Verzamelde werken. Deel 7. Geschiedwetenschap. Hedendaagsche cultuur
(1950)–Johan Huizinga– Auteursrecht onbekendVerzameld werk VII
[pagina 244]
| |
De geschiedschrijver als klassiekeGa naar voetnoot*Leopold von Ranke's Werke. Gesamt-Ausgabe der Deutschen Akademie, herausg. von Paul Joachimsen. Erste Reihe, siebentes Werk: Deutsche Geschichte im Zeitalter der Reformation. VI Bände. Drei Masken Verlag, München 1925.Eenige maanden geleden had ik het voorrecht, gast te zijn aan den disch van den voorzitter van het tweejaarlijksche Duitsche philologencongres, in een Zuid-Duitsche stad. Het was een zeer aangenaam gezelschap, en er heerschte een blijmoedige en hartelijke toon. Het was mij dien avond, alsof ik een Duitschland terug vond, zooals ik het lang, lang geleden begreep, dat herinnerde aan Moritz von Schwind en Ludwig Richter, of naar milden rijnwijn smaakte. De beminnelijke gastheer hield een tafelrede, waarvan de clou was, dat er dien avond aan zijn disch niet minder dan zes afstammelingen en verwanten van den grooten Ranke vereenigd waren, en bovendien nog professor Paul Joachimsen, de leider van de nieuwe ‘Gesamtausgabe’. En het was, alsof de genoegelijke vreugde op die woorden lichter werd en hooger steeg. Dien ochtend had ik mijn congresvoordracht gehouden: over Duitschland's invloed op de ontwikkeling der Nederlandsche beschaving, waarin ik bijzonder nadruk had gelegd op de verschillen tusschen den Duitschen en den Nederlandschen geest. Hier werd mij opeens een nieuw verschil bewust. Ik was getuige van het bestaan eener intellectueele heiligenvereering van een oprecht en zuiver soort. Het was duidelijk, dat deze vorm van wetenschapscultus in ons land nauwelijks denkbaar ware, ook indien de objecten ertoe aanwezig mochten zijn. Heiligheid zegt iets te veel, en wekt wellicht den schijn van een hier niet bedoelde ironie. Maar klassiciteit zegt iets te weinig. In den afstand tusschen beide begrippen ligt juist het verschil tusschen onzen geest en den Duitschen gemeten. Fruin bij ons is het voorbeeld van den geleerde, die volkomen klassiek is geworden. Ranke is klassiek en nog iets meer: laten wij het elysisch noemen. Het is niet enkel een onderscheid van qualiteit en proportie van beider geesten, maar daarnaast een gevoeliger reageeren van den nationalen aard op zijn geestelijk erfgoed. Klassiek te worden is een voorrecht, dat onder de geleerden bijna uit- | |
[pagina 245]
| |
sluitend voor de geschiedschrijvers is weggelegd. Want hun werken kunnen leesstof blijven voor latere geslachten. De groote vinders van de geheimen der natuur worden heroën, maar geen klassieken in den strikten zin van het woord: klassiek beteekent, wat nog gelezen wordt. Zelfs de groote taal- en oudheidvorschers worden niet klassiek zooals de historicus. Grimm en von Savigny, zoo ook even dierbaar aan de herinnering, zijn in mindere mate klassiek dan Ranke. Een volledige nieuwe uitgave van Jakob Grimm's werken is ondenkbaar, niet uitsluitend wegens de veroudering, die zijn gedachte in hooger mate dan die van Ranke heeft ondergaan. Hier wordt dus het geweldige oeuvre van Leopold von Ranke (1795-1886) opnieuw in zijn geheel uitgegeven, in twee reeksen, de eerste van drie groepen of veertien werken, waarvan thans één verschenen is: de Deutsche Geschichte im Zeitalter der Reformation, die zes banden vult. Dit nadat nog een tiental jaren geleden een volksuitgave van zijn ‘Meisterwerke’ in tien deelen verscheen. De nieuwe uitgave geschiedt met heel den philologischen toestel, die den klassieke geldt. Joachimsen geeft een inleiding van 117 bladzijden over het ontstaan van het boek. Het zesde deel bevat, behalve de analecta, reeds door den schrijver zelf aan het werk toegevoegd, als aanhangsel zeer belangrijke gegevens uit Ranke's ongedrukte papieren, benevens een volledige tekstvergelijking der verschillende oudere uitgaven. Het eenige wat zelfs Ranke niet bereiken zal, is de concordantie op al zijn geschriften. Hegel moet toch geen gelukkig oogenblik gehad hebben, toen hij, naar de anecdote luidt, de woorden sprak: ‘Nein, mit dem Ranke ist es nichts’. De eerste twee deelen van de Deutsche Geschichte im Zeitalter der Reformation verschenen in 1839. Het was Ranke's vierde groote werk, het eerste dat hij wijdde aan de geschiedenis van zijn eigen volk. De Päpste waren voorafgegaan. Het scheen Ranke zelf, alsof hij zich daarin zoozeer bevlijtigd had tot volstrekte onpartijdigheid, dat tenslotte aan het protestantsche element in de geschiedenis der verhoudingen, die hij beschreef, niet volkomen recht was weervaren. Nu zette hij zich dus aan de geschiedenis der Duitsche Hervorming, doch niet als geestelijk, laat staan theologisch, probleem, maar als politieke wending, in haar samenhang met en beteekenis voor het lot van het Duitsche Rijk en het Duitsche volk. Hij ziet het probleem aldus. De gemeenschap der moderne wereld berust op die van de Germaansch-Romaansche volken na de Oudheid. Deze gemeenschap kon slechts voortspruiten uit het wereld- | |
[pagina 246]
| |
lijk-geestelijk universalisme der Middeleeuwen. Het Duitsche volk belichaamt den tegenstand tegen dien universeelen staat, eerst in het antagonisme van den keizer tegen den paus, daarna in de Hervorming, die de oude geheelheid breekt. Luther, tot dusver de spil, waarom de gansche hervormingsgeschiedenis draaide, is bij Ranke nauwelijks protagonista, en zijn beteekenis is minder die van den zielestrijder dan van den grooten conservatieve. Hij komt, in Ranke's verhaal, niet anders dan Karel V, af en toe naar voren, om zijn claus te spreken, een uit velen in het enorme koor der handelenden en bewegenden. Ziet men zoo de ontplooiing van Ranke's rijpen geest in het rustig majestueuze werk van zijn beste jaren, dan wordt het des te verrassender en te treffender, om te vernemen, hoe niettemin de conceptie van dit werk heeft gelegen in de hevige beroeringen van een smachtende jonge ziel, - en in een gezicht op Luther. De publicatie, door Elisabeth Schweitzer, van het ‘Luther-Fragment’, aanteekeningen van den jongen Ranke uit het Luther-jaar 1817, in het zesde deel der hier besproken uitgave, vertoont ons een stuk van Ranke's jeugdleven van ongewoon gewicht. Het beeld van oude tijden te vernieuwen staat den 20-jarigeGa naar voetnoot1 nog voor den geest als dichtertaak, en wel een dramatische. Terstond op de eerste ontboezeming, waarin hij dat neerschrijft, volgt een sonnet, in romantisch-philosophischen toon. Het is mat en slap, en verraadt óns onmiddellijk, dat niet des dichters genade die van Ranke was. Spoedig volgt nu deze aanteekening:Ga naar voetnoot2
Und wenn ihr alle auf einmal zu sprechen kämet, ihr vielgerühmten Alten: ihr Dichter und Künstler: ihr Erzähler und Weisen: und wenn die Neue Welt Groszes gehabt hat, träte zu dem Chor: und ihr woltet nun eure Stimme erheben und sagen, was euer innerster Gedanke gewesen, den ihr auszudrücken gedachtet in dem sterblichen Element: - würde das nicht ein Conzert seyn in den schönsten Harmonie, ein Ton, ein Hauch, Ein einziges Wort! Aber wir hören euch alle Einzeln, aber wenn wir euch nun gehört, verstehen wir doch am Ende nicht, was ihrwollt und sagt mit alle eurem Redenund Thun. O! kommtzumir! sprecht mit mir! Ich bin ja willig und still! Ich möchte ja gern wissen was ihr wollt, und hören, was ihr sagt, und möcht auch mit einstimmen in den allgewaltgen Chor: ich weiss doch sonst gar nicht, was ich hier soll. | |
[pagina 247]
| |
En later:
...Ob sich einmal das im Geheimen treibende, glühende rastlose, das hier und dort erregt wurde auflösen will zur Harmonie, und darstellen im Leben, in der Kunst.
Het is de voorvorm van zijn historische preoccupatie, hier zich zelf nog niet bewust, en jongensachtig-litterair uitgedrukt. Maar in dat besef van de oneindige bontheid en veelzijdigheid van het menschelijk denken en doen zit al de Ranke die uitkijkt over werelden. Het is troostrijk en verheffend, dat deze jonge zoeker zijn koninkrijk vond in den arbeid zelf, een arbeid zoo onbegrijpelijk veelomvattend, zoo heroïsch, dat hij mythisch schijnt. Labor ipse voluptas schreef hij onder het portret uit 1859, dat het eerste deel dezer uitgave siert. Het was hem gegeven, om ‘Forscher, zugleich Gestalter’ te zijn. Is het mogelijk, de ‘Gestalt’, die Ranke aan de historie geeft, in enkele woorden te omlijnen? De inleiding van Joachimsen legt er den nadruk op, dat Ranke altijd streeft naar de ‘Gestaltung des Moments’, altijd naar den blik op de omstandigheden van een tijdsgewricht, op de mogelijkheden, die in dat oogenblik lagen, en verwezenlijkt of wel gemist zouden worden. Nooit is het hem te doen om de personen, of hun psychologie, als zoodanig. Hij heeft geen enkele biografie geschreven. De personen zijn in den vollen zin des woords figuren. Zij ‘verschijnen’ als het hun tijd is, in het lotsbestel zelve, als in Ranke's verhaal. Dan verschijnen zij in een sobere schildering met enkele woorden. Ranke merkt gaarne een gebaar op: Karel V die met een meidoorntakje zich de vliegen verjaagt (de vroegere keizer Karel IV, in de Weltgeschichte, die bij een audiëntie achteloos een wilgentakje schilt). Hij ziet, dunkt mij, nog beter beweging dan kleur of vorm. Maar dat bewegen blijft altijd rustig. De kalmte in Ranke's gelijkmatige en breede beschrijving wekt bij wijlen ons ongeduld. Het is een eeuwig adagio. Er is gang, en kleur en staatsie, maar nimmer vaart. Zelfs de krijgsbedrijven verloopen olympisch of akademisch. Ranke is de volstrekte antipode van zijn twee tijdgenooten-historieschrijvers, de koortsig-bezetenen: Carlyle en Michelet. Zonder twijfel is hij grooter dan beiden, niet als vorscher alleen. Michelet schiet bliksemstralen, en Carlyle ontketent den stormwind. Ranke schept, en ordent, en heerscht. Hij is boven hartstocht. Is Ranke nog geschikt, om door onzen tijd, in breede kringen, gelezen | |
[pagina 248]
| |
en gewaardeerd te worden? Of is het beter, het om te keeren, en te zeggen: is onze tijd nog geschikt, om hem te lezen en te waardeeren? - De beste Duitsche historici van heden geven blijk, het te gelooven, door hun namen aan de nieuwe volledige uitgave te verbinden: Erich Marcks, Friedrich Meinecke, Hermann Oncken, en een schaar van minder bekenden. Een eerste kracht als Paul Joachimsen wijdt zich aan een taak, die een overgave van jaren, met opoffering van eigen zelfstandige productie, beduidt. Het lijkt mij een buitengewoon verblijdend verschijnsel. Want het getuigt niet alleen van een vast vertrouwen in Duitschland zelf (wat het Verlag betreft, ook economisch), maar van vertrouwen in het gehalte van onze hedendaagsche cultuur in het algemeen. Zijn wij dus nog niet te oppervlakkig geworden, en... hebben wij waarlijk nog den tijd? Is onze aesthetische overvoeding en intellectueele ondervoeding nog niet zoo ver voortgeschreden, of wij kunnen een breed, verstandelijk uiteenzettend vertoog nog genieten? - De lectuur van Ranke zou ongetwijfeld zeer gezond zijn voor velen, wien historische kennis òf onverschillig is geworden, òf die haar meenen te bezitten in vluchtige appercepties en vage constructies. Het zou een reden tot vreugde zijn, indien het succes dezer uitgave het bewijs kwam leveren, dat Ranke's geest nog niet gestorven is. |