De Psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd het lof-bouk: bij den propheet verdeeld in vijf bouken
(1624)–Anthonis de Hubert– AuteursrechtvrijNu naar den oorspronkelicken text van woorde te woorde vertaald, ende in nederduijtzen rijme gesteld op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de gereformeerde kerken singt
[pagina 348]
| |
746 MIjn siel' verheft den Heer.
47 Mijn geest verhuegt sich seer
in God mijn heijl-[vertrouwen].
48 Want 't heeft hem toch behaagd
van sijn' dienstbaare maagd
de nedrigheijd t'aanschouwen.
Siet hierom sullen dan
all' eeuwen mij voordan
wel-gelucksalig noemen.
49 Om dat de groot' van magt
aan mij [nu] heeft volbragt
Ga naar voetnoot1 een heerlick werk [om roemen],
En' heijlig [is] sijn naam.
50 Ja ook van stamm' tot stamm'
[so blijft] sijn mededoogen
hun, die hem vreesen [bij].
51 Een' dapp're daad heeft hij
door sijnen erm geplogen:
| |
[pagina 349]
| |
Hij heeft den trotzen in
den voor-bedachten sinn
haars herten he'en gedreven.
52 De magtige [ten toon]
geruckt van haaren troon,
de nedrige verheven.
53 De hongerige [lie'n]
met goederen versien,
de rijke [van allommen]
die sond hij ledig he'en.
54 En' heeft sijn kind [alleen]
Ysrael aangenomen,
Op dat hij [so in kragt]
voor eeuwelick gedacht
aan [sijne heijl]-genade,
55 So hij der vaad'ren [stamm']
geseijd had, Abraham
en' die van sijnen saade.
|
|