De Psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd het lof-bouk: bij den propheet verdeeld in vijf bouken
(1624)–Anthonis de Hubert– AuteursrechtvrijNu naar den oorspronkelicken text van woorde te woorde vertaald, ende in nederduijtzen rijme gesteld op de gewoonelicke wijsen, gelijk men die in de gereformeerde kerken singt
1 Lovet den Heere.
| |
[pagina 338]
| |
lons ganz geslachte blij
in haaren koning sij.
3 [En'] sijnen naam met danzen loven:
dat sij op trommels [daar en boven],
en op [het snarenspel der luijten
sijn lof-gesang ontsluijten.
4 Want aan sijn volk heeft God de Heer
een welbehagen [t'sijner eer']:
hij die de nedrige [voor all']
met heijl vereeren sall.
5 De gunstgenooten [van den Heere
die] sullen vrolick sijn in eere:
sij sullen hem besonderlingen
op haare legers singen.
6 Gods roem [is] in haar' kele [vaerd],
en' in haar' hand 't weesnijdig swaerd.
7 Tot wraak den heijdenen [van nu af]
den volkeren tot straff.
8 Om haare koningen in banden
en' haar' voorneemste [van den landen]
in ijs're boeien op te sluijten.
9 Om over hun te uijten
't beschreven recht: van dat [bij naam]
all' sijnen gunstgenooten t'saam
[dees' glanz toekomt] dees' glanz en' eer.
[Eij] lovet [God] den Heer.
|
|