Verzamelde werken. Deel 7. Geschiedwetenschap. Hedendaagsche cultuur
(1950)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekendVerzameld werk VII
[pagina 441]
| |
Inleidend woordGa naar voetnoot*Nog niet veel langer dan een halve eeuw geleden kon het schijnen, dat het gebruik van het woord Vrijheid, als uitdrukking van een geestdriftig beleden ideaal, uit den tijd begon te raken. Zij was immers verwezenlijkt, de Vrijheid, meende men. Het eerst, langzamerhand en nog niet volkomen, in het geestelijke sedert de ideeën van gewetensvrijheid, verdraagzaamheid en menschelijkheid haar stempel hadden gedrukt op de westersche beschaving. Daarna was de Vrijheid in het staatkundige verworven: hier wat eerder, daar wat later, in verschillenden graad, maar toch tenslotte in het gansche westelijk halfrond. Inmiddels had ook in het bedrijfsleven de Vrijheid steeds ruimer baan gewonnen, maar hier het eerst bleek zij niet onvoorwaardelijk een zegen. Ook de praktijk der staatkundige vrijheid had van den aanvang af zwakke plekken vertoond, en zelfs van de geestelijke vrijheid kon misbruik worden gemaakt. Orde, het onmisbare tweelingbeginsel der Vrijheid, trad steeds indrukwekkender weer naar voren. Niet op redelijke gronden heeft de hedendaagsche wereld de beperking der Vrijheid op bijna ieder gebied aanvaard. Het is veeleer de onafwendbare, werktuiglijke groei der machtsmiddelen geweest, die den mensch dat kostbaar goed hebben ontroofd. Met de middelen tot dwang steeg ook de zucht tot dwingen en ook de lust om gedwongen te worden. En zoo dreigt nu alom de heerschappij van Dwang over Vrijheid en Orde beide te zegevieren. Doch zoolang de mensch mensch blijft, zal elke dwang de zucht naar Vrijheid doen herleven. In de geschiedenis van dit werelddeel hebben de groote dwalingen van kortzichtige geslachten elkaar van eeuw tot eeuw als actie en reactie opgevolgd. De komende reactie moet een van Vrijheid zijn. Dit boek toont de volstrekte noodzakelijkheid van een geestelijke en zedelijke Vrijheid helder aan. De schrijver ziet de gebreken der hedendaagsche beschaving zeer ernstig in, maar hij wanhoopt niet. Hij geeft sterking, en wijst een richting. Zijn betoog is klemmend en krachtig, zijn standpunt hoog en zuiver. Hij schrijft zonder haat en zonder illusie, in een diepe doordrongenheid van hetgeen de denkende mensch meer dan ooit nodig heeft, om zijn vertrouwen in de toekomst te bewaren. |
|