En toch, ééén gewichtig punt dringt zich ondanks alle contrast aan ons op. De gang der Romeinsche beschaving was een gang naar de barbarie. Zal die der huidige cultuur het ook blijken?
Wat ook historische oriënteering voor het verstaan der crisis, die wij beleven, moge opleveren, geruststelling aangaande haar afloop niet. Een conclusie, dat het wel zoo'n vaart niet loopen zal, valt uit geen historische parallel te putten. Wij blijven voortstormen in het onbekende.
Hier ligt nog een gewichtig verschil tegenover oudere perioden van heftig bewogen cultuurleven. Deze hebben altijd gemeend, het doel waarnaar te streven viel, en de middelen waarmede, in eenvoudige gedaante stellig voor zich te zien. Dat doel was voor hen, wij zeiden het reeds, vrijwel immer herstel. Terugkeer tot oude volmaaktheid of zuiverheid. Het ideaal was retrospectief. En niet alleen het ideaal was dit, ook de methode om het te bereiken. Deze lag in het winnen en toepassen van oude wijsheid en oude deugd klaar voor oogen. De oude wijsheid, de oude schoonheid, de oude deugd, dat was de wijsheid, de schoonheid, de deugd, die men noodig had, om in deze wereld zooveel orde en welbehagen te scheppen, als zij verdroeg. Was men zich daling en verduistering bewust, dan plachten de edelste geesten, zooals een Boëthius deed tegen het einde der Oudheid, de wijsheid der vaderen te conserveeren om haar aan de komende geslachten over te leveren als richtsnoer en instrument. Tot onschatbaar heil der lateren: wat zouden de vroege Middeleeuwen zijn geweest zonder Boëthius? Leefde men in het besef van opstijging en vernieuwing, dan dolf men niettemin met dubbelen ijver verloren wijsheid weer op, niet om belangelooze wetenschap alleen, maar om haar weer te laten gelden: zoo het Romeinsche recht, zoo Aristoteles. Met zulk een bedoeling legde het humanisme in de vijftiende en zestiende eeuw de hervonden schatten eener gezuiverde oudheid aan de wereld voor, als eeuwig geldig exempel van kennis en beschaving. Zoo niet om bij te zweren dan toch om op te bouwen. Bijna alle bewuste en opzettelijke cultureele actie van oudere perioden is op een of andere wijze door het beginsel van de voorbeeldigheid en
navolgenswaardigheid van het verleden bezield geweest.
Een zoodanige vereering van het oude is ons vreemd geworden. Waar onze tijd oude schoonheid, wijsheid, grootheid zoekt, bewaart, behoedt, begrijpt, daar is het niet meer, althans niet in de eerste plaats, om er zich opnieuw naar te richten. Het cultuurstreven gaat, - ook voor hen, die wellicht vroeger tijden hooger schatten dan het heden,