karel's koningsplannen is niets gekomen. Zijn erflanden bleven tot het einde toe een ongeordende en onvolmaakte groep, waaraan nog tal van deelen ontbraken, zonder een naam, die den grond of de reden van hun samenhang kon uitdrukken. De beide staten, Nederland en België, die de Germaansche wereld aan den Noordkant van de Romaansche scheiden, en ze in elkaar doen overgaan, zouden eerst veel later en heel anders geboren worden. Moet men daarom Karel's twee begeerde rijken hersenschimmen noemen? Het is goedkoope historische wijsheid, die alles wat niet verwezenlijkt is, onlevensvatbaar acht.
Bij gebrek aan een naam, die de eenheid uitdrukt, hecht zich een besef van solidariteit, al geldt het nog enkel een vorstenhuis, zonder een nationaal bewustzijn te kunnen heeten, gaarne aan teekens en leuzen. Een kruis, een wapendier, een kreet of een spreuk kunnen een vereenigende kracht uitoefenen, waar nog geen welbewuste gedachte de beteekenis van die eendracht omschrijft. De uiterlijke vorm treedt dan als 't ware voor den inhoud van het begrip in de plaats. Zooals voor den Indiaan het besef van zijn stamverband vorm en inhoud heeft in zijn totem, zoo is het tot zekere hoogte in de vijftiende eeuw. Het is bij uitstek de eeuw van deviezen, emblemen, leuzen en blazoenen. En dit alles is voor den tijdgenoot iets meer dan een gekunsteld modespel. Die teekens hebben veelal om zoo te zeggen totem-waarde. Of laat ik, uit vrees dat men mij zal verdenken van bedenkelijke ethnologische hypothesen, zeggen: voor den heraldisch gestemden vijftiendeëeuwer hebben wapenfiguren en deviezen een beteekenis, die slechts in graad van heiligheid verschilt van de kerkelijke symbolen en formules. De leeuwen en adelaars van het wapen hebben voor hun sterk visueelen geest een soortgelijk leven als de saters en nimfen voor den Renaissancedichter. De vijftiende eeuw kenmerkt zich door een groote holheid en ijlheid van gedachte: wat zij niet kan uitdrukken, verbeeldt zij, in een teeken, een devies. De groote rol, die deze teekens spelen in den partijstrijd en het gezelschapsleven, spreekt uit iedere bladzijde der kronieken. Van het gewicht, dat men er aan hechtte, getuigt menig vredestractaat, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat ampel van die zaken spreektGa naar voetnoot1. Volgens Chastellain was het ‘une chose esmerveillable et dure à croire cy-après, mais la plus glorieuse et la plus extrêmement de grant honneur en la maison de Bourgogne’, dat de Koning van Frankrijk voor Luik in 1468 met al de zijnen het teeken der Bourgondiërs, het Sint Andrieskruis, had gedragenGa naar voetnoot2. Dat het vijandelijk teeken op een stadsbevolking werkte als de roode lap op een stierGa naar voetnoot3, beperkt zich waarschijnlijk niet tot de vijftiende eeuw. Het Sint Andrieskruis was het eigenlijke kenteeken van de Bourgondische partij, en vervolgens van den Bourgondischen staat. Door een koning van Bourgondië heette het marteltuig van den apostel op de plaats der martelie, Sint Victor bij Marseille, ter vereering te zijn opgesteld en tot veldteeken genomen... in de dagen, toen Maria Magdalena zelf de koningen van Bourgondië tot het Christendom bekeerd hadGa naar voetnoot4. ‘Et de là vint que l'ensaigne des Bourguignons est la croix sainct Andrieu, et se aucune fois ilz ont porté aultre ensaigne, ce a esté quant la seignourie par quelquefois a esté ès mains des roys de France. Mais tousjours sont ilz revenuz et retournez à leur premiere nature.’ Zoolang Philips de Stoute leefde, hadden de Bourgondiërs het rechte kruis van Frankrijk gedragenGa naar voetnoot5. Jan Zonder Vrees liet na den moord op Orleans die betuiging van trouw aan de kroon varen. In den slag van Othée op 23 September 1408, waar hij de Luikenaren overwon, de slag, die hem ook zijn bijnaam bezorgde, hernam hij het schuine kruisGa naar voetnoot6. Sinds dien tijd waren de drie partijen in Frankrijk gemerkt met de teekens van drie groote heiligen: de Franschen droegen het rechtstandige witte kruis van Sint Dionys, de Engelschen het roode van Sint Joris, de Bourgondiërs het schuine kruis van Sint AndriesGa naar voetnoot7. Men verwisselt van partij door van kruis te verwisselen. Aan het Sint Andries-kruis hecht zich al de liefde, die aan het symbool van een nationale zaak of een dynastie gegeven kan worden. Naast dit algemeene kenteeken van het huis Bourgondië stond het meer persoonlijk embleem, dat de hertogen kozen, om hun streven in een uiterlijke versiering uit te drukken. In den strijd met den hertog van Orleans waren devies en embleem van Jan Zonder Vrees ontstaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lodewijk van Orleans had als embleem een knoestigen stok gekozen, met de kenspreuk: ‘Je l'envie’, een speelterm, zooveel als: ‘ik inviteer, ik daag uit’. Zijn neef van Bourgondië gaf het technische antwoord, maar op zijn Vlaamsch: ‘Ic houd’ (dus zooveel als ‘aangenomen’) en stelde tegenover den knoestigen stok de dreigende schaaf. In ‘Ic houd’ zat wellicht de woordspeling ‘ik houw’ verborgenGa naar voetnoot1. ‘Le baston noueux est plané’ fluisterde men te Parijs na den moord op Orleans, en Jan liet boven de deur van zijn verblijf te Amiens zijn schaaf schilderen tusschen twee lansen, een oorlogslans en een tournooilans, ten teeken dat men het met hem maar voor 't kiezen hadGa naar voetnoot2. De grimmige schaaf, die niets met beschaven te maken had, was wel een passend embleem voor den rouwen Jan met zijn harden geest. Het bleef het teeken, dat in goud op de vaantjes en standaarden stond geborduurdGa naar voetnoot3, totdat zijn zoon Philips een ander koos. Deze wilde dezelfde bedoeling uitdrukken als zijn vader, ‘qui en son temps moult avoit eu grans affaires en France et portoit, à entendement de pluseurs grandes choses, le rabot’, maar hij wilde het uitdrukken ‘par plus vive signification et plus ague, selon le temps que veoit’, en zoo nam hij tot eeuwig kenteeken van zijn huis den vuurslag, ‘le fusil’, met het devies ‘Aultre n'aray’Ga naar voetnoot4. Inderdaad het klonk fijner en nobeler dan de schaaf met ‘Ic houd’. Dit vuurgerei was destijds nog niet zoo heel lang in gebruik, en het embleem schijnt de tijdgenooten als nieuw en zinrijk te hebben getroffen. Het maakte opgang. Hoe uitstekend leende zich de vuurslag, die een gekrulde B geleek en dus meteen nog door zijn vorm den naam Bourgondië weergaf, en op zijn vlakken kant gezet een kroon geleek, als versieringsmotief. Afgewisseld met den vonkenspattenden steen vormt hij de schakels van de vliesketen. Hoe geschikt was de vuurslag, ‘le briquet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Bourgogne’, om in goud geborduurd te schitteren op het zwart fluweel, dat Philips de Goede zoo bij voorkeur aanwendde, of om te worden gecombineerd met het Andrieskruis, welks armen hij met zijn krullen kon omstrengelen. Of ook om tot fraaie rhetorische beeldspraak te dienenGa naar voetnoot1. Geen wonder, dat men tot in de zestiende eeuw overal den vuurslag in initialen en bouwornamenten gebruikt zietGa naar voetnoot2. Doch met kruis, schaaf en vuurslag is de voorraad van politieke symbolen van het Bourgondische huis niet uitgeput. De overdadige geest der vijftiende eeuw had van zulke praal niet gauw genoeg. Zeer dikwijls wordt als symbool der Bourgondische macht in gedichten en in vertooningen de leeuw gebruikt. Dit staat in zooverre niet op één lijn met de genoemde teekens, dat de leeuw niet alleen zinnebeeld is voor het huis, maar tegelijk een allegorische naam voor de hertogen zelf en voor hun onderdanen. Hijzelf is de Leeuw, zijn volgers zijn leeuwen. Over de bijnamen der Bourgondische vorsten wil ik hier eerst iets meer zeggen. Zij hebben er allen een: Philips de Stoute, Jan Zonder Vrees, Philips de Goede, Karel de Stoute. Het zou een dwaling zijn, dergelijke benamingen half onbewust aan den volksgeest ontsproten te achten. En zoo er ooit reden mocht zijn, bij zulk een bijnaam aan een oordeelvelling des volks over hun vorst te denken, hier zeker niet. Behalve de laatste, zijn deze namen den hertogen zéér opzettelijk en met een bewuste bedoeling gegevenGa naar voetnoot3. Zij zijn het uitvloeisel van één bepaald ideaal, onder welks stralen men deze vorsten wenschte te zien: het laat-Middeleeuwsche, ik zou bijna zeggen décadente, ridderideaal. Die bijnamen moeten hen plaatsen in de sfeer van Artur-ridders. Zij komen uit de litteraire fantazie, die de edelen bij hun ‘pas d'armes’ als ‘Chevalier au cygne, chevalier mesconnu’ liet optreden. ‘Le hardi’ heet de eerste Philips. Die naam kwam hem toe, om de daad van riddermoed, die het eerste motief tot de stichting van de Bourgondische dynastie bleef heeten: zijn standvastigheid naast den koning, zijn vader, in den slag van Poitiers. Reeds omtrent 1360 was de bijnaam hem gegeven: ‘dame Hardement’, de moed zelf, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die met Honneur aan het hoofd der deugden gaat, heeft hem dien verleend; zij heeft hem altijd vergezeld en gediend, en hem den schoonsten naam gegeven, dien men eenig man geven kan: ‘C'est qu'il a surnom de Hardy’Ga naar voetnoot1.
De naam ‘Sans Paour’ is volgens Monstrelet aan Jan gegeven door een Engelsch gezantschap, dat in 1408 Frankrijk bezocht, bij het vernemen van 's hertogen overwinning op de LuikenarenGa naar voetnoot2. Diezelfde aanleiding schonk aan Jan van Beieren, den kerkvorst in hope, het booze ‘Sans Pitié’. Beide vertegenwoordigen sentimenten uit den ridderroman. Voor ons gevoel past dat ‘Zonder Vrees’ maar matig voor den achterdochtigen geweldenaar, die altijd een pantser onder zijn kleeren droeg, en terstond een bank schoof tusschen zich en een onbekende, die hem naderdeGa naar voetnoot3. Den tweeden Philips heeft men ook zulk een ridderlijken bijnaam toegedacht. Chastellain beproefde het met ‘le vaillant Qui qu'en hongne’, letterlijk: Wie er ook over bromt, of wel ‘Philippe L'Asseuré’Ga naar voetnoot4. Maar al rijmde ‘Qui qu'en hongne’ nog zoo mooi op ‘Bourgogne’, het heeft, evenmin als ‘l'Asseuré’, het veld behouden. Ditmaal won een meer politisch klinkende bijnaam het van den ridderlijken. Het werd ‘le bon duc’ of ‘le grand duc d'Occident’. Niet zijn moed, maar zijn goedheid, zijn macht en zijn beroemdheid moesten hem karakteriseeren; het staatkundig gewicht der Bourgondische heerschappij trad meer en meer op den voorgrond. ‘Le bon duc’ zou ik willen beschouwen als een uiting van datzelfde streven naar het vormen van een openbare meening, waaruit ook de leuze van het ‘bien public’ was voortgekomen. Reeds voor Philips den Stoute was deze bijnaam wel eens gebruikt. Christine de Pisan dichtte op diens dood een ballade met het refrein: ‘Affaire eussions du bon duc de Bourgogne’. Wij zouden wel behoefte hebben aan ‘den goeden hertog van Bourgondië’. Hierin spreekt de reformpartij aan het Fransche hof kort na 1400. ‘Ton ave’, spreekt later Chastellain | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hertog Karel toe, ‘s'acquit par commune voix le titre du bon duc’Ga naar voetnoot1. Maar eerst bij den derden hertog heeft die bijnaam de anderen verdrongen. De goede hertog, dat was de ideale Philips, zooals zijn oprechte bewonderaar Chastellain hem zag, in den hemel met zijn ‘noble maisnie’: ‘Ton Rolin sage et ton noble Croy,
Soubs qui haut sens et vertu infinie
Ta gloire humaine a esté parfurnie.’
‘Il ne désiroit point les longs jours, ce dist, sinon en tant que nature le pourroit entretenir estre utile à quelconque bien et donner fruit à son peuple.’ De ‘groote hertog van het Westen’, dat was de roemrijke en wijze vorst, die naar de gangbare hofmeening driemaal de keizerskroon geweigerd had, mitsgaders het bezit van Milaan, Metz en Genua, wiens geboortedag Chastellain verschuift, om hem Augustus te kunnen noemen, de groote leider van Europa's lot, wien alle vorsten naar de oogen zagen, wiens roem zoo ver strekte, ‘que les régions loingtaines du monde et les sarassines voix le clamoient le Grand duc du Ponant’Ga naar voetnoot2. Het spreekt vanzelf, dat de bijnaam ‘le téméraire’ voor Karel niet in deze rij thuishoort. Hij is hem eerst veel later door de geschiedschrijvers gegevenGa naar voetnoot3. De tijdgenooten hebben hem soms naar zijn allen verbazende werkkracht Charles le TravaillantGa naar voetnoot4 genoemd. Maar die naam is hem even weinig gebleven als aan Maximiliaan het ‘Coeur d'acier’, dat Olivier de la Marche voor hem verzon. De bijnaam ‘Croit conseil’ voor den derden Philips, dien wij gewoonlijk den Schoone noemen, is eveneens een vinding van die deftige autoriteit op het gebied van hofzeden en ridderschap. Hij is volstrekt niet bedoeld, zooals veelal wordt voorgesteld, als een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schimpscheut op zijn onzelfstandigheid, integendeel. Die naam sloeg direct terug op de eigendunkelijkheid van Karel den Stoute, die sedert zijn schijnzege van Montlhéry ‘oncques puis ne usa de conseil d'homme, mais du sien propre’Ga naar voetnoot1. Die minachting van goeden raad had Bourgondië's macht al de rampen sedert 1477 veroorzaakt; tegen die slechte eigenschap wilde Olivier de la Marche den jongen aartshertog waarschuwen, ‘die wel behoefte had aan goeden raad’. ‘Par croire conseil, il se ressourdit et porta le temps saigement.’Ga naar voetnoot2 Die naam drukt dus datgene uit, wat door Pirenne als het kenmerkende van de periode van Philips den Schoone wordt gesteld: de behoefte aan een verstandig nationaal régime, onder medewerking der standen. Thans komen wij terug op het punt van uitgang, den Leeuw. Die naam is, in afwijking van de genoemde persoonlijke bijnamen, meer een symbolische aanduiding van alle hertogen, van het huis en van de macht zelve. Reeds in 1386 vinden wij den eersten Philips aldus betiteld door Eustache Deschamps, wanneer hij den hertog, die te Sluis zijn prachtige vloot tegen Engeland uitrustte, aanspoort tot den inval. ‘Noble lyon, pourvoiez vostre gent.’Ga naar voetnoot3 In Le Pastoralet, het politieke herderdicht van een onbekende, waarin onder een allerzonderlingste arcadische vermomming, die kwalijk het ijzer der harnassen bedekt, de boosaardige vijandschap van Jan Zonder Vrees tegen den hertog van Orleans aan het woord is, wordt Jan steeds aangeduid als ‘Léonet, fils de Léo’, of wel ‘le pastour au lyon’, ‘au jupel pourtrait à lyons’, zijn volgelingen als ‘Léonois’Ga naar voetnoot4. Voor Philips den Goede vindt men het herhaaldelijk bij Chastellain: ‘celuy qui se nomme le grand duc et le grand lyon’. Vooral zijn uitdagende ballade ‘Le lyon rampant’, die het eerst tegenover den Bourgondischen leeuw Lodewijk XI als spin dorst te verbeelden, en meer dan één wederwoord en navolging uitlokte, riep onder dat fiere beeld de figuur van den hertog op: ‘Lyon rampant en crouppe de montaigne,
Mort immortel en honneur triumphant,
Lyon fameux, tryacleGa naar voetnoot5 contre araigne,
Trempé en fer, vertueux et vaillant,
Lyon aux fiers, aux doux humiliant...’Ga naar voetnoot6
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tijdverzen op den dood van Philips en van Karel gebruiken voor hen bij voorkeur ‘Leo fortis, Leo magnus occidentis’Ga naar voetnoot1. De Bourgondische krijgsmacht wordt aangeduid als de Leeuwen, tegenover de Fransche tijgers of Engelsche luipaarden. Bij de huwelijksfeesten van Karel den Stoute en Margareta van York, in 1468 te Brugge, ziet men de vertooning van een vrouw, die haar schoot vol leeuwen houdt, met de spreuk: ‘Leo et pardus se mutuo invenerunt et amplexi sunt se invicem sub lilio’Ga naar voetnoot2. De vraag, vanwaar dit symbool komt, is niet twijfelachtig. Het is allereerst en hoofdzakelijk de leeuw van Vlaanderen. In den hardnekkigen strijd tegen Gent had Philips de Stoute reeds met zijn schoonvader, den graaf, leeren roepen ‘Flandre au lion’ tegen het ‘Gent, Gent’ der rebellen, en terstond na 1385 had hij den Vlaamschen leeuw als middenschild gevoegd over zijn wapen, gevierendeeld van de Fransche leliën en de schuine balken van BourgondiëGa naar voetnoot3. De Nederlanden waren, heraldiek gesproken, van ouds het rechte leeuwenland. Naarmate Brabant, Limburg, Holland, Henegouwen, Zeeland, Namen, Luxemburg aan het Bourgondische huis ten deel vielen, kon met steeds meer recht zulk een schoot vol leeuwen hun macht verzinnebeelden: alle toch droegen een leeuw in 't wapen. Als graaf van Charolais had Karel de Stoute, eer hij hertog werd, den gouden leeuw op een veld van keel gevoerd. Maar men bleef toch bij die benaming ‘Leeuwen’ voor de getrouwen van Bourgondië in de eerste plaats denken aan den zwarten Vlaamschen leeuw, den sterksten en den oudsten van het heele nest. Molinet voelt nog zeer goed, dat de leeuwen eigenlijk de Vlamingen verbeelden. ‘Vigoureux léonceaux’ noemt hij de Vlamingen; ‘asseur en ses noirs lions’ noemt hij Maximiliaan in den slag van Guinegate in 1479. In een rhetorische periode laat hij het schuine kruis gelden voor de Bourgondiërs in engeren zin, den leeuw voor de VlamingenGa naar voetnoot4. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zien wij even vooruit naar de zestiende eeuw. Beide zinnebeelden vinden wij nog terug. De leeuw is de Leo Belgicus geworden, die van den opstand. En het Borgoensche kruis? Het wappert op de vaandels van Spanje. Is het geen treffend beeld van de desaggregatie der ongelijksoortige beginselen van den Bourgondischen staat, dat na anderhalve eeuw, die beide veldteekens, die eenmaal dezelfde zaak hadden beduid, tegenover elkander ontplooid werden? De hertog van Bourgondië als de zwarte leeuw van Vlaanderen, Jan Zonder Vrees met zijn nijdig ‘Ic houd’: indien het in die lijn had kunnen doorgaan! Indien Vlaanderen, dat met Brabant de wezenlijke kern was der Bourgondische macht, zijn reeds zoo sterk opgegroeid nationaal sentiment aan al de gewesten had kunnen opdringen; indien het een soortgelijk overwicht had kunnen uitoefenen, als Holland later (tot onschatbaar heil van Nederland) in de Republiek deed gelden. Dan had de Bourgondische staat een waarlijk nationale kunnen worden. Maar dit was onmogelijk. Voor den vreemdeling mocht ‘Fiandra, Flandes’ een aanduiding worden voor al de Nederlanden te zamen, gelijk later Holland voor al de zeven provinciënGa naar voetnoot1, Vlaanderen was niet in staat, in de zeventien gewesten de functie te vervullen van het oppermachtige lid, dat het geheel aan zich assimileert. Het bloed van Valois zelf reeds verhinderde de hertogen, ooit Vlamingen te worden. Het Fransche gevoel van torenhooge verhevenheid boven al wat Dietsch was, belette van aanvang af een vervlaamsching van hof en ambtenaarswezen. En daarbij: Gent was te rebelsch, om het centrum der Bourgondische macht te wordenGa naar voetnoot2. Bovendien hecht zich een denkbeeld van nationaliteit veel eer vast aan uiterlijke banden van een dynastie of een verzamelnaam van geografischen aard, dan aan de werkelijke verhoudingen van welvaart en macht. Eindelijk was in de vijftiende eeuw het besef van een eenheidsstaat te vormen nog zoo zwak ontwikkeld, dat de bestaande verschillen van recht en zede als een volkomen onaantastbaar feit werden aanvaard. Men dacht niet aan nationale concentratie. De verdenking kon nog opkomen, dat Philips de Goede wegens een persoonlijk ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schil met zijn zoon, de zoo vlijtig opgebouwde macht weer zou verdeelenGa naar voetnoot1. Patria blijft nog gewoonlijk in het meervoud gebruiktGa naar voetnoot2. Aan het besef van de veelheid der Nederlanden is reeds in de vijftiende eeuw het getal zeventien verbonden. Fruin is indertijd bij zijn onderzoek, welke gewesten de traditioneele zeventien vormden, ervan uitgegaan, dat dit getal eerst is opgekomen, nadat Karel V de laatste Nederlandsche gewesten aan zijn heerschappij had toegevoegd. Hij haalt als oudste hem bekende voorbeelden van den term ‘zeventien provinciën’ een politiek vertoog van 1568 en een geuzenliedje van 1572 aanGa naar voetnoot3. Doch ziehier twee voorbeelden van dat gebruik, die stellig uit een tijd zijn, toen van Utrecht, Overijsel, Groningen en Gelderland nog geen sprake kon zijn. Het eerste is een vers op den dood van Karel den Stoute: ‘Den leeu verraden
Huyt feller daden
Syns lyfs geplaecht,
Heeft seventien landen
Ghelaeten in handen
Van eender Maecht’Ga naar voetnoot4.
Het andere komt voor in een geschrift van een onbekenden Luikenaar over den dood van Karel den Stoute, dat na 1492 maar zeker niet veel na 1500 kan worden gesteld. ‘Decem et septem patriae non suffecerunt ipsi principi’, roept deze uit, ‘potens dominus decem et septem patriarum’ noemt hij KarelGa naar voetnoot5. Hoe dit geval op te vatten? In ieder geval niet als zeventien Nederlanden, want natuurlijk gelden hier de bezittingen in Frankrijk nog mee. De opsomming der titels van Karel den Stoute in den aanhef van zijn placaten, beloopt dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eens 16, dan eens 18. Daarbij fungeeren de twee Bourgondiën en de heerlijkheid Salins, de titels van Lothrijk en het markgraafschap des heiligen Rijks, die Fruin van de telling der 17 heeft uitgesloten. Ook Gelre telt mee, terwijl tal van landschappen, als Charolais, Màconnais, Auxerrois, Valenciennes, Doornik en het Doorniksche, Rijsel, Douai, en Orchies, Valkenburg, Daelhem en 's-Hertogenrade ontbreken. Het volledig bezit van Karel den Stoute omvatte dus in ieder geval veel meer dan zeventien gewesten. Olivier de la Marche gewaagt van 5 hertogdommen en 14 graafschappen, die behalve de heerlijkheden aan Karel behoordenGa naar voetnoot1. Hoe is men er dan toe gekomen, van zijn ‘zeventien landen’ te spreken? Met de samenstelling van Staten Generaal kan het cijfer niets te maken hebben, want die bestonden er niet voor al de landen te zamen. Misschien is de verklaring deze. Het getal 17 dient in de volkstaal, in sprookjes en kinderliedjes dikwijls ter aanduiding van een onbepaalde veelheid. Nachtwacht, heb je ook dieven gezien?
Ja, Mijnheer, wel zeventien.
Het is niet alleen om de maat; negentien heeft die functie niet. Het Duitsche Woordenboek geeft voorbeelden van het gebruik van 17 voor een ongetelde, niet te groote menigte uit verschillende strekenGa naar voetnoot2. In het politische spraakgebruik der latere Middeleeuwen valt deze functie van het getal 17 eveneens waar te nemen. Wanneer Nicolaas van Cusa in zijn De pace seu concordantia fideiGa naar voetnoot3 de wijzen van ‘alle natiën en talen’ voor den troon Gods in den hemel der Rede laat ontbieden, om over de verscheidenheid des geloofs rekenschap af te leggen, zijn het er zeventien. Daaronder zijn slechts zes Europeesche; het geheel schijnt ons hoogst willekeurig. Maar ook als getal der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
christelijke koninkrijken of natiën nam men zeventien aan. Te Brugge verzamelen zij zich alle, zegt zoowel Froissart als ChastellainGa naar voetnoot1. ‘La haulte Frize que l'on dit l'ung des 17 royaulmes chrestiens’, zegt La MarcheGa naar voetnoot2. Tot Leo van Rozmital zegt de hertog van Bourgondië, dat hij een heraut heeft, die bij alle christelijke koningen verkeert, en de 17 talen kentGa naar voetnoot3. Ook dit spraakgebruik berustte niet op nauwkeurige telling: de Middeleeuwsche christenheid kende meer koningskronen en veel meer ‘natiën’ dan 17. Lag het nu niet voor de hand, op dit voorbeeld het vage 17 ook toe te passen op de onoverzichtelijke veelheid der Bourgondische landen? Is dit juist, dan wordt meteen verklaarbaar, hoe die term 17 landen, die aanvankelijk nog het hertogdom Bourgondië zelf en de andere Fransche gebieden omvatte, later zonder bezwaar op de Nederlanden alleen kon worden toegepast. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
l'Europe’Ga naar voetnoot1. Die beteekenis als doorgangsgebied is reeds opgemerkt door Olivier de la Marche: hij noemt het land van Bourgondië ‘situé au passaige de France, d'Angleterre, d'Espaigne et d'Escosse pour aller à Romme’Ga naar voetnoot2. Vandaar dat Bourgondië een geringe rol speelt in de staatkunde der hertogen, zoolang deze onder den eersten Philips nog voornamelijk paleispolitiek te Parijs is. Ook toen zij vervolgens in hoofdzaak de organisatie der nieuwe Noordelijke gebieden geldt, gaat de hertogelijke staatkunde grootendeels buiten Bourgondië in engeren zin om. Maar zoodra zij onder Karel den Stoute een wijdstrekkende Europeesche oorlogspolitiek wordt, stijgt de beteekenis van hun kernland in politisch en strategisch opzicht buitengemeen. In vredestijd bezoeken de hertogen hun hertogdom zelden. Vlaanderen en Brabant eischten dringender hun aanwezigheid. Chastellain schijnt, als hij van de landen van den hertog spreekt, soms bijna te vergeten, dat Bourgondië erbij hoort. Met de groote sociale beteekenis van het land van Bourgondië voor den staat der hertogen bedoel ik het feit, dat in de hofkringen en het ambtenaarswezen de geboren Bourgondiërs uit den aard der zaak sterk op den voorgrond treden. Naast de Picardiërs en Walen weliswaar. Doch dezen hoorden in de ‘pays de par deçà’ thuis, de Bourgondiërs daarentegen waren er immigranten, evenals later de Brabanders en Vlamingen in Holland. Ook zou, hoe groot de beteekenis van geslachten als Croy, Lalaing, Lannoy, Luxemburg enz. in de geschiedenis van het huis moge zijn, het aantal en het gewicht der echte Bourgondiërs toch onevenredig groot bevonden worden. Men denke slechts aan de namen Rolin, Carondelet, Perrenot en zooveel anderen. Aan het hof is het Dietsche element zeer zwak vertegenwoordigd. De hertog wil slechts Fransch sprekenden rondom zichGa naar voetnoot3. Wanneer men enkel moest afgaan op de geschiedschrijvers, die in den aanvang van dit opstel werden genoemd, zou men al een zeer gering denkbeeld krijgen van de beteekenis van den Nederlandschen adel, geestelijkheid en burgerij voor alles wat hof, krijg en regeering betrof; zoozeer richt zich de belangstelling van Chastellain en zijn geestverwanten uit- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sluitend op de Fransch sprekende geslachten, wier afkomst zij kennen, wier familiegebeurtenissen zij vermelden. In hun verhalen van hoffeesten en tournooien, en evengoed van veldslagen en diplomatie, vindt men bijna geen Nederlandsche namen. Bij de bruiloftsfeesten van 1468 vermeldt Olivier de la Marche onder de illustre gasten slechts één Vlaming, den heer van Halewijn, en geen enkelen Hollander. Behalve de Halewijn's, de Gruthuse's, de Borselen's en een merkwaardige figuur als Pieter Bladelin, komen schier geen Nederlanders in hun verhaal voor. Niettemin heeft de vroegere beschouwing der flaminganten, dat de hertogen al wat Dietsch was tiranniek zouden hebben vervolgd en verdrukt, afgedaan. Er bestond voor hen en hun geschiedschrijvers geen taalkwestie. Zij respecteerden het Dietsch, zij spraken het zelf min of meer, en leerden het hun kinderenGa naar voetnoot1. De heer van Lannoy, die trouwens stadhouder van Holland was geweest, noemt het Dietsch ‘langage très-convegnable et très-séant à savoir, et lequel m'a moult valu et profité’; hij wil het zijn zoon laten leeren en hem zelfs bij de studie te Parijs een Dietschen mentor geven, ‘un homme de bien, prestre ou autre, de la langue thioise’, om het te onderhoudenGa naar voetnoot2. Maar het was nu eenmaal niet ‘hoffähig’, en de kennis ervan was in het verkeer met de ontwikkelde Nederlanders te ontberenGa naar voetnoot3. Het taalverschil vormde destijds geen grens. De groote scheiding in den staat was de geografische, niet de ethnografische: die tusschen Bourgondië en de landen van herwaarts over, niet die tusschen Romanen en Germanen. Het begrip Nederlanden, dat eerst bezig was te ontstaan, had nog uitsluitend aardrijkskundige beteekenis. Wat ze vereenigde, was de ligging, de welvaart, de cultuur. De buitengewone rijkdom was het bijzondere kenmerk, waardoor men die landen als een eenheid zag. Om strijd hebben de geschiedschrijvers die heerlijkheid geprezen. Chastellain zegt: ‘Depuis mil ans... ce ont esté les pays des parties d'Occident les plus populeux, les mieux édiffiés de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
forts et de villes, les mieux stabilités et pourvus de lois, les mieux et les plus submis à justice, les mieux usans et habitués de marchandise... les plus sages et les plus expers en toutes notions subtiles, les plus riches et les plus abondans en biens, les mieux et les plus hautement gouvernés de hauts princes, et les plus tenus en franchise et en grant police, qui fussent en la terre’Ga naar voetnoot1. Thomas Basin vertelt, dat Lodewijk XI den dag na zijn kroning te Reims hem den indruk weergaf, dien het weerzien van Frankrijk na zijn vijfjarig verblijf in de Nederlanden op hem gemaakt had. Ginds onder den Bourgondiër zooveel prachtige en rijke steden, de huizen zoo fraai en wel voorzien en versierd van alle huisraad, de bewoners van stad en land zoo vrij, zoo fraai gekleed, zoo beschaafd, zoo beleefd, zoo helder en blij van gelaat, zoo vroolijk, dat alles wat daar te zien was als 't ware een voorbeeld van geluk en vrijheid bood; daar nergens bouwvallen of puinhoopen, en zoodra hij zijn eigen koninkrijk betreden had, overal ruïnes, de akkers slordig en onbebouwd, een woestenij, de menschen mager en haveloos, alsof zij uit holen en kerkers te voorschijn kwamenGa naar voetnoot2. Basin is een partijdig man, en het is de vraag, of Lodewijk het zoo gezegd, laat staan gezien heeft. Doch het geeft de gangbare voorstelling. En ook Commines gaf aan de Bourgondische landen zijn bekende lofspraak: ‘Me semble que pour lors ses terres se pouvoient myeulx dire terres de promission que nulles aultres seigneuries qui fussent sur la terre. Ilz estoient comblés de richesses et en grand repos.’ - ‘C'est en ce monde ung paradis terrestre’, zegt MolinetGa naar voetnoot3. Toch was het den tijdgenooten wel bewust, dat in dat gebied van welvaart en rijkdom de landen van Germaansch karakter hoofdzaak waren. ‘Puyssance, zegt dezelfde Molinet, se tient en Flandre, en Brabant, à Bruges, à Gand, en Hollande, en Zélande et à Namur, et est trop plus flamengue que wallonne.’ Commines behelpt zich om de Nederlanden aan te duiden met de termen ‘ces parties de Flandre’, of ook ‘de Flandre et de Hollande’Ga naar voetnoot4. Vlaanderen en Holland, dat zijn de twee landen, wier eigenaardigheid en groot gewicht de Fransche tijdgenooten het meest getroffen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben, veel meer dan Brabant, waar toch het centrum der Bourgondische macht gelegen was. Vlaanderen natuurlijk in de allereerste plaats. ‘La conté de Flandres, laquelle est la plus noble, riche et grant qui soit en crestienté’, roemt Christine de PisanGa naar voetnoot1. Van oudsher heeft het sterke naturel van dit weerspannigste leen der kroon de Franschen getroffen. Hun schatting van het Vlaamsche volk is gemengd uit ontzag en bewondering met bespotting en minachting. De opvattingen van een volk omtrent de karaktereigenschappen van een naburig volk zijn in den regel merkwaardig constant, en in haar oppervlakkigheid, eenmaal gevormd, voor weinig variatie vatbaar. Eigenlijk zijn de noties omtrent den Vlaming en zijn land, die omstreeks het jaar 1903 in den strijd over de Fransche primitieven aan sommige Fransche geleerden tot argumenten dienden, nog zeer verwant aan de gangbare appreciatie der Vlamingen bij de Franschen der vijftiende eeuw. Daar is in de eerste plaats de hemel en het klimaat (dit geldt natuurlijk van alle Nederlanden). Het is ‘le froit paiz de Flandres’, waar men in het slijk zakt, ‘nevelige landen, waar de lucht bedekt is en mistig door de vochtigheid van de uitgestrekte poelen en den nattigen grond’Ga naar voetnoot2. Dan wat het volk zelf betreft: hun botte landelijkheid, hun rumoerige moed, die geen steek houdt, hun gulzigheid. Het beeld, dat in het Kerelslied door den Vlaamschen edelman van den Vlaamschen boer wordt geschilderd, geldt den Franschman voor de Vlamingen in 't algemeen. Deschamps dicht een aantal schimpliederen vol verachting tegen het gehate land met zijn wispelturige, weerspannige bevolking, die in den krijg op de slooten van hun akkers vertrouwtGa naar voetnoot3. ‘Flandrorum rustica manus... velut porcorum grex intra se commota grunit’ zegt de deftige bisschop van Châlon, kanselier van het Gulden Vlies. ‘Ermaingnacs disoient que Flamens estoient paissus et nourris de burre, et qu'ils se fonderoient à ung chault soleil, aveuc ce que les convenoit retourner pour ouyr leur vaches véeler.’ Zooals een reiziger in zijn verhaal ter verlevendiging af en toe een paar Congoleesche of Papoea-woorden inlascht, mengen de Fransche chronisten in hun beschrijvingen van krijgsbedrijven eens een Vlaamschen kreet: ‘Wappe, wappe, Gawe gawe’. Zelfs de droge | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Monstrelet verwaardigt zich tot een zweem van ironie, wanneer hij den opmarsch van het Vlaamsche leger naar Calais in 1436 beschrijft, op elke kar een haan, en maakt zich vroolijk over hun snoeven en hun schrikGa naar voetnoot1. Doch diezelfde Vlamingen, ‘grands mangeurs de chairs, de poissons, de laict et de beures’, zijn tegelijk ‘gens périlleux’; hun onhandelbaarheid en oproerigheid, hoogmoed en weelde vormen de andere zijde van dat conventioneele karakterbeeld, waarin wrevel en minachting met ontzag is gemengd. Indien het Vlaamsche volk voor hun vorst handelbaar was geweest gelijk andere landen, meent La Marche, zouden weinig vorsten grooter veroveringen hebben kunnen maken dan de graven van Vlaanderen. ‘Li orgieus de Flandres’ is het steeds weerkeerende thema in Froissart's verhaal van den grooten opstand van 1382. Die faam van hoogmoed, weelderigheid en ongehoorzaamheid concentreert zich op Gent, de eerste stad der Bourgondische landen, ja, volgens Basin zonder twijfel de rijkste en volkrijkste van alle steden in het Fransche rijk, maar door den overvloed en den langen vrede hoovaardig gewordenGa naar voetnoot2. Elke Vlaamsche, en dat is meestal Gentsche, opstand heeft een bloedstroom van vijandigen hartstocht door het Fransche gemoed gejaagd. Weleer de dagen van Kortrijk, dan die van Jacob van Artevelde, vervolgens die van zijn zoon Philips van Artevelde, die bij Rozebeke sneuvelt, in 1382. In de vijftiende eeuw is het de groote opstand van Gent in 1453. Onverwacht herhaalt zich het tumult bij den eersten intocht van Karel den Stoute binnen Gent in 1467. En nog de groote opstand van 1477 zou niet de laatste zijn. Dreigend klinkt de verontwaardiging uit het lied van Eustache Deschamps: ‘Arbres d'orgueil, plante d'iniquité
Et racine de toute traison,
Branches aussi de toute fausseté,
Fueilles, fleur, fruit, de contradicion
Cause, moment de grant rebellion,
De Canaam, Cayn et Judas née,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
D'eresie contre Dieu forsenée,
Ingrate en tout que Lucifer atent,
Dieux contre toy a sentence donnée:
Avise toy, fausse ville de Gand.’Ga naar voetnoot1
Gent draagt een vloek met zich. ‘Ha Gand, mauvais Gand! ville bien ingrate et mescognoissant des biens de Dieu, ténébreuse et noire en un ancien naturel péché que tu as comme mantel, qui fusses resplandissant sans celuy, de toutes villes crestiennes la royne!’ Zoo weeklaagt Chastellain over het oproer van 1467, dat hij zoo meesterlijk geschilderd heeftGa naar voetnoot2. En het is naar aanleiding van de Gentsche gebeurtenissen van 1477, dat Commines zijn lange beschouwing opzet, hoe God aan ieder volk of koninkrijk een stekel, een weerstand heeft gegeven, om het in nederigheid en vrees te houden: aan Frankrijk de Engelschen, aan Engeland de Schotten, aan Vlaanderen Gent. Want het is Gent, dat telkens weer het Vlaamsche land, tot straf voor zijn zonden, in het ongeluk stort. ‘Ik kan niet denken, peinst hij aanvankelijk, hoe God zoo lang die stad heeft kunnen bewaren, waarvan zooveel kwaad gekomen is, en die van zoo weinig nut is voor het land, waar zij gelegen is, en voor de publieke zaak van dat land, en nog veel minder voor den vorst.’ Maar vervolgens komt hij op de gedachte: het is tot Vlaanderen's kastijding. ‘En derhalve is die stad wel gelegen daar waar zij ligt, want het zijn van alle landen der christenheid die welke het meest zijn overgegeven aan alle geneuchten, waar de mensch naar haakt, en aan de grootste praal en verkwisting.’Ga naar voetnoot3 De Vlaamsche aard was den Franschen geest veel te vreemd, dan dat het Vlaamsche sentiment den grondtoon had kunnen aangeven voor een nieuw Bourgondisch-Nederlandsch patriotisme. Immers de dragers van dat patriotisme, de hofkringen en de ambtenaren in de eerste plaats, waren overwegend Fransch. Tusschen Frankrijk en Vlaanderen bestonden oude aanrakingen, en zat een oude, star geworden wrok. Dat gold niet voor Holland en Zeeland. Voor deze gewesten, die evenzeer als Vlaanderen door de Bourgondische geschiedschrijvers met een speciale onderscheiding behandeld worden, koesteren zij een veel welwillender gevoel. De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
belangrijkheid, die deze landen voor de Bourgondische macht hebben gehad, behoeft hier niet te worden uiteengezet. Voor Holland en Zeeland had Philips in 1425 zijn Fransche politiek in den steek gelaten. Daar had hij den slag meegestreden, dien zijn verheerlijkers hem als zijn schitterendsten triomf aanrekenden, de overwinning op Jacoba van Beieren bij Brouwershaven in 1426. Ook ten opzichte van Holland en Zeeland is bij de Franschen reeds het conventioneele karakterbeeld in wording, dat zich door de eeuwen heen luttel zou wijzigen. Als groote achtergrond de zee. Een uiterst afgelegen landje, maar vet en rijk. De bevolking zeer eigenaardig van zeden en gebruiken, van een oorspronkelijke grofheid en ruwheid, maar dapperheid en eerlijkheid tevens. Illustreeren wij dat alles met enkele voorbeelden. Eerst wat de geografische noties betreft. Deze waren bij den vijftiendeëeuwer niet, zooals bij ons, op een geteekend kaartebeeld gebaseerd, maar op de herinnering van eigen tochten, of het verhaal van die van anderen. Tochten naar of in Holland en Zeeland waren vaarten te scheep, en het wijde water gold in die herinnering als ‘de zee’. En zoo zagen die Fransche edelen doorgaans Holland en Zeeland als ‘landen over zee’ ten opzichte van Vlaanderen en Brabant. Immers van Sluis naar Holland niet alleen kwam men over zee, maar ook van Gelre naar Brugge. Te Leuven wacht men den hertog, die voor Deventer lag, ‘par delà la mer bien avant sur les frontières de Frise’. Plaatsen in Holland denkt men zich onwillekeurig aan zee: Gorkum, Bergen op Zoom, Alfen, Alkmaar, liggen aan zeeGa naar voetnoot1. Zijn alzoo de aardrijkskundige denkbeelden omtrent Holland niet helder, niet beter wordt het, als een aanwaaiing van humanisme ze met ethnografische speculaties mengt, en bisschop Jean Germain in de Kennemers resten der Goten zoekt, of hen Abodriten noemt, terwijl zijn ambtgenoot Jean Jouffroy wijdluftig bewijst, dat de Hollanders Cimbren, ‘derhalve’ Franschen zijnGa naar voetnoot2. Doch dit zijn zonden onzer eigen voorvaders evengoed. Niet zonder reden zal Chastellain met superieuren glimlach van de verbazing der Hollanders over het ordefeest van het Gulden Vlies | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in den Haag in 1456 hebben gesproken, van de Friezen en Utrechters in het bijzonder: ‘Car oncques en ce bout de pays-là n'avoit esté vu pareil cas à cestui ne de telle beauté’Ga naar voetnoot1. Niettemin roemt hij de ridderzaal in den Haag als een der schoonste ter wereld en der geschikste, om een groot feest te vieren, en een der straten van Dordrecht als de schoonste straat der christenheid. De landbevolking niet alleen wijkt hier af in dracht en zeden, maar ook de stedelingen en ridders; Holland had nog zijn eigen krijgsgebruikenGa naar voetnoot2. De lof van Vlaanderen's rijkdom, zijn volkrijkheid, zijn bloeiende steden wordt in een lager toon ook van Holland, Zeeland en Friesland gezongen. ‘Volken, die floreeren door hun rijkdommen, hun groot getal, door de schoonheid en menigte hunner steden, vooral door de verwonderlijke uitrusting van hun vloot, en die in land- en zeekrijg niet te verachten zijn.’Ga naar voetnoot3 Ook Holland wekt de gedachte aan weelde en gemak, aan donzen bedden en overvloedGa naar voetnoot4. En aan dronkenschap. Voor het verhaal van den vromen dronkaard, die na zijn confessie regelrecht het paradijs in wil, kiest de auteur van de Cent nouvelles nouvelles ‘un grand lourd Hollandois, si très yvre que merveille’, die van Scheveningen naar den Haag wandeltGa naar voetnoot5. Toch ontbreekt in dezen minder gunstigen dunk de haat, die in de Fransche schatting der Vlamingen altijd doorklinkt. ‘Peuple hollandois, fière gent maritine,
Zélandois forts, robustes et terribles,
A juste droit et équité divine
Tu les submis en ta franche saisine
Par long travail en armes très-pénibles,
A quoy pluseurs rois, nations horribles,
Ont contendu en y quérant victoire,
Dont nul jamais fors toy n'eust celle gloire.’Ga naar voetnoot6
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waarlijk, wij kunnen tevreden zijn. Reeds in de vijftiende eeuw zulk een roep van geduchtheid en onoverwinnelijkheid! De scheepsmacht van Holland en Zeeland is reeds een factor in de politiek van West-Europa. Engeland en Frankrijk rekenen bij hun wederzijdsche invasieplannen op Hollandsche transportvlotenGa naar voetnoot1. De genegenheid voor Holland en Zeeland bij de ijverige dienaren van Bourgondië is trouwens niet te verwonderen. Beide landen genoten de faam van bijzondere verknochtheid aan het Bourgondische huisGa naar voetnoot2. Die verknochtheid was zeer zeker grootendeels een voortzetting van het Kabeljauwsche partijgevoel. Maar juist deze omstandigheid moest er een warm en hartstochtelijk karakter aan verleenen. In het bijzonder heeft die goede verstandhouding bestaan tusschen de twee gewesten en Karel, toen nog graaf van Charolais, die sedert 1462 den onmin met zijn vader in Holland was gaan ontwijkenGa naar voetnoot3. De dorpsnaam Charlois bewaart er de herinnering aanGa naar voetnoot4. De Hollandsche steden namen het initiatief, om een verzoening tusschen Philips en zijn zoon te bewerkenGa naar voetnoot5. Karel van zijn kant blijkt ook aan Holland gehecht te zijn geweest. Bij de huwelijksfeesten van 1468 prijkte bij een der maaltijden midden in de zaal een hooge toren, geheel naar het model van den zoogenaamden blauwen toren, welken Karel bij het kasteel van Gorkum had laten beginnenGa naar voetnoot6. Bij een anderen maaltijd waren de tafels versierd met dertig schepen en dertig torens, al de schepen nauwkeurig nagebootst ‘tout au plus près du vif que on pouvoit faire la semblance d'une carracque ou d'ung grant navire’. Elk dier stukken stelde een van 's hertogen gewesten voor: 5 hertogdommen, 14 graafschappen, verder heerlijkheden en steden. La Marche noemt de 27 aldus voorgestelde steden: het zijn 1 Bourgondische stad, 6 uit Artois, Henegouwen en Fransch Vlaanderen te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zamen, 5 uit Brabant (Antwerpen inbegrepen) en Limburg, 6 uit Vlaanderen en niet minder dan 9 uit Holland en ZeelandGa naar voetnoot1. Fraai opgetuigde schepen, het moet een tafelopzet naar Karel's hart zijn geweest. Immers de jonge vorst, met zijn stormachtigen geest vol tegenstrijdigheden, had onder zijn liefhebberijen, naast zijn muzikaliteit, ook die van een hartstochtelijk zeeman. ‘De sa nature desiroit la mer et les bateaulx sur toutes riens.’ Toen hij te Veere het kind van Wolfert van Borselen en Maria van Schotland ten doop ging houden, had hij boos weer op zee. ‘Mais il estoit à son desir, car il aymoit et desiroit les batteaulx en la mer, et luy ne sembloit nulz ventz ne nulle fortune dangereuse; et se congnoissoit de son propre art naturel au governement des batteaulx.’Ga naar voetnoot2 Zou die trek niet een natuurlijke toenadering tusschen hem en de Hollanders en Zeeuwen geschapen hebben? Er is in de vijftiende eeuw nog geen sprake van een besef van een natuurlijke eenheid der Noord-Nederlanders. Hoe kon het ook? Immers in de taal bestond die eenheid nog niet volkomen; en welk kenmerk zou anders den vreemdeling kunnen treffen? Eerst de politieke vereeniging der zestiende eeuw heeft tot bewustzijn gebracht, wat niettemin te voren reeds een cultuurhistorisch feit was: de nauwere aanraking tusschen Holland en Zeeland met Friesland en het gebied van IJsel, Rijn en Waal. Toch was in de vijftiende eeuw die politieke vereeniging reeds in wording. De Bourgondiër had reeds Utrecht in een soortgelijke afhankelijkheid gebracht, als eerder het bisdom Kamerijk, en later, ten koste van veel strijd, ook Luik. Het huis Kleef was door huwelijk en hofleven half-Bourgondisch geworden, zooals weleer dat van Beieren-HenegouwenGa naar voetnoot3. In Gelre zou weldra de Bourgondische macht gevestigd zijn. Over Friesland eindelijk had Philips de Goede de Hollandsche aanspraken geërfd; hij beschouwde zich als heer ervan. De zeer wijde en vage notie nu, die de term Friesland voor de Bourgondische geschiedschrijvers inhield, scheen een algemeene veroveringspolitiek ten opzichte van al de nog niet Bourgondische deelen van Noord-Nederland te wettigen: ‘la conqueste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de son royaume de Frise’.Ga naar voetnoot1 De grenzen van dat koninkrijk kennen die schrijvers niet. Deventer geldt als Friesland, de andere IJselsteden desgelijks. Chastellain spreekt van ‘les trois hautes villes devers Frise’, hij noemt ze Stavele, Groeningues en DeventerGa naar voetnoot2. De bewoners van die landen golden als vreemdelingen. Voor Deventer had Philips te doen met ‘diverses et sauvages nations’, meent ChastellainGa naar voetnoot3. Zoowel Froissart als hij maken nauwkeurig onderscheid tusschen Hollanders en Zeeuwen aan den eenen kant, Utrechters en Gelderschen aan den anderen. De eersten zijn ‘Thiois’, de laatsten ‘Allemans’. Gelderschen en Utrechters zijn ‘une diverse génération de gens’, zegt Chastellain, en hij legt herhaaldelijk den nadruk op hun grooten afkeer van de FranschenGa naar voetnoot4. Hoe hij de Friezen beschouwt, blijkt het best uit zijn verhaal van het ongeval, dat den Frieschen afgezanten in 1456 in den Haag overkwam, waar zij onder vrijgeleide voor den hertog verschenen warenGa naar voetnoot5. Op een laten avond vermaakten de Friesche heeren ‘qui sont grosses gens et lourds et peu appris de dangereuses conditions de gens de court et de nobles hommes’, zich in hun logies met rumoermaken. Zij zaten elkaar onder gelach en geschreeuw achterna en klosten daarbij met hun houten trippen, of klompen (patins), over den planken vloer van de bovenkamer, waar zij hun nachtverblijf hadden; kortom zij deden, alsof zij thuis waren, ‘et avoient peut-estre bu trop de vin’. Dit verdroot hun, die daaronder logeerden, een viertal edelen van het Bourgondische hof. Zij riepen naar boven ‘contre ceux d'en haut en fellement les maudissant et tensans contre eux en françois’. De Friezen ‘qui n'entendoient françois ne que bestes brutes’ riepen terug in het Friesch en nog harder, en in zalige onwetendheid van de bedoeling der anderen bleven zij spotten en lachen, totdat dezen het geduld verloren en de trap op stoven. De bastaard van Viéville beukte geweldig op de deur, de Friezen, aan geen kwaad denkende, openden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sommigen waren in het hemd, anderen in hun wambuis. De bastaard hervatte zijn driftige vertoogen, maar de Friezen, die niets begrepen, ‘en leur patois lui respondirent ruralement selon ce qu'ils estoient gens’. Waarop de bastaard zijn zwaard trok, en er één een hand afhieuw. Het was misschien niet juist ridderlijk, maar dan moesten de Friezen maar beter weten. Het rumoer steeg nu ten top en bereikte den hertog, die, uiterst vertoornd over de schending van zijn vrijgeleide en daarmede van zijn eer, waarschijnlijk ook beducht, dat dit geval zijn diplomatieke berekeningen ten opzichte van Friesland leelijk kon verstoren, terstond gelastte, den bastaard te doen hangen. Slechts het feit, dat er nog eenige uren van den nacht restten, voorkwam de uitvoering van het vonnis, en dan nog alleen, nadat de hertogin, de graaf van Charolais en de voornaamste edelen vergeefs hadden gesmeekt, door een voetval van Philips' schoondochter, wie hij een bijzondere genegenheid toedroeg. Men spaarde geen verontschuldiging noch vergoeding, om de Friezen tevreden te stellen; de verminkte kreeg een jaargeld. En dus vertrokken de Friezen wel vergenoegd, en leerden door dit ongeval den hertog kennen als een rechtvaardig en geducht vorst, ‘et en leur rude patois le recommandèrent beaucoup’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hertogen dien gewild hadden, geavorteerd. Denk u Karel den Stoute wijs en in evenwicht, denk u hem gezegend met mannelijk oir, dus geen intrekking van het hertogdom Bourgondië, en geen vereeniging van de Nederlanden met het lot van Oostenrijk en Spanje. Wie zou durven zeggen, dat het Romaansch-Germaansche middenrijk tusschen Frankrijk en Duitschland niet had kúnnen herrijzen met meer levenskracht dan eenmaal onder de Lothariussen!Ga naar voetnoot1 Die kans bestond sedert 1477 niet meer. Karel's heethoofdige ijver had aan de politiek van Lodewijk XI de vaste richting aangewezen, die de nationaal-Fransche staatkunde voor vele eeuwen zou volgen: zorgvuldige verhindering, dat ooit weer het spook van het middenrijk zou terugkomen. Daartoe moesten niet alleen alle leenen van de Fransche kroon vast bijeen gehouden worden, ook op den bodem van het Heilige Roomsche Rijk moest de Fransche grens naar het Noorden en Oosten vooruitgeschoven worden. Er mocht geen stof voor het middenrijk overblijven. Terstond na den dood van Karel den Stoute verheft Lodewijk aanspraken op Henegouwen en OostervantGa naar voetnoot2. Was alzoo de schepping van het internationale tusschenrijk voorgoed verijdeld, de kans, dat thans de overgebleven Bourgondische erflanden op den duur een vaste eenheid zouden vormen, was tegelijk belangrijk gestegen. Van de grootste tweeslachtigheid, de samenkoppeling met het hertogdom Bourgondië, waren ze verlost. In alle opzichten ziet men na 1477 de tegenstellingen scherper en daarmee het probleem eenvoudiger worden. De tijd van Chastellain's gewaand Fransch loyalisme onder het Bourgondische kruis was voorbij. Wat Fransch dacht en voelde, koos nu ook regelrecht de zijde des konings. De adel en de vorstelijke ambtenaren neigden zoowel in het hertogdom Bourgondië als in Franche Comté terstond tot Lodewijk; ook in Artois, Henegouwen en Vlaanderen was hun trouw aan Bourgondië niet boven verdenking. Steden en landvolk daarentegen vreesden de Fransche heerschappij. Niet zonder succes hadden de hertogen steeds | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Fransche taille als afschrikking uitgespeeldGa naar voetnoot1. Voor het eerst wordt de tegenstelling tusschen de twee talen merkbaar: in de Gentsche troebelen van 1477 en de Brugsche van 1488 roert zich de oude FranschenhaatGa naar voetnoot2. Het Dietsche element wint verbazend in kracht en aanzien, sedert de Fransche deelen van den Bourgondischen staat zoo verminderd waren. Met de intrede van Maximiliaan was opeens een nieuwe eerbied opgekomen voor het Heilige Roomsche Rijk. De verbintenis van Bourgondië met Habsburg deed ook den samenhang met het Duitsche Rijk weer veel sterker voelen dan voorheen. Zoo hyperbolisch als Chastellain de lelie vereerd had, buigt zich Molinet voor ‘le très sainct aigle impérial’Ga naar voetnoot3. De ‘vier landen’ bij uitstek waren nu alle overwegend Nederlandsch: Brabant, Vlaanderen, Holland en Zeeland. Werden als bruidschat van Margareta van Oostenrijk, gelijk in 1482 was bepaald, Artois en het Vrijgraafschap prijsgegeven, dan restten als zuiver Romaansche gewesten in den staat van Philips den Schoone alleen Henegouwen en Namen. In die dagen klinkt voor het eerst het thema, dat eerlang zoo machtig zou aanzwellen: dat van de eendracht der landen zelve. Het zijn de afgevaardigden van Brabant, die het in de Staten Generaal te Gent, na den dood van Maria, in 1482, eenvoudig en welsprekend hebben doen hooren. Zij verzochten de Staten, ‘dat men broeders mocht willen blijven en samen vereend, en door een ware unie en eendracht goeden wil en moed mocht hebben, de landen en heerlijkheden te bewaren. Wanneer gij en wij, en wij en gij van één overtuiging en eendracht zijn (zeiden zij), zonder verdeeldheid, dan zal de koning ons niet kunnen schaden, of wij zullen hem weerstaan, en als wij niet vereenigd zijn, zal hij sommige der landen kunnen teisteren en schaden, en het zou de algeheele ondergang van ons allen kunnen worden. En derhalve moeten wij, om ons en u te bewaren, in ware unie en zonder tweedracht zijn, en leven en sterven in de verdediging van elkanders landen’Ga naar voetnoot4. - Klinkt het niet als de taal van een eeuw later? Is het niet, alsof de koning Philips II heet in plaats van Lodewijk XI? De Bourgondische staat scheen op weg, om in eenvoudiger en beperkter vorm zich thans te consolideeren: een Bourgondische staat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zonder Bourgondië. Zonder het land, en zonder het rechte huis, overwegend Nederlandsch in plaats van Fransch. Doch met den naam en de traditie van Bourgondië. En die hebben beide nog lang zeer luid geklonken. Er is in het Bourgondisch sentiment, met de rampen sedert 1477, de pathetische toon gekomen van het patriotisme, dat door lijden gelouterd en gestaald is. Molinet, de fade rederijker, smelt in een zuiverder aandoening, als bij de herovering eener stad voor de zaak, die hem lief was, het ‘Vive Bourgogne’ klinkt, ‘ces très douch mots, qui longtemps avoient estez tenus en silence’. Zijn ware getrouwen dragen het kruis van Sint Andries ‘au plus noble secret de leurs coeurs’Ga naar voetnoot1. De vredesjaren van Philips den Goede hadden voor hen, die de bittere oorlogsperiode beleefden, welke met 1477 was aangebroken, reeds den glans verkregen van een gouden eeuw. Maximiliaan werd verzocht, zijn jonggeboren zoon Philips te noemen ‘en mémoire des biens et de la tranquillité que les pays eurent du temps du bon duc Philippe’. In dat kind moest de goede hertog op aarde terugkeerenGa naar voetnoot2. Men bleef hem hertog van Bourgondië noemen. De oude kreet, het oude wapen, de bekende emblemen bleven gebruikt. Maximiliaan zelf troonde onder het wapen van Bourgondië; hem golden evengoed versieringen met het schuine kruis en den vuurslag. Toen zijn dochter Margareta in 1493 uit Frankrijk terugkeerde met den smaad van een verstooten koningsbruid, zeide zij tot het volk, dat haar in Kamerijk met gejuich verwelkoomde: ‘Ne criez pas noël mais Vive Bourgogne!’Ga naar voetnoot3 Ook in dien beperkter vorm heeft zich een Bourgondisch-Nederlandsche nationaliteit niet duurzaam kunnen ontwikkelen. Voor de ideëele verbinding met Frankrijk, die eertijds dien wasdom belemmerd had, trad welhaast een zeer reëele verbinding met Spanje in de plaats. Het Bourgondische staatsbeginsel werd ondergeschikt aan het Spaansche. Daardoor verloor het de kracht, om de diverse landen door een staatszorg, die hun allen gold, te doordringen van het besef hunner gemeenschappelijke nationaliteit. Nu de idee dier eenheid de regeering zelf niet meer bezielde, kon zij de landen niet meer daartoe verheffen. Een nationale regeering van alle Nederlanden had de kern en de drager van die volkseenheid kunnen zijn, en hen vereenigd aan zich kunnen binden als een heilbrengend beginsel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als dan de vorst niet meer dat beginsel vertegenwoordigde, konden het wellicht de Staten zijn. Zij werden nu de dragers van de nationale idee. Doch zij konden het slechts onvolkomen zijn, want bij hen ontbrak de eenheid. Twee nationaliteiten ontstonden in plaats van een. De Zuidelijke Nederlanden werden in bijna alle opzichten de echte, maar aan weerszijden gesnoeide uitgroei van den Bourgondischen staat. Zij vormden een staat en een nationaliteit, maar zij misten twee en een halve eeuw het goed, dat staat en nationaliteit volwaardig maakt: de vrijheid. De Noordelijke Nederlanden vormden eveneens een nationaliteit, en in hoogeren zin dan hun buren, want zij hadden de vrijheid. Maar zij waren nauwelijks een staat te noemen, zoozeer werden zij beheerscht door het beginsel der provinciale zelfstandigheid. Had Bourgondië-Oostenrijk niet althans een deel van zijn staatvormend werk reeds tot stand gebracht, toen de scheuring kwam, en ware met name niet Holland althans reeds zoo Bourgondisch opgevoed geweest, dat het kern en leider der Unie van Utrecht kon wordenGa naar voetnoot1 - dan zou aan de Noordelijke gewesten elk vermogen, zich tot een nationaliteit en een staatslichaam te verbinden, ontbroken hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overzicht van de opkomst en het verloop der Bourgondische heerschappij
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|