| |
| |
| |
IV Grondvoorwaarden van cultuur
Cultuur, het woord ligt ons in den mond bestorven. Staat het vast, wat wij eronder verstaan? En waarom verdringt het in ons spraakgebruik het goed Nederlandsche beschaving? - Op die laatste vraag is het antwoord gemakkelijk: cultuur, als internationale term en algemeen begrip, heeft zwaarder dracht van beteekenis dan het deftige beschaving, dat te zeer den nadruk legt op eruditie, waarvan het een vertaling is. Het woord cultuur heeft van de Duitsche taal uit zijn verspreiding over de wereld genomen. Het Nederlandsch, de Skandinavische en de Slawische talen hebben het sinds lang aanvaard, ook in het Spaansch, het Italiaansch en het Amerikaansche Engelsch is het volkomen gangbaar. Alleen in het Fransch en het Engelsch stuit het, hoewel in bepaalde beteekenissen van oudsher gebruikelijk, nog altijd op zekeren weerstand, kan men althans het niet grif verwisselen met civilisation. Dit is geen toeval. Het Fransch en het Engelsch hadden uithoofde van hun oude en rijke ontwikkeling als wetenschappelijke talen bij de formatie van hun modernen wetenschappelijken woordenschat het Duitsche voorbeeld veel minder noodig dan de meeste andere talen van Europa, die gedurende de negentiende eeuw in toenemende mate bij den vruchtbaren Duitschen uitdrukkingsrijkdom te gast gingen.
Oswald Spengler stelde de uitdrukkingsvarianten Kultur en Zivilisation als polen van zijn scherp gepointeerde en al te zelfverzekerde ondergangstheorie. De wereld las hem, en hoorde de waarschuwing, die uit zijn woorden klonk, maar heeft tot nu toe noch zijn terminologie noch zijn oordeel algemeen aanvaard.
Het woord cultuur schept in het algemeen gebruik weinig gevaar van misverstand. Men weet ten naastenbij wat men er mee bedoelt. Tracht men dit nauwkeurig te omschrijven, dan blijkt het zeer moeilijk. Wat is, waarin bestaat cultuur? Een definitie, die den geheelen inhoud der voorstelling uitput, is nauwelijks te geven. Gemakkelijk is het daarentegen, enkele wezenlijke grondvoorwaarden en grondtrekken op te sommen, die aanwezig moeten zijn om het verschijnsel cultuur op te leveren.
Cultuur vereischt in de eerste plaats een zeker evenwicht van geestelijke en stoffelijke waarden. Dit evenwicht maakt mogelijk, dat er een maatschappelijke gesteldheid opbloeit, die door de belevenden
| |
| |
wordt gewaardeerd als meer en hooger dan de bevrediging van pure nooddruft of van blooten machtswil. De term geestelijke waarden omvat hier de gebieden van het spiritueele, het intellectueele, het moreele en het aesthetische. Ook tusschen deze gebieden onderling moet een zeker evenwicht of harmonie gegeven zijn, wil het begrip cultuur van toepassing zijn. Door van evenwicht te spreken en niet van volstrekte hoogte, behoudt men zich voor, ook vroege, of lage, of ruwe beschavingstoestanden niettemin als cultuur te waardeeren, zonder te vervallen in eenzijdige overschatting van de ver voortgeschreden beschavingen, of in eenzijdige waardeering van één bepaalden cultuurfactor, hetzij godsdienst, kunst, recht, staatskracht of wat ook. De toestand van evenwicht bestaat bovenal hierin, dat de verschillende cultuuractivieiten elk voor zich in den samenhang van het geheel een zoo levend mogelijke functie hebben. Is zulk een harmonie der cultuurfuncties aanwezig, dan zal zij zich openbaren in orde, krachtige geleding, stijl, rhythmisch leven van de desbetreffende maatschappij.
Het spreekt vanzelf, dat men bij de historische waardeering van culturen zich evenmin als bij de waardeering der eigen omgeving kan losmaken van de normen, die het oordeelende subject laat gelden. Men zal altijd het eene als gewenschte eigenschap, het andere als ongewenschte aanmerken. Hierbij is op te merken, dat de algemeene qualificatie als hooge of lage cultuur tenslotte in den diepsten grond schijnt bepaald te worden niet door den intellectueelen, noch door den aesthetischen graadmeter, maar door den ethischen en den spiritueelen. Een cultuur kan hoog heeten, al brengt zij geen techniek of geen beeldhouwkunst voort, maar niet, als zij de barmhartigheid mist.
De tweede grondtrek van cultuur is deze: alle cultuur houdt een streven in. Cultuur is gerichtheid, en deze richting is altijd die op een ideaal, en wel op een ideaal, dat meer is dan dat van een individu, op een ideaal der gemeenschap. Dit ideaal kan van zeer verschillenden aard zijn. Het kan zuiver geestelijk zijn: zaligheid, godsnabijheid, slaking van alle banden, of wel kennis, hetzij logische of mystische: de kennis der natuurlijke wereld, de kennis van het ik en van den geest, de kennis van het goddelijke. Het ideaal kan van maatschappelijken aard zijn: eer, aanzien, macht, grootheid, maar dit alles altijd: van de gemeenschap. Het kan van economischen aard zijn: rijkdom, welvaart, of van hygiënischen: gezondheid. Het ideaal beteekent voor de dragers
| |
| |
van de cultuur altijd het heil. Het heil der gemeenschap, heil hier of elders, nu of later.
Of nu het oogmerk is het hiernamaals of de naaste aardsche toekomst, de wijsheid of de welstand, voorwaarde tot het nastreven of bereiken ervan is altijd veiligheid en orde. In haar wezen als een streven ligt voor elke cultuur de eisch tot handhaving van orde en veiligheid gebiedend voorgeschreven. Uit den eisch van orde spruit alles wat gezag is, uit de behoefte aan veiligheid alles wat recht is. In honderd vormen van gezags- en rechtsstelsel configureeren zich altijd opnieuw de menschengroepen, wier streven naar een heil zich manifesteert in een cultuur.
Concreter en positiever dan de twee genoemde grondtrekken: een evenwicht en een streven, is de derde, eigenlijk de eerste en oorspronkelijkste trek, die alle cultuur stempelt. Cultuur beteekent beheerschen van natuur. Cultuur is aanwezig van het oogenblik af, dat de mensch heeft ervaren, hoe de hand, met den ruwen steenen beitel gewapend, dingen vermag, die zonder dezen buiten zijn bereik lagen. Hij heeft zich een stuk natuur dienstbaar gemaakt. Hij beheerscht de natuur, de vijandige en de schenkende. Hij heeft gereedschap verworven, hij is homo faber geworden. Hij gebruikt die krachten tot verwerven, van een levensbehoefte, tot vervaardigen, van een werktuig, tot beschutten, van zich en de zijnen, tot vernietigen, van jachtdier, roofdier of vijand. Voortaan verandert, hij den loop van het natuurleven, want al de gevolgen, met zijn werktuig teweeggebracht, zouden zonder die macht niet zijn ingetreden.
Ware deze trek, de beheersching van natuur, de eenige voorwaarde voor de aanwezigheid van cultuur, er zou geen reden zijn, aan mieren, bijen, vogels, bevers het bezit van cultuur te ontzeggen. Alle toch maken zich voorwerpen uit de natuur ten nutte door er iets nieuws van te maken. De dierenpsychologie moge uitmaken, in hoeverre men aan die handelingen reeds een doelvoorstelling, een streven dus naar een heil, aanwezig mag achten. Zou dit zoo zijn, dan zou de toekenning van cultuur aan den dierenstaat toch niettemin blijven afstuiten op een zekere logische reactie, dat de term daarop niet past. Een bij of bever van cultuur, het gaat niet, er blijft in de voorstelling iets absurds. De geest laat zich niet zoo gemakkelijk wegcijferen, als het sommigen schijnt.
Inderdaad is met beheersching van natuur in den zin van bouwen en schieten en braden nog maar de helft gezegd. Het rijke woord natuur beteekent ook menschelijke natuur, en ook deze wil beheerscht wor- | |
| |
den. Reeds in de eenvoudigste stadiën van samenleving wordt de mensch zich bewust, dat hij iets verschuldigd is. Bij het dier, dat zijn jong verzorgt en verdedigt, kan men in die functie zulk een bewustzijn nog niet gegeven achten, al is het dier ons lief om het vervullen ervan. Eerst in het menschelijk bewustzijn wordt de zorgende functie tot plicht. Die plicht is slechts tot geringen omvang door de natuurlijke verhoudingen als moederschap en gezinsbescherming geboden. De verplichting breidt zich al vroeg uit, in den vorm van taboe's, conventies, regelen van gedrag, cultusvoorstellingen. Het gemakkelijk gebruik van het woord taboe heeft in wijde kringen geleid tot een materialistischgedachte onderschatting van het ethisch karakter der zoogenaamd primitieve culturen. Om niet te spreken van de sociologische richting, die, met ongehoorde, waarlijk moderne onnoozelheid, ter beoordeeling ook van ontwikkelde cultuur, alles wat moraal, recht, godsvreeze heet, maar eenvoudig in de flesch stopt waarop taboe staat.
Een ethisch gehalte is in het gevoel van verschuldigd zijn aanwezig, zoodra, hetzij de verplichting een anderen mensch geldt of een instelling of een geestelijke macht, het een verplichting is, die men ook zou kunnen weigeren. De meening, als zoude in de primitieve beschaving de gehoorzaamheid aan de maatschappelijke plichtenleer mechanisch en onafwijsbaar volgen, is door ethnologen als Malinowski als onhoudbaar bewezen. Wordt derhalve in een gemeenschap die gehoorzaamheid in den regel in acht genomen, dan geschiedt dit onder een volwaardigen ethischen impuls, en dan is daarin verwezenlijkt de voorwaarde beheersching van natuur in den vorm van bedwinging van eigen menschelijke natuur.
Hoe meer zich in een cultuur de bijzondere gevoelens van verschuldigd zijn rangschikken en voegen onder één beginsel van menschelijke afhankelijkheid van een hoogste macht, des te zuiverder en vruchtbaarder zal zich het begrip realiseeren, dat voor alle ware cultuur onmisbaar is: dat van dienst. - Van den dienst Gods af tot dien van een door eenvoudige maatschappelijke verhouding boven iemand geplaatsten persoon toe. De ontworteling van het dienstbegrip in den volksgeest is de meest verwoestende actie van het oppervlakkig rationalisme der achttiende eeuw geweest.
Vatten wij samen wat hier als algemeene grondvoorwaarden en grondtrekken van cultuur werd gesteld, dan zou een benaderende omschrijving van het begrip cultuur, die, gelijk reeds gezegd, geen aanspraak maakt op de hoedanigheid van een exacte definitie, kunnen lui- | |
| |
den: cultuur als gesteldheid van een gemeenschap is aanwezig, wanneer de beheersching van natuur op materieel, moreel en geestelijk gebied een toestand gaande houdt, die hooger en beter is dan de gegeven natuurlijke verhoudingen meebrengen, met als kenmerken een harmonisch evenwicht van geestelijke en stoffelijke waarden en een in hoofdzaak homogeen bepaald ideaal, waarheen de verschillende activiteiten van de gemeenschap samenstreven.
Is de bovenstaande omschrijving - waaruit het waardeoordeel hooger en beter, al laat het daarin een subjectief element over, niet is weg te werken - eenigermate juist, dan volgt nu de vraag: zijn in het tijdperk dat wij beleven de grondvoorwaarden van cultuur vervuld?
Cultuur veronderstelt beheersching van natuur. Deze voorwaarde schijnt inderdaad vervuld in een mate als nooit te voren in eenige beschaving, waarvan wij kennis hebben. Krachten waarvan een eeuw geleden het bestaan nog nauwelijks vermoed werd en aard en mogelijkheden volslagen onbekend waren, zijn op duizend wijzen in de kluisters van menschelijk kunnen geslagen, met een uitwerking in verten en diepten, waarvan een menschenleeftijd eerder niemand droomde. En nog bijna dagelijks gaat de vinding van onbekende natuurkrachten en van de middelen om ze te beheerschen voort.
De stoffelijke natuur ligt alom aan banden, die door den mensch gesmeed of gevlochten zijn. Hoe staat het met de beheersing van menschelijke natuur? Wijs hier niet op de triomfen van psychiatrie en sociale voorzorg en bestrijding van de misdaad. Beheersching van menschelijke natuur kan enkel beteekenen een menschheid, die, elk voor zich, zichzelf beheerscht. Doet zij dat? Of althans, want het volmaakte is haar niet gegeven, doet zij het in evenredigheid tot haar grenzenloos gestegen beheersching der stoffelijke natuur? - Wie zou het durven bevestigen! Schijnt het niet veeleer maar al te vaak, alsof de menschelijke natuur zelve, in de vrijheid, die de heerschappij over het stoffelijke haar heeft verschaft, weigert, zichzelf te laten beheerschen, en alles afwijst, wat als meer dan natuur door den geest verworven scheen? In naam van de rechten der menschelijke natuur wordt het verplichtend gezag van een volstrekt geldige ethische grondwet alom in twijfel getrokken. De voorwaarde: beheersching van natuur, is slechts ten halve vervuld.
Aan het vervuld zijn van de tweede voorwaarde: dat een cultuur ge- | |
| |
dragen moet zijn door een in hoofdzaak homogeen streven, ontbreekt alles. Het verlangen naar heil, dat elke gemeenschap en elken enkele drijft, neemt honderd vormen aan. Iedere groep streeft naar haar eigen heil, zonder dat deze partieele heilsstrevingen zich verbinden in één boven alles en allen uitstekend ideaal. Eerst de uitdrukking van zulk een algemeen ideaal, hetzij bereikbaar of een illusie, zou de volle gelding van een begrip de hedendaagsche cultuur wettigen, al kan men in ruimer zin daarvan blijven spreken. Zoo hadden oudere tijdperken als algemeen erkend ideaal: de eere Gods, hoe ook verstaan, de gerechtigheid, de deugd, de wijsheid. Verouderde metaphysische begrippen van onvoldoende bepaaldheid, zegt de geest van den tijd. Maar met het prijsgeven van zulke begrippen is de eenheid der cultuur in twijfel gesteld. Want wat er voor in de plaats treedt is slechts een som van onderling strijdige wenschen. De termen, die alle hedendaagsche cultuurstreven verbinden, zijn enkel te vinden in de reeks: welstand, macht, veiligheid (ook vrede en orde vallen daaronder), alles idealen meer geschikt om te verdeelen dan om te vereenigen, en alle terstond voortvloeiend uit het natuurinstinct, onveredeld door den geest. Reeds de holbewoner kende deze idealen.
Nu spreekt men tegenwoordig veel van nationale culturen en van klasse-culturen, dat wil zeggen, dat het begrip cultuur ondergeschikt wordt gemaakt aan een welstands-, machts- en veiligheidsideaal. Met zulk een onderschikking verplaatst men het begrip feitelijk op het animale niveau, waar het zinloos wordt. Men vergeet, zoodoende, de paradoxale, maar op grond van het voorafgaande onafwijsbare conclusie, dat er voor het begrip cultuur eerst plaats is, wanneer het ideaal, dat haar gerichtheid bepaalt, uitgaat buiten en boven de belangen van de gemeenschap zelve, die haar draagt. Cultuur moet metaphysisch gericht zijn, of zij zal niet zijn.
Is in de huidige wereld, West of Oost, dat evenwicht tusschen geestelijke en stoffelijke waarden aanwezig, dat wij als voorwaarde van cultuur aannamen? - Een bevestigend antwoord schijnt nauwelijks mogelijk. Er is intensieve productie in beide richtingen, ja, maar evenwicht? Een harmonie, een gelijkwaardigheid van het stoffelijk kunnen en het geestelijke?
Rondom schijnen de verschijnselen van den dag elke gedachte aan een waarlijk evenwicht te beletten. Een tot de uiterste volmaaktheid en doelmatigheid verheven voortbrengingsapparaat brengt dagelijks pro- | |
| |
ducten voort en werkingen teweeg, die niemand wenscht, die niemand gebruiken kan, die iedereen vreest, die velen verachten als onwaardig, onzinnig, ondeugdelijk. De katoen wordt ondergespit, om de markt te ontzien, het oorlogstuig vindt grage koopers, maar niemand wenscht, dat het gebruikt zal worden. De disproportie tusschen het volmaakte productieapparaat en de mogelijkheid het tot nut aan te wenden, overproductie naast nood en werkloosheid, ze laten voor een begrip van evenwicht nauwelijks plaats. Er is intellectueele overproductie evengoed, een voortdurend teveel van het gedrukte of door den ether geslingerde woord en een schier hopelooze divergentie der gedachte. Rondom de kunstproductie heeft zich de vicieuze cirkel gesloten, waarbinnen de kunstenaar van de publiciteit en daarmee van de mode, en deze beide weer van het commercieel belang afhangen. Van het staatsleven af tot het gezinsleven toe schijnt een ontwrichting aan de orde, als zich nooit te voren voordeed. Evenwicht? neen, dat zeker niet. |
|