De Psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd het lof-bouk: bij den propheet verdeeld in vijf bouken
(1624)–Anthonis de Hubert– AuteursrechtvrijNu naar den oorspronkelicken text van woorde te woorde vertaald, ende in nederduijtzen rijme gesteld op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de gereformeerde kerken singt
De Hemelen om hoog, etc.
ALs ik noch jongeling
geachtet seer gering,
bij mijne broeders was; Ga naar margenoot+
end' dagelicks nam waar,
de schaapen hier en' daar
gaan weijdend in het gras:
terwijlen 't vee nu at;
ik in de schaduw' sat,
en' loofde God den Heere;
een Instrument ik wracht,
daar op ik dan voord-bragt,
| |
[pagina 342]
| |
des Alderhoogstens eere.
I I.
Maar God Almagtig, siet !
Mij die was min als niet,
Verkoos in sijnen sinn;
Die niet op't groot en past,
Gaf sijnen Ga naar voetnoot* Bode last,
tot mij te komen in:
de welcke mij terstond,
verklaard' uijt Godes mond
den raad bij hem beslooten;
end' heeft mij daar op ras,
met 't heijlig olij-glas
gesalfd end' overgoten.
I I I.
Van mijne Broeders sterk
gansz maakte God geen werk;
Maar liet hun alle staan:
En slaande niet eens acht
Op haaren trotzen pracht,
noch opgeblaasen waan.
ook heeft de Heere goed
den Rues voll hooger-moed
door mij gebragt ter schande,
ja mij heeft hij gesteld,
die herder was int veld,
tot Koning in den Lande.
|