Verzamelde werken. Deel 7. Geschiedwetenschap. Hedendaagsche cultuur
(1950)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekendVerzameld werk VII
[pagina 393]
| |
XVI PuerilismePlato heeft met een woord, welks diepte de grenzen van ons begrippensysteem overschrijdt, de menschen het speeltuig der godengenoemd. Heden ten dage zou men kunnen zeggen, dat de menschen veelal de wereld als speelgoed gebruiken. Al reikt deze laatste uitspraak niet zoo diep, het is toch meer dan een oppervlakkige verzuchting. Puerilisme willen wij de houding noemen van een gemeenschap, die zich onmondiger gedraagt, dan de staat van haar onderscheidingsvermogen haar zou veroorloven, die, in plaats van den knaap tot den man op te trekken, haar gedragingen aan die van den knapenleeftijd adapteert. De term heeft niets te maken met dien van infantilisme uit de psychoanalyse. Hij berust op voor de hand liggende cultuurhistorische en sociologische waarneming en constateering. Psychologische hypothesen zullen wij er niet aan verbinden. Voorbeelden van hedendaagsche gebruiken, waarbij de qualificatie puerilisme zich opdringt, liggen voor het grijpen. De Normandie doet haar eerste reis, en komt van haar triomftocht thuis met zeker blauw lint. Edele wedijver der natiën, wonderbaarlijke prestatie der techniek! Scheepsbouwers, scheepvaartmaatschappijen en verkeersspecialiteiten zijn het eens, dat alle redenen van praktijk tegen de reuzenschepen spreken. In den winter kan de Normandie niet varen; het zou niet loonen. Zoo keert men dus terug tot de praktijk der vroegmiddeleeuwsche scheepvaart, toen men alleen in het zomerhalfjaar voer. De walgelijke weelde, hoe smaakvol zij mag zijn, is een hoon voor elk zeemanshart, en zou in vromer tijden een tarten des hemels geheeten hebben. De passagiers trillen geduldig hun vier dagen ten einde. Aan het indrukwekkende, ja verheffende van zulk een kunnen, als hier werd tentoongespreid, zal niemand met eenig oog voor moderne cultuur zich willen of kunnen onttrekken. In de geweldige afmetingen komt een schoonheid tot haar recht als van een pyramide. Schoonheid ligt ook in de verfijnde inwendige doelmatigheid. Maar de geest, die dit alles gebood, was niet een van eeuwigheidsbesef of majesteit. Alles wat de mensch hier bereikt heeft in berekende beheersching der natuur, is slechts in dienst gesteld van een ijdel spel, dat met cultuur of wijsheid niets te maken heeft, en de hooge waarden van het spel zelve mist, omdat het niet als spel wil gelden. | |
[pagina 394]
| |
Of neem dat andere spel, dat ernst moet heeten, van het telkens weer laten tuimelen van ministeries op een gezocht conflict van partijintrigue, waarmee sommige groote landen zich een daadwerkelijke zuivering en versterking van hun staatsbestuur beletten, verstrikt in de regels van een parlementarisme, waarvan zij den waren aard nooit begrepen hebben. Of denken wij aan het verdoopen van groote oude steden naar nationale grootheden van den dag, doode en zelfs levende, zooals Gorki en Stalin. Laat ons maar terloops wijzen op dien geest van parade en in den pas loopen, die zich van de wereld heeft meester gemaakt. Men mobiliseert zijn honderdduizenden; geen plein is groot genoeg, een natie staat als tinnen soldaten in het gelid, in één houding. Ook de vreemde toeschouwer kan zich aan de suggestie niet onttrekken. Dit schijnt grootheid, dit schijnt macht. - Het is kinderachtigheid. Een ijdele vorm schept de illusie van een volwaardig doel. Wie nog nadenken kan, weet, dat dit alles geen waarde heeft. Geen enkele. Het verraadt alleen, hoe dicht het populaire heroïsme van hemd en hand en een algemeen puerilisme bijeen liggen. Het land, waar men een nationaal puerilisme in al zijn vormen, onschuldige en zelfs aantrekkelijke naast misdadige, het volledigst zou kunnen bestudeeren, is de Vereenigde Staten. Alleen moet men zich hoeden, daarbij geen Nurks te worden. Want Amerika is jonger en jongensachtiger dan Europa, en veel wat hier kinderachtig zou moeten heeten, is daar naïef, en het waarlijk naïeve redt voor elk verwijt van puerilisme. Doch de Amerikaan is immers zelf niet blind meer voor de excessen van zijn jeugdigheid. Hij schonk zichzelf Babbitt. Het puerilisme uit zich op tweeërlei wijs: in activiteiten, die als ernstig en gewichtig gelden, maar geheel van spelqualiteit doortrokken zijn, zooals de tot dusver aangeroerde, en in zoodanige, die als spel gelden, maar door de wijze, waarop zij bedreven worden, de ware spelqualiteit verliezen. Tot deze laatste behooren de liefhebberijen en gezelschaps- of vernuftspelen, die de importantie aannemen van internationale belangen, met congressen, rubrieken in de courant, specialisten van professie, leerboeken en theorieën. Zij zijn natuurlijk niet op één lijn te stellen met dat bijzonder duidelijke maar oppervlakkige symptoom van algemeen puerilisme, de zoogenaamde craze's, met hun snelle wereldwijde verspreiding, zooals het kruiswoordraadsel eenige jaren geleden. Het spreekt vanzelf, dat onder de zooeven genoemde liefhebberijen | |
[pagina 395]
| |
en gezelschapsspelen niet de moderne sport moet worden verstaan. Lichaamsoefening, jacht en wedstrijd zijn weliswaar bij uitstek jeugdfuncties van de menschelijke samenleving, maar hier is het heilzame en reddende jeugd. Zonder wedstrijd geen cultuur. Dat deze tijd in de sport en de sportwedstrijden een nieuwen internationalen vorm van bevrediging der oude, groote agonale behoefte gevonden heeft, is misschien een van de elementen, die het meest tot het behoud der cultuur kunnen bijdragen. De moderne sport is voor een niet gering deel een geschenk van Engeland aan de wereld. Een geschenk waarmee de wereld beter heeft leeren omgaan dan met het andere, dat Engeland gaf, dat van den parlementairen regeeringsvorm en de rechtspraak met jury. De nieuwe cultus van lichaamskracht, behendigheid en moed, voor vrouwen en voor mannen, is op zichzelf beschouwd ongetwijfeld een positieve cultuurfactor van de hoogste waarde. De sport schept levenskracht, levensmoed, orde en harmonie, alles van de kostbaarste dingen voor de cultuur. Dit neemt niet weg, dat toch ook in het sportleven het hedendaagsche puerilisme op menige wijze binnendringt. Het is aanwezig, zoodra het competitiewezen, gelijk aan sommige Amerikaansche universiteiten, vormen aanneemt, die in de belangstelling het geestelijke geheel op den achtergrond dringen. Het dreigt binnen te sluipen met de overmatige organisatie van het sportleven zelf, en met de overmatige beteekenis, die het sportnieuws in de dagbladen en sportbladen voor velen als geestelijk voedsel gaat innemen. Het vertoont zich in een bijzonder sprekenden vorm, daar waar de fairheid van den wedstrijd afstuit op nationale of andere hartstochten. De sport heeft in het algemeen het vermogen, zelfs sterke nationale antipathieën tijdelijk op den achtergrond te dringen. Maar het is bekend, dat er aan deze verheffing boven de zucht naar eigen glorie wel eens iets ontbreekt, bij voorbeeld in gevallen, waar de scheidsrechter uit vrees voor publiek tumult niet meer onafhankelijk beslissen kan. Met de exasperatie van het nationaal gevoel stijgt de kans op zulke ontaarding. Niet tegen verlies kunnen heeft altijd met recht als kinderachtig gegolden. Kan een heele natie niet tegen verlies, dan verdient zij geen anderen naam.
Indien aan de hedendaagsche cultuur een sterke graad van puerilisme inderdaad moet worden toegeschreven, dan rijst de vraag, of zij hierin van oudere beschavingsperioden verschilt, en daarbij ongunstig afsteekt. Het zou gemakkelijk zijn aan te toonen, dat ook de gemeenschap uit | |
[pagina 396]
| |
vroegere tijden zich in vele opzichten doorloopend of bij wijlen niet als een mondig wezen placht te gedragen. Toch bestaat er, schijnt het, een onderscheid tusschen dwaasheid van voorheen en kinderachtigheid van thans. In meer oorspronkelijke cultuurphasen voltrekt zich een groot deel van het gemeenschapsleven in spelvorm, dat wil zeggen in een tijdelijk voorgeschreven beperking der menschelijke gedragingen naar vrijwillig aanvaarde normen, en in een sluitenden en gesloten vormGa naar voetnoot1. Een gestyleerde opvoering treedt tijdelijk in de plaats van het directe najagen van nut of bevrediging. Is het spel heilig, dan wordt deze activiteit cultus of ritus. Ook al zijn het bloedige riten of wedkampen, de handeling blijft niettemin spel. Zij geschiedt in een tijdelijk en plaatselijk afgegrensde speelruimte: gewijde plek, strijdperk, feestterrein. Daarbinnen is het ‘gewone leven’ tijdelijk uitgeschakeld. De werkelijkheid buiten de speelruimte wordt vergeten, men geeft zich over aan de gemeenschappelijke illusie, het vrije oordeel wordt terzijdegesteld. Al deze trekken zijn ook nu nog in elk echt spel: kinderspel, sportwedstrijd, theater, volkomen verwezenlijkt. Het meest essentieele kenmerk van alle echt spel, het zij cultus, vertooning, wedkamp, feest, is, dat het op een gegeven oogenblik uit is. De toeschouwers gaan naar huis, de spelers doen hun masker af, de voorstelling is afgeloopen. En hier vertoont zich het euvel van dezen tijd: zijn spel is in veel gevallen nooit uit, is derhalve geen echt spel. Er heeft een ver gaande contaminatie van spel en ernst plaatsgegrepen. De beide sferen raken vermengd. In de gedragingen, die als ernst willen gelden, steekt verscholen en verholen een spel-element. Het erkende spel daarentegen kan door zijn overmatige technische organisatie en doordat men het te ernstig opvat zijn onvervalscht spelkarakter niet meer handhaven. Het verliest de onmisbare qualiteiten van onttrokkenheid, onbevangenheid en blijheid. Iets van zoodanige contaminatie is in de cultuur, zoover wij terugzien kunnen, altijd reeds aanwezig. Het wezen van de tegenstelling spel-ernst verliest zich tot in de ontoegankelijkheden der dier-psychologie. Doch het is het twijfelachtig voorrecht der hedendaagsche westersche beschaving, deze vermenging der levenssferen tot den hoogsten graad gecultiveerd te hebben. Bij tallooze menschen, ontwikkel- | |
[pagina 397]
| |
den zoogoed als onontwikkelden, blijft tegenover het leven de speelhouding van den knaap permanent. Reeds eerder spraken wij terloops van een algemeen verbreiden geestesstaat, dien men een permanente puberteit zou kunnen noemen. Hij kenmerkt zich door een gebrek aan gevoel voor het gepaste en het ongepaste, een gebrek aan persoonlijke waardigheid, aan eerbied voor anderen of andere meeningen, een overmatige concentratie op de eigen persoonlijkheid. De algemeene verzwakking van de oordeelskracht en van de kritische behoefte schept er den bodem voor. De massa bevindt zich uiterst wel bij een staat van half vrijwillige verdwazing. Het is een toestand, die door de verslapping van de remmen eener moreele overtuiging ieder oogenblik hoogst gevaarlijk kan worden. Nu is het merkwaardig en verontrustend, dat het opkomen van zulk een geestesstaat niet alleen in de hand wordt gewerkt door geringe behoefte aan persoonlijke oordeelvorming, door de nivelleerende werking der groepsorganisatie, die een kant en klaar stel meeningen aan de hand doet, en door de altijd bereid liggende oppervlakkige verstrooiing, maar dat ook de wonderbaarlijke ontplooiing der techniek tot zulk een geestesstaat aanleiding en daaraan overvloedig voedsel geeft. De mensch staat in zijn wonderwereld letterlijk als een kind, zelfs als een kind in een sprookje. Hij kan reizen per vliegtuig, spreken met een ander halfrond, zich versnaperen per automaat, een werelddeel per radio bij zich aan huis krijgen. Hij drukt op een knopje, en het leven komt tot hem. Zal zulk een leven hem mondig maken? Immers het tegendeel. De wereld is hem tot een speelgoed geworden. Wat wonder als hij zich daarmee als een kind gedraagt?
Met het vermelden van de contaminatie van spel en ernst in het hedendaagsche leven raakt men aan diepe dingen, die hier niet grondig onderzocht kunnen worden. Van den eenen kant doet het verschijnsel zich voor als een niet geheel ernstig opvatten van werk, plicht, lot en leven, van den anderen als een toekennen van hoogen ernst aan occupaties, die naar zuiver oordeel beuzelachtig, kinderachtig moesten heeten, en als een behandelen van waarlijk gewichtige zaken met de instincten en gestes van het spel. Politieke redevoeringen van leidende figuren, die geen andere qualificatie verdienen dan boosaardig kwajongenswerk, zijn niet zeldzaam. Het zou de moeite waard zijn, eens na te gaan, hoe in de verschillende talen de woorden voor het spel voortdurend overspringen in de | |
[pagina 398]
| |
sfeer van den ernst. Vooral het Amerikaansch biedt voor zulk een onderzoek een vruchtbaren bodem. ‘De journalist spreekt van zijn beroep als “the newspaper game”. De politicus, die, schoon van huis uit eerlijk, moet meevaren in het schuitje der corruptie, zal tot zijn verontschuldiging aanvoeren, dat hij “had to play the game”. De douanebeambte wordt gesoebat, om een overtreding van de Prohibition Law door de vingers te zien, met de woorden: “be a good sport”.’Ga naar voetnoot1 - Het is duidelijk, dat hier veel meer aan de orde is dan een kwestie van taalgebruik. Het betreft een diepgaande verschuiving van moreel-psychologischen aard. H.G. Wells heeft in een van zijn romans beschreven, hoe diep bij de Ieren, zelfs in den opstand om hun onafhankelijkheid, het element ‘fun’ zat. In de half-ernstige levens- en geesteshouding hoort als karakteristieke term het woord slogan thuis. De Amerikanen gaven in vrij recent verleden (Murray's Dictionary houdt er nog geen rekening mee) aan het oude Schotsch-Iersche woord voor den strijd- en verzamelkreet der clans de beteekenis van een politieke spreuk of leus uit den verkiezingsstrijd. Een slogan, zou men kunnen zeggen, is een partij-uitspraak, waarvan de gebruiker zelf wel weet, dat zij maar zeer ten deele waar is, en dat zij dient om de partij te doen slagen. Het is een spelfiguur. De Angelsaksische volken hebben, bij hun hoog-ontwikkeld spel-instinct, het voorrecht, dat zij zelf in staat zijn, het element fun en game in hun handelingen te blijven waarnemen. Dit is niet allen volken gegeven. Zoowel de Latijnsche volken als de Slawische en de vastelands-Germaansche schijnen in dit vermogen bij wijlen te kort te schieten. Wat is bij voorbeeld ‘Blut und Boden’ welbeschouwd anders dan een slogan? Een uitspraak, die door een suggestieve beeldspraak over al de gebreken van haar logische gefundeerdheid en al de gevaren van haar praktische aanwending ‘hinwegtäuscht’. De slogan nu, die niet als zoodanig wordt herkend, maar tot in het officieel en wetenschappelijk taalgebruik wordt opgenomen, werkt uit den aard der zaak dubbel gevaarlijk. De slogan hoort thuis in het gebied van de reclame, hetzij commercieele of politieke. Alle politieke propaganda valt daar min of meer onder, vooral wanneer zij officieel georganiseerd is. Het geheele reclamewezen nu, dat hypertrophische product van den modernen tijd, is gebaseerd op die houding van halven ernst, die karakteristiek is voor ver voortgeschreden culturen. Het is wellicht als ouderdomsverschijnsel te beschouwen. Puerilisme is er het rechte woord voor. | |
[pagina 399]
| |
Deze algemeen doorgedrongen houding van halven ernst verklaart meteen het nauw contact tusschen heroïsme en puerilisme. Van het oogenblik af, dat de leus luidt: laat ons helden zijn, is er een groot spel geopend. Het kon een edel spel zijn, indien het zich geheel voltrok binnen de sfeer van ephebenkamp en Olympiade. Maar zoolang het gespeeld wordt in politieke actie, in parade en volksdressuur, in oratorisch gesnork en door de macht gedicteerde dagbladartikels, en met dat alles meent, hooge ernst te zijn, is het naar waarheid puerilisme. Voor een staats- of levensphilosophie, die zich van de uitspraak van het oordeel beroept op die van het bestaan en van het belang, is de gansche sfeer van het moderne puerilisme, met slogans, parade en zinlooze competitie, een element, waarin zij zelf voortreffelijk gedijt, en waarin de macht, die zij dient, welig groeien kan. Haar behoeft het immers niet te hinderen, wanneer het massa-instinct, waarop zij speculeert, den toets van zuivere oordeelvelling ontbeert. Zij willen immers geen zuiver oordeel, dat toch een werk is van den kennenden geest. Het deert haar niet, dat met de prijsgave van het oordeel het verantwoordelijkheidsbesef gereduceerd wordt tot een verward gevoel van verbondenheid aan een zaak, die hen opeischt. De verwarring van spel en ernst, die op den bodem ligt van alles wat hier onder den naam puerilisme begrepen werd, is van al de kenmerken van het hedendaagsche lijden van den tijd ongetwijfeld een der belangrijkste. De vraag blijft over, in hoeverre het puerilisme samenhangt met dien anderen trek van modern leven, de jeugdvereering. Zij moeten geen oogenblik worden verward. Het puerilisme kent geen leeftijden, het tast ouden en jongen aan. De jeugdvereering, op het eerste gezicht een teeken van frissche kracht, kan ook als ouderdomsverschijnsel beschouwd worden, als een abdicatie ten gunste van den onmondigen erfgenaam. De meest bloeiende culturen hebben wel de jeugd liefgehad en vereerd, maar haar niet gecajoleerd of gefêteerd, en steeds van haar geëischt gehoorzaamheid en eerbied voor de ouderen. Typisch decadent en pueriel waren de reeds voorbijgestoven bewegingen, die zich futurisme noemden. Maar men kan niet zeggen, dat de jeugd er schuld aan hadGa naar voetnoot1 |
|