Verzamelde werken. Deel 7. Geschiedwetenschap. Hedendaagsche cultuur
(1950)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekendVerzameld werk VII
[pagina 400]
| |
XVII BijgeloofEen wederopkomen van het bijgeloof past volkomen in een tijd, die geneigd is, de normen van kennis en oordeel aan den levenswil prijs te geven. Het bijgeloof heeft, behalve dat het altijd boeiend en prikkelend is, de eigenaardigheid, dat het in tijden van sterke geestelijke verwarring en beweging steeds weer mode wordt. Het krijgt tijdelijk een zekere distinctie. Het houdt de fantazie aangenaam bezig, en troost ons over de beperktheid van ons weten en begrijpen. Een verhandeling over al de vormen van modern bijgeloof is hier niet aan de orde. Slechts op twee ervan zij hier gewezen. De eerste behoort tot de bijgeloovige voorstellingen, waaraan slechts weinig menschen zich geheel onttrekken, namelijk de schroom om het lot te verzoeken. Deze schroom is den mensch ten diepste ingeschapen, misschien is hij een verkapt geloof te noemen. Hoeveel menschen ‘kloppen’ niet een euvel ‘af’, terwijl zij bewust meenen, er niet aan te hechten. Hier ligt de reden van het feit, dat elk nieuw gevaar zijn vorm van bijgeloof meebrengt. Toen de auto nog als onveilig gold, bungelde tegen de achterruit de mascotte. Nu ziet men ze bijna niet meer. Daarentegen wordt, of werd tot voor kort, door een van de vermaardste luchtvaartmaatschappijen ter wereld van haar vliegers naast examen, keuring en tests ook overlegging van een horoscoop gevraagd. Het is op zichzelf zeer begrijpelijk, dat de aviatiek met haar intensief gestegen gevaar haar eigen behoefte aan psychische verzekering meebrengt. Toch blijft het bedenkelijk, wanneer een groot officieel lichaam aldus de herleefde astrologie huldigt. Een bijgeloof, dat pretendeert wetenschap te zijn, sticht veel ernstiger begripsverwarring dan een, dat zich aan eenvoudige populaire praktijken houdt. Men meent in den horoscoop een exact gegeven te bezitten, terwijl inderdaad de horoscoop, aangenomen dat hij beteekenis had, niet veel exacter zou kunnen zijn dan een signalement op een paspoort. De meest verbreide en allernoodlottigste vorm van modern bijgeloof ligt noch in een al te vaardig aannemen van mysterieuze verbandenGa naar voetnoot1, noch in een beroep op quasi-wetenschap, maar geheel binnen de sfeer van zuiver rationeel denken en van vertrouwen in echte weten- | |
[pagina 401]
| |
schap en techniek. Het is het geloof in de doelmatigheid van den modernen oorlog en zijn middelen. Er is zonder twijfel een lange tijd geweest, waarin aan den oorlog een vrij hooge mate van doelmatigheid toekwam. Een Oostersch rijk uit de verre Oudheid, dat zijn vijanden verdelgde, behoefde er zich niet om te bekreunen, dat het systeem op den duur Voor-Azië tot een dorre woestenij zou maken. Er zijn ook in de Europeesche geschiedenis een aantal defensieve en enkele offensieve krijgvoeringen van onbetwistbare doelmatigheid te noemen. Verreweg de meeste echter kunnen onder den term doelmatig bezwaarlijk gerekend worden. Men denke aan den Honderdjarigen Oorlog, aan de oorlogen van Lodewijk XIV, aan de Napoleontische oorlogen, wier doelmatigheid door Leipzig en Waterloo werd opgeheven. In bijna al de gevallen beperkt zich de doelmatigheid tot het onmiddellijke resultaat. Het einddoel vrede en veiligheid resulteert eigenlijk altijd niet uit het krijgsbedrijf, maar uit de uitputting. Naarmate de oorlogsmiddelen krachtiger worden, en de landen, die oorlog kunnen voeren, voor hun bestaan meer op onderling vreedzaam verkeer aangewezen, daalt de doelmatigheid van den krijg. De overgang van geworven huurlegers op conscriptie en algemeenen dienstplicht beteekent een geweldigen stap naar de ondoelmatigheid. Immers de opoffering van volkskracht stijgt daarmee in het ongemetene. Met het vuurwapen staat het weer anders. Men kan zeggen, dat het van zijn opkomst tot het eind der negentiende eeuw de doelmatigheid verhoogd heeft. Maar vervolgens daalt deze met de steeds heviger uitwerking der explosieven in rechte lijn. Immers niet enkel wordt het slotconto van vernieling zoo groot, dat het voor overwinnaar en overwonnene beiden het nuttig effekt opheft, maar ook reeds in den veldtocht zelf overtreft, bij eenigermate gelijke krachten aan weerszijden, de verspilling en opoffering het onmiddellijk resultaat. Elk krijgstuig heeft een zekere doelmatigheid, zoolang de vijand het niet heeft, maar niet langer. Hetzelfde als van de explosieven geldt van alle wonderen, die betonbouw, onderzee-techniek, aviatiek en radio-installatie voor den oorlog hebben opgeleverd. Elk succes, dat zij behalen, is een schijnsucces van slechts onmiddellijk belang, meestal geen belang. Wat zijn de groote kruisers in den wereldoorlog anders geweest dan amuletten om den hals van Brittannia! Waaraan is alle heldenmoed, alle jong leven, en ook alle rechtsschennis en wreedheid van den duikbootoorlog besteed geweest dan aan een verlenging van den kamp! | |
[pagina 402]
| |
De wereld verdraagt den modernen oorlog niet meer. Hij kan haar enkel verminken. Vrede brengen kan hij niet meer. Want de geest der volken is zoo algeheel gemobiliseerd, en tevens zoo vergiftigd, dat elke oorlog een ontzaglijk gestegen quantum haat moet achterlaten. De einduitslag van den wereldoorlog kon door de overwinnaars vrijwel worden gedicteerd. Alle staatsmanswijsheid was bijeen. En wat brachten zij tot stand? Ruwe amputaties en nieuwe complicaties, onoplosbaarder dan tevoren, een dracht van ellende en verwildering in de toekomst! Men heeft gemakkelijk smalen op de domheid van Versailles. Alsof een overwinning aan de andere zijde wijzer mannen en verstandiger daden zou hebben opgeleverd! Het is alles drakentanden zaaien. Men bouwt met de uiterste prestaties van wetenschap en techniek, en met uitputting van al zijn middelen, een land-, zee- en luchtmacht op, en hoopt vurig (althans de meesten doen het) haar niet te zullen gebruiken. Het is in termen van zuivere doelmatigheid uitgedrukt het aanmaken van oud roest. Het voortgezette vertrouwen in de doelmatigheid van den oorlog is in den meest letterlijken zin een superstitie, een overblijfsel uit voorbijgegane perioden van beschaving. Hoe is het mogelijk, dat een man als Oswald Spengler in zijn Jahre der Entscheidung kan voortfantazeeren op dit bijgeloof! Welk een bodemlooze romantische illusie, zijn Caesaren met hun heldenschaar van beroepssoldaten! Alsof de moderne wereld zich, als de nood haar dwingen zou, in het gebruik van al haar krachten en middelen nog beperken kon! Ik zie weer bij den ingang van een klein Chineesch dorp de strooken rood papier op de muren en aan de huizen, met spreuken, die onheil van allerlei aard moeten weren. De bewoners ontleenen er ongetwijfeld een gevoel van veiligheid aan. En wat is veiligheid anders dan een gevoel? - Hoe praktisch, en hoe goedkoop! Hoeveel doeltreffender dan onze milliardenuitgaven, die geen gevoel van veiligheid teweegbrengen. Waarom noemen wij het eene bijgeloof en het andere politiek beleid?
Men versta het bovenstaande niet als een pleidooi voor eenzijdige ontwapening. Wie in het schuitje zit, moet meevaren. Hier wordt enkel betoogd, dat een vertrouwen op middelen, waarvan de ondeugdelijkheid zonneklaar is, geen anderen naam verdient dan dien van bijgeloof. Het is een stompzinnige wereld, die in zulk geloof leeft. Het beeld van het schuitje past hier wel: een schuitje, waarin de volken samen gezeten zijn, om samen te zinken of samen behouden te blijven. |
|