Verzamelde werken. Deel 7. Geschiedwetenschap. Hedendaagsche cultuur
(1950)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekendVerzameld werk VII
[pagina 249]
| |
De geschiedschrijving in het hedendaagsche FrankrijkGa naar voetnoot*De historische studiën in het Frankrijk van heden vertoonen ontegenzeggelijk een beeld van rijken en gezonden wasdom. De geschiedenis is er een levend nationaal cultuurelement. In wijde kringen bestaat er voor al wat historie is een intelligente belangstelling, gegrond in een mate van kennis, die waarschijnlijk elders niet haar weerga vindt. Het eeuwgetij van een pur sang geleerde als Fustel de Coulanges trekt meer dan duizend hoorders naar de groote hoorzaal der Sorbonne. De beoefening der geschiedenis heeft in Frankrijk, om zoo te zeggen, iets publieks; het is een stuk van het nationale leven. De gesloten bouw van de Fransche cultuur brengt eerbied voor haar verleden als vanzelve mee; de historie zit den Franschman in het bloed. Sedert de herleving der Fransche Universiteiten in het laatste kwart der negentiende eeuw ligt, gelijk overal elders, het zwaartepunt der geschiedbeoefening, meer dan in de dagen van Michelet en Taine, in de instellingen van hooger onderwijs. Doch daarnaast levert ook nu nog Frankrijk telkens weer de figuren, die, midden in het openbare leven staande, de kracht vinden om de historie te dienen. Gabriel Hanotaux schrijft nog tijdens zijn actieve politieke loopbaan zijn werk over Richelieu, later zijn Histoire de la France contemporaine (1904), zijn Jeanne d'Arc (1911) enz.. Vervolgens organiseert hij de groote Histoire de la Nation française, nuvoltooid in 15 deelen, met medewerkers als Bédier en Jeanroy, en zet reeds weer een soortgelijk product van samenwerking op touw: Histoire des colonies françaises et de l'Expansion de la France dans le Monde. Jean Jaurès schreef niet alleen de beste deelen in de door hem beraamde Histoire socialiste, maar bewerkte ook de oprichting van de Commission del' histoire économique de la Révolution, wier uitgaven nu reeds honderden deelen tellen. Het Institut vereenigtsteeds tal van historische denkers, wier werkzaamheid buiten de Universiteit ligt, zooals Ernest Seillière er een is, de fijne diagnosticus van de kwalen van den modernen tijd. Algemeene tijdschriften als de Revue des Deux Mondes en de Revue de Paris bewaren het nauwste contact met de historische studiën; de Mercure de France maakte zich zelfs tot kampioen van een historische, of liever prehistorische ‘querelle’: Glozel. Overal in Frankrijkbloeit de gewestelijke geschiedenis, gediend door statige tijdschriften als de Annales de Bourgogne, die ik om Nederlandsche redenen van affiniteit als voorbeeld kies. | |
[pagina 250]
| |
Frankrijk heeft een belangrijk aandeel genomen in de opkomst van het genre der groote, coöperatieve samenvattingen, waarop de naam van Hanotaux ons reeds bracht. ‘Le Rambaud-Lavisse’, de algemeene geschiedenis (sinds de Oudheid) in 12 deelen, in 1900 voltooid, gaf een luisterrijk voorbeeld, en, in zijn gebreken, een waarschuwing tevens. Dat bleek spoedig daarna uit de veel voortreffelijker Histoire de France, in 9 dubbele deelen, door denzelfden Ernest Lavisse gedirigeerd. Hij zelf beschreef daarin het tijdperk van Lodewijk XIV; van de medewerkers moge het volstaan, hier te noemen A. Luchaire, Ch.V. Langlois, Coville, Petit Dutaillis. De Histoire de France eindigt vóór 1789. Nog in zijn laatste jaren bestuurde en besloot Lavisse het vervolg: de Histoire de France Contemporaine, geschreven door Sagnac, Pariset, Charléty, Seignobos en anderen. Een even treffend voorbeeld van deze coöperatieve synthese is de bekende Histoire de l'Art, (1907-1930) waaraan André Michel zijn leven wijdde, bestemd voor een algemeen publiek, doch niettemin van hoog allooi. Naast deze samenhangende werken over één groot onderwerp staan de groote serieën, waarin elk deel een zelfstandig geheel uitmaakt, zooals L'Evolution de l'Humanité, opgezet door Henri Berr, en Peuples et Civilisations, Histoire générale, geleid door L. Halphen en Ph. Sagnac; beide ondernemingen zijn nog in vollen gang. Het feit, dat er zulk een verschot is aan geschoolde wetenschappelijke historici, geschikt en bereid om mee te werken aan deze groote handboeken, die een zekere homogeneïteit van opvatting en uitvoering eischen, ligt voorzeker niet in de laatste plaats in de verdienste van de twee groote mannen, die de moderne beoefening der historische wetenschap in Frankrijk gegrondvest hebben: Gabriel Monod (1844-1912) en Ernest Lavisse (1842-1922). Beiden hadden daartoe aanvankelijk den blik naar Duitschland gewend. Monod, met Zwitserschen en Nederlandschen inslag in zijn geslacht, later nog veelzijdiger georiënteerd door zijn huwelijk met Herzen's dochter, had bij Waitz gestudeerd nog vóór 1870; Lavisse, zijn studiemakker, heeft den Duitschen overwinnaar willen leeren kennen tot heil van het verslagen vaderland. Beiden hebben evenzeer hun krachten gegeven aan de reorganisatie van het onderwijs, hooger en lager, als aan eigen wetenschappelijk onderzoek en geschiedschrijving. Twee vruchtbare geesten van zeldzame gaafheid en zuiverheid. Het is hier niet de plaats, hun levensarbeid te beschrijven. Liever één bijzonderheid die teekent: toen Ernest Lavisse op 22 Augustus 1922 in zijn geboorteplaats Nou- | |
[pagina 251]
| |
vion-en-Thiérache begraven werd, liet, naar zijn uitgedrukten wil, een fanfare over zijn graf den aanhef van de Marseillaise klinken. Elk nummer van de Revue historique herinnert nog steeds den lezer aan den meester: ‘fondée en 1876 par Gabriel Monod’. Wie verschillende historische tijdschriften ‘bijhoudt’, zal aan de Revue historique zonder voorbehoud een allereerste plaats moeten geven. Vooral haar kritisch gedeelte is altijd uitnemend verzorgd; het tijdroovende en in zekeren zin ondankbare werk der recensie is, in handen van historici als Bémont, Pfister, Hauser, M. Bloch, van een hoog gehalte. Men verwijt den Franschen wel eens een zekere neiging, hun belangstelling te zeer binnen de grenzen van hun nationale cultuur te bepalen. Van de hedendaagsche beoefening der geschiedenis kan dit zeker niet gelden. Zij is veelzijdig en volledig. Reeds in een vroegere periode hebben Leroy Baulieu, de Vogüé en Alfred Rambaud Frankrijk vertrouwd gemaakt met de Russische cultuur. Het bezit een uitnemende reeks van Byzantinisten, de namen van Diehl, Schlumberger, Louis Bréhier getuigen het. De Engelsche geschiedenis telt er beoefenaars als Ch. Bémont voor de middeleeuwsche, en E. Halévy voor de moderne periode. Men moet zich verbazen over de ruime keus van kracht en talent, die elk speciaal gebied voortdurend voor zich kan opeischen, en over de volledigheid, waarmee elk gebied wordt bewerkt, niet alleen in détailstudies, maar ook telkens weer in samenvattende behandelingen van het geheel. Op het terrein der constitutioneele en rechtsgeschiedenis staan nog de namen van Paul Viollet, Jacques Flach, Esmein, Declareuil vooraan. De economische geschiedenis wordt vertegenwoordigd door mannen als Henri Hauser (tevens voortreffelijk kenner van de Hervorming in Frankrijk) en den onvermoeiden Henri Sée; zij beschikt sinds kort over een tijdschrift, de Revue d'histoire économique et sociale. De historische geographie werd gegrondvest door A. Longnon en P. Vidal de la Blache. In de geschiedenis der natuurwetenschappen is P. Duhem opgevolgd door Abel Rey en anderen. Die der theologie en philosophie vond beoefenaars als Picavet en Etienne Gilson. Paul Sabatier werd beroemd tot ver buiten de kringen der historische wetenschap. Naast de Oudheid, in de studie waarvan Frankrijk een leidende positie blijft innemen, getuige namen als Camille Jullian, Glotz, Cavaignac, Jouguet, Carcopino, zijn het bovenal twee tijdperken, die in bijzondere mate het onderzoek in beslag nemen. Het eerste is dat der | |
[pagina 252]
| |
Middeleeuwen, gediend door de Ecole des Chartes, met haar tijdschrift Bibliothèque de l'Ecole des Chartes, waarnaast bovendien nog Le Moyen Age. Op de plaatsen van A. Luchaire en Ch.V. Langlois staan thans F. Lot, Louis Halphen, Ch. Petit Dutaillis en tal van anderen. Het tweede is dat der Revolutie, of liever dat der Revoluties met inbegrip van de Napoleontische periode. Het is te begrijpen, dat hier het standpunt der beoefenaars zich sterker doet gelden dan in de serene beschouwing der langvervlogen Middeleeuwen. De Fransche historicus der Revolutie staat bijna onvermijdelijk in een houding van aanklacht of van verdediging. Tegenover het verschijnsel zelf, maar ook tegenover zijn voorgangers of tijdgenooten historici. F.A. Aulard, de eerste op den leerstoel aan de Sorbonne voor de geschiedenis der Revolutie, brak Taine af. Zijn held was Danton. Daarna zaagt A. Mathiez het beeld van Danton letterlijk in stukken, en verheft Robespierre tot object van vereering. Tegenover zijn sterk links gerichte behandeling der Revolutie staat die van L. Madelin als bewijs, hoe de verheerlijking van 1789 ook in vele gezaghebbende geesten heeft afgedaan. Nationaal of politiek georiënteerd is ook de geschiedschrijving voor een groot publiek van J. Bainville, of de Louis XIV van L. Bertrand. Met hem naderen wij het terrein der historische belletrie, waarover de schrijver van dit overzicht kort geleden veel kwaads heeft gezegd, en tot antwoord veel kwaads heeft moeten hooren. Wat hem niet belet, hier ook André Maurois met eere te vermelden. De theorie der geschiedenis vindt in Frankrijk veel minder aandacht dan in de Duitsche wetenschap. De zin voor grondslagen en beginselen neemt hier een anderen, misschien zullen sommigen zeggen vruchtbaarder vorm aan, namelijk dien van het streven naar reëele synthese van het historische materiaal zelf. Sinds dertig jaar bestuurt Henri Berr de door hem opgerichte Revue de synthèse historique, voortaan ruimer: Revue de synthèse. In het Centre de synthèse historique leidt dezelfde Berr een merkwaardige proeve van mondelinge coöperatie (sit venia verbo) tot hetzelfde doel. Overziet men het gansche tafereel van geschiedvorsching en geschiedschrijving in het Frankrijk van heden en kort geleden, dan vestigt zich de indruk, dat hier de Fransche geest op zijn allerbest weerspiegeld wordt. Een wetenschap, die leeft, niet enkel in boeken en gehoorzalen, maar als een uiting van hooge nationale cultuur in haar geheel. In haar beoefening der historie trilt Frankrijk's ziel. Hier heerschen al die eigenschappen, waarom de wereld Frankrijk altijd heeft bemind en | |
[pagina 253]
| |
geëerd: de klaarheid van zijn geest, zijn nobele ernst en onverdroten arbeidzaamheid, zijn zin voor gesloten vormgeving, voor convergeerende orde en klassieke harmonie. Het is een stuk edele beschaving, wat zich hier in de wetenschap ontplooit, en wie als vreemde toegang heeft tot deze geestelijke landouwen, is er te rijker om. |
|